Page 17 of 244

Kanteling rugleuning
10)
4)
Om de rugleuning neer te klappen,
hendel D fig. 12 gebruiken (beweging 1)
en de rugleuning naar voren klappen
tot hij vergrendeld wordt (beweging 2).
Laat hendel D los en schuif de stoel,
door op de rugleuning te duwen, naar
voren (beweging 3).
Bestuurderszijde en
passagierszijde, met
standgeheugen
(voor bepaalde versies/markten)
Om te stoel weer in zijn aanvankelijke
stand te zetten, als volgt te werk gaan:
schuif de stoel naar achteren door
tegen de rugleuning te duwen, tot
de stoel wordt vergrendeld (beweging
4);
gebruik hendel D fig. 12 (beweging
5);
til de rugleuning op (beweging 6) tot
u de vergrendeling hoort klikken.
BELANGRIJK Het gebruik van hendel D
fig. 12 voordat de stoel in zijn
aanvankelijke stand vergrendeld wordt,
zal ertoe leiden dat de aanvankelijke
stand verloren gaat. In dat geval moet
de stand van de stoel hersteld worden
met behulp van hendel A fig. 9 voor
de afstelling in de lengte.
Passagierszijde zonder
standgeheugen
Om te stoel weer in zijn aanvankelijke
stand te zetten, als volgt te werk gaan:
schuif de stoel naar achteren door
tegen de rugleuning te duwen, tot
de gewenste stand bereikt is (beweging
4);
gebruik hendel D fig. 12 (beweging
5);
til de rugleuning op (beweging 6) tot
u de vergrendeling hoort klikken.
Om de veiligheid van de inzittende te
garanderen werd gekozen voor een
vergrendelingsmethode.Bij aanwezigheid van een obstakel (bijv.
een tas) waardoor de stoel niet in zijn
aanvankelijke stand teruggezet kan
worden, treedt het
vergrendelingsmechanisme weer in
werking door alleen de rugleuning terug
te zetten om te garanderen dat de
stoel correct vergrendeld is op
zijn geleiders.
BELANGRIJK
7)Alle verstellingen mogen alleen bij
stilstaande auto en uitgeschakelde motor
gebeuren.
8)Als er een zijairbag is geïnstalleerd, is het
gevaarlijk stoelhoezen te gebruiken die
niet geleverd zijn door Lineaccessori
MOPAR
®.
9)Controleer na het loslaten van de hendel
of de stoel goed geblokkeerd is door te
proberen hem naar voren en naar achteren
te schuiven. Als de stoel niet geblokkeerd
is, kan hij plotseling verschuiven met
mogelijk controleverlies over de auto tot
gevolg.
10)Zorg ervoor dat de rugleuningen aan
beide zijden goed zijn vergrendeld om
te voorkomen dat deze bij bruusk remmen
naar voren kunnen klappen en zo eventueel
de passagiers kunnen verwonden.
12F0S0154
15
Page 18 of 244

BELANGRIJK
3)De bekleding van uw voertuig is
ontworpen om bestand te zijn tegen
slijtage bij normaal gebruik van het
voertuig. Er moeten wel enkele
voorzorgsmaatregelen getroffen worden.
Vermijd excessief schuren tegen
kledingaccessoires zoals metalen gespen
en klittenband die, als ze veel druk
uitoefenen in een klein gebied, zouden
kunnen afbreken, met beschadiging van de
bekleding als gevolg.
4)Verwijder voordat de rugleuning wordt
ingeklapt alle voorwerpen die op de zitting
liggen.
HOOFDSTEUNEN
11)
VOOR
Verstellen
De hoofdsteunen zijn in hoogte
verstelbaar.
Omhoog verstellen: breng de
hoofdsteun omhoog tot deze op zijn
plaats vastklikt.
Omlaag verstellen: druk op knop A
fig. 13 en breng de hoofdsteun omlaag.
12)
ACHTER
(voor bepaalde versies/markten)
Verstellen
Omhoog verstellen
(gebruiksomstandigheid):breng de
hoofdsteun omhoog tot deze op zijn
plaats vastklikt.Omlaag verstellen:druk de knoppen
A fig. 14 en B aan de zijkant van de
twee steunen in en breng de
hoofdsteun omlaag.
De speciale vorm van de hoofdsteun
wijkt opzettelijk af van een correcte
ondersteuning van de rug van de
achterpassagier om mensen te
dwingen de hoofdsteun omhoog te
brengen en zo correct te gebruiken.
BELANGRIJK Zet, als de achterste
zitplaatsen worden gebruikt, de
hoofdsteunen altijd in de "volledig
uitgetrokken" stand.
13F0S0033
14F0S0034
16
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 19 of 244

