Page 137 of 244
ZEKERINGENKAST IN MOTORRUIMTE
GEBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE
HI-FIF02 20
Elektrische ventilator klimaatregeling F08 30
Koplampsproeiers F09 30
ClaxonsF10 10
GrootlichtF14 15
Motor elektrisch schuifdak F15 20
Voeding regeleenheid Dualogic-versnellingsbak (+ contact) F16 7,5
111F0S0607
135
Page 138 of 244
GEBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE
Achterruitverwarming F20 30
Mistlampen F30 15
Regeleenheid Dualogic-versnellingsbak F84 10
Stopcontact voor (met of zonder aansteker) F85 20
136
NOODGEVALLEN
Page 139 of 244

BELANGRIJK
148)Als de zekering opnieuw doorbrandt,
neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
149)Vervang een doorgebrande zekering
nooit door metalen draden of ander
materiaal.
150)Vervang een zekering nooit door een
exemplaar met een grotere stroomsterkte
(ampère); BRANDGEVAAR.
151)Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE,
MIDIFUSE, MAXI-FUSE) doorbrandt,
neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
152)Controleer voordat een zekering
wordt vervangen, of de contactsleutel
verwijderd is en of alle stroomverbruikers
uitstaan en/of zijn ontkoppeld.
153)Als een hoofdzekering voor
veiligheidsinrichtingen (airbagsysteem,
remsysteem), motorsysteem (motor,
versnellingsbak) of stuurinrichting
doorbrandt, neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
52)Als de motorruimte moet worden
schoongespoten, voorkom dan dat de
waterstraal rechtstreeks op de
zekeringenkast in de motorruimte wordt
gericht.
EEN WIEL
VERVANGEN
ALGEMENE INSTRUCTIES
154) 155) 156) 157) 158) 159) 160) 161) 162)
KRIK
Het is nuttig om het volgende te weten:
de krik weegt 1,76 kg;
de krik behoeft geen afstelling;
de krik niet kan worden gerepareerd:
in geval van een defect moet de krik
door een origineel exemplaar worden
vervangen;
afgezien van de slinger mag geen
enkel ander gereedschap op de krik
gemonteerd worden.
ONDERHOUD
voorkom dat er vuil op de
“wormschroef” terechtkomt;
zorg ervoor dat de "wormschroef"
altijd gesmeerd is;
breng nooit wijzigingen aan de krik
aan.OMSTANDIGHEDEN
WAARBIJ DE KRIK NIET
MAG WORDEN GEBRUIKT
bij temperaturen lager dan -40°C op
een ondergrond van zand of modder
op ongelijke ondergrond
op steile wegen
onder extreme
weersomstandigheden: onweer,
tyfonen, orkanen, sneeuwstormen,
stormen, enz.
in direct contact met de motor of
voor reparaties onder de auto
op schepen.
DE AUTO OPKRIKKEN EN
HET WIEL VERWISSELEN
Ga als volgt te werk om een wiel te
vervangen:
stop het voertuig op een plek die
niet gevaarlijk is voor het verkeer en
waar het wiel op veilige wijze vervangen
kan worden. De grond moet zo
mogelijk vlak en voldoende compact
zijn;
zet de motor af, trek de handrem
aan en schakel de 1e versnelling of de
achteruit in. Doe het reflecterende
veiligheidsvest (wettelijk verplicht) aan
voordat u uit de auto stapt;
til de mat op de vloer van de
bagageruimte op;
maak de bevestiging B fig. 112 los;
137
Page 140 of 244

neem de gereedschapshouder C fig.
112 en zet deze dicht bij het te
verwisselen wiel;
pak het ruimtebesparende
reservewiel D fig. 112;
voor auto's met wieldeksel: plaats,
om kracht te zetten, de bijgeleverde
schroevendraaier in de sleuf op de
buitenrand;
voor auto's met 15” stalen velgen en
sierlijke wieldoppen: pak het
extractiegereedschap A fig. 113 uit de
opbergruimte voor het Instructieboek;
163)
houd het extractiegereedschap met