Verwijderen
Druk tegelijkertijd op de knoppen A fig.
14 en B aan de zijkanten van de twee
hoofdsteunen en trek ze omhoog
om ze te verwijderen. Om de achterste
hoofdsteunen te verwijderen moet de
achterklep zijn geopend of de
rugleuning zijn ontgrendeld en naar
voren zijn gekanteld.
BELANGRIJK
11)De verstelling mag alleen bij stilstaande
auto en uitgeschakelde motor gebeuren.
De hoofdsteunen moeten zodanig versteld
worden dat het hoofd en niet de nek er
tegenaan steunt. Alleen op deze manier
oefenen ze hun beschermende werking uit.
12)Voor een optimale bescherming van
de hoofdsteun, moet de rugleuning zo zijn
ingesteld dat men rechtop zit en het hoofd
zich zo dicht mogelijk bij de hoofdsteun
bevindt.
STUURWIEL
13) 14)
Het stuurwiel kan verticaal worden
versteld.
Om te verstellen, hendel A fig. 15
omlaag zetten in stand 2, het stuurwiel
in de meest geschikte stand zetten
en het op zijn plaats vergrendelen door
hendel A in stand 1 te zetten.
BELANGRIJK
13)De verstelling mag alleen bij stilstaande
auto en uitgeschakelde motor gebeuren.
14)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem, de
garantie en de veiligheid in gevaar brengen
waardoor de auto niet meer aan de
typegoedkeuring voldoet.
15F0S0567
17
Page 20 of 244

ACHTERUITKIJK-
SPIEGELS
BINNENSPIEGEL
Deze spiegel is voorzien van een
beveiligingsmechanisme dat ervoor
zorgt dat de spiegel losschiet bij een
heftige botsing met de passagier.
Gebruik hendel A fig. 16 om de spiegel
in twee standen te zetten: normaal of
antiverblinding.
ELEKTRISCH DIMBARE
ACHTERUITKIJKSPIEGEL
(voor bepaalde versies/markten)
Sommige versies zijn voorzien van een
elektrochromatische spiegel met
automatische anti-verblindingsfunctie.Op het onderste deel van de spiegel zit
een AAN/UIT knop om de
elektrochromatische functie in/uit te
schakelen. Wanneer de functie actief is,
brandt er een led op de spiegel. Bij
inschakeling van de achteruit, wordt de
spiegel automatisch ingesteld op de
dagstand
BUITENSPIEGELS
15)
Handmatig verstellen
De buitenspiegel kan van buitenaf
versteld worden door een licht druk uit
te oefenen op de vier kanten van het
glas.
Elektrisch verstellen
Ga als volgt te werk:
selecteer de spiegel met
keuzeschakelaar B fig. 17;
gebruik de joystick A fig. 17 om de
spiegel in de vier richtingen te
verstellen.
Inklappen van de spiegels
Indien nodig (bijvoorbeeld bij nauwe
doorgangen) kunnen de buitenspiegels
ingeklapt worden door ze van stand
1 (open) in stand 2 (gesloten) te zetten
fig. 18.BELANGRIJK
15)Omdat de buitenspiegels gebogen zijn,
kunnen zij uw perceptie van de afstand
enigszins wijzigen. Tijdens het rijden
moeten de spiegels altijd in stand 1 fig. 18
staan.
16F0S0019
17F0S0020
18F0S0035
18
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 21 of 244

BUITENVERLICHTING
DAGRIJLICHTEN (DRL)
16) 17)
Voor auto's zonder AUTO-functie: Met
de sleutel in de stand MAR en de ring in
de standOfig. 19 gedraaid, gaan de
dagrijlichten automatisch aan; de
andere lampen en de binnenverlichting
blijven uit.
Voor voertuigen met de AUTO-functie:
de dagrijlichten worden automatisch
ingeschakeld door de schemersensor
wanneer de ring in de AUTO-positie
staat.STADSLICHT EN
DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de ring op
fig. 19. Als het
dimlicht wordt ingeschakeld, gaan de
dagrijlichten uit en worden het
stadslicht en het dimlicht ingeschakeld.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Met de keuzeschakelaar in de
AUTO-stand worden de stadslichten en
het dimlicht aangestuurd door de
schemersensor.
GROOTLICHT
Druk met de ring in de stand
de
hendel naar voren naar het dashboard
toe.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Voor voertuigen met de AUTO-functie:
met de ring in de AUTO-positie en
het dimlicht aan, de hendel naar voren
duwen richting het dashboard.
Wanneer de hendel weer naar het
stuurwiel tot voorbij de aanslag wordt
getrokken, wordt het grootlicht
uitgeschakeld, gaat het dimlicht weer
branden en dooft het lampje
.GROOTLICHTSIGNAAL
Trek hiervoor de hendel naar het
stuurwiel (instabiele stand) fig. 19
ongeacht de stand van de
draaischakelaar.
PARKEERLICHTEN
Deze lampen kunnen ingeschakeld
worden met de startschakelaar in de
STOP-positie of met de sleutel
verwijderd, door de linker hendelring
eerst naar de positieOte bewegen (of
de AUTO-positie als het voertuig geen
schemersensor heeft) en dan naar
positie
.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Herhaal dezelfde handeling om ze uit te
schakelen.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel fig. 19 in de (stabiele)
stand:
omhoog (stand 1):inschakeling
rechter richtingaanwijzer;
omlaag (stand 2):inschakeling
linker richtingaanwijzer.
19F0S0210
19
Page 22 of 244

"Lane Change"-functie
Druk, om het verwisselen van rijbaan
aan te geven, de hendel korter dan een
halve seconde omhoog of omlaag
(onstabiele stand) om de
richtingaanwijzer aan betreffende zijde 3
keer te doen knipperen en vervolgens
automatisch te stoppen.
"FOLLOW ME HOME"
SYSTEEM
Met deze functie kan de ruimte vóór de
auto een bepaalde periode worden
verlicht.
Inschakeling
Het "Follow Me Home"-systeem wordt
ingeschakeld door de hendel fig. 19
naar het stuurwiel te trekken, tot de
eindaanslag.
Deze functie kan binnen 2 minuten na
het afzetten van de motor worden
ingeschakeld. Met deze functie kunnen
de verlichting en het dimlicht worden
ingeschakeld.
De inschakeltijd van de koplampen kan
worden ingesteld door de hendel één
of meerdere keren naar het stuurwiel te
trekken (onstabiele positie). In dit geval
kan er gekozen worden uit 0, 30, 60,
90 tot maximaal 210 seconden.Elke keer als de hendel wordt bediend,
gaat het lampje
op het
instrumentenpaneel branden. Op het
display verschijnt een bericht en de
voor de functie ingestelde tijdsduur. Het
lampje
gaat branden wanneer
de hendel voor het eerst wordt bediend
en blijft branden totdat de functie
automatisch wordt uitgeschakeld.
Uitschakelen
De functie kan worden uitgeschakeld
door de koplampen of het stadslicht in
te schakelen, of door de linkerhendel
langer dan 2 seconden naar het
stuurwiel te trekken (onstabiele positie),
of door de startinrichting op MAR te
zetten.
AUTO FUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
Inschakeling van de functie
Zet de linker hendelring A fig. 20 in de
AUTO-stand.
BELANGRIJK: De functie kan alleen
worden ingeschakeld met de
startinrichting in stand MAR.
Uitschakeling van de functie
Om de functie uit te schakelen, de
linker hendelring A naar stand
draaien.MISTLAMPEN/
MISTACHTERLICHTEN
(voor bepaalde versies/markten)
De mistlampen kunnen alleen
ingeschakeld worden als het dimlicht
brandt.
Bij ingeschakeld dimlicht de knop A fig.
21 gebruiken om de mistlampen
voor/achter als volgt in te schakelen:
eerste keer drukken:de
mistlampen gaan branden, het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden;
tweede keer drukken:de
mistlampen achter gaan branden, het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden;
derde keer drukken:
mistkoplampen/mistachterlichten uit.
20F0S0610
20
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 23 of 244

MISTACHTERLICHTEN
Met het dimlicht ingeschakeld, knop B
fig. 21 indrukken om de
mistachterlichten in te schakelen. Het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Druk nogmaals op de knop om de
lichten uit te schakelen.
BELANGRIJK
16)De dagrijlichten zijn een alternatief voor
het dimlicht in landen waar dit tijdens het
rijden overdag verplicht is, en zijn tevens
toegestaan in landen waar dit niet verplicht
is.
17)De dagrijlichten mogen het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het donker
of in tunnels. Het gebruik van de
dagrijlichten wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
INTERIEUR-
VERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING
VOOR
Het lampenglas A fig. 22 kan drie
standen hebben:
rechts ingedrukt: lampje altijd aan;
links ingedrukt: lampje altijd uit;
middelste stand (neutraal): het
lampje gaat aan/uit bij het
openen/sluiten van de portieren.
BELANGRIJK Controleer alvorens de
auto te verlaten of de schakelaar in
de middelste stand staat: op deze
manier zullen de lampjes van de
plafondverlichting doven bij het sluiten
van de portieren en wordt voorkomen
dat de accu leegraakt.Bij sommige versies gaat de
plafondverlichting alleen aan/uit
wanneer het bestuurdersportier wordt
geopend/gesloten.
21F0S0568
22F0S0429
21
Page 24 of 244

RUITEN REINIGEN
18) 19)
De rechter hendel bedient de
ruitenwissers/-sproeier en de
achterruitwisser en -sproeier.
RUITENWISSERS/-
SPROEIERS VOORRUIT
5) 6)
Werkt alleen met de contactsleutel in
de stand MAR.
De hendel kan in vijf verschillende
standen worden gezet (4
snelheidsniveaus) fig. 23:
A: ruitenwissers uit;
B: wissen met interval.
C: langzaam continu wissen.
D: snel continu wissen.
E: tijdelijk snel wissen (instabiele
stand).De tijdelijke snelle wisstand blijft actief
zolang de hendel handmatig in die
stand wordt gehouden. Door de hendel
los te laten, springt deze onmiddellijk
weer in de stand A en schakelen de
ruitenwissers automatisch uit.
RUITENWISSERS MET
AUTOMATISCH WISSEN
De hendel kan in vier verschillende
standen worden gezet fig. 24:
A - ruitenwisser gestopt (0)
B - automatisch wissen (AUTO)
C - langzaam continu wissen (LO)
D - snel continu wissen (HI)
E - tijdelijk snel wissen (instabiele
stand).
7)
Als direct van stand B naar stand E
wordt gegaan, keert de hendel terug
naar stand A als die wordt losgelaten."Intelligente" wis-/wasfunctie
Trek de hendel naar het stuur (instabiele
stand) om de ruitensproeier in te
schakelen.
Houd de hendel aangetrokken om met
één beweging de ruitenwissers/-
sproeiers in te schakelen; de
ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de hendel langer dan
een halve seconde naar het stuurwiel
wordt getrokken.
De ruitenwissers blijven nog enkele
slagen werken nadat de hendel is
losgelaten; na enige seconden volgt
nog een laatste reinigingsslag.
ACHTERRUITWISSER/-
SPROEIER
8)
Werkt alleen met de contactsleutel in
de stand MAR.
Achterruitwisser
Draai de gekartelde ringmoer A fig. 25
van stand O naar stand
om de
achterruitwisser als volgt in te
schakelen:
met de intermitterende modus
wanneer de ruitenwisser voorruit niet
functioneert;
met de synchrone modus (op halve
snelheid van de ruitenwisser voorruit)
wanneer de ruitenwisser voorruit
functioneert;
23F0S0117
24F0S0611
22
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG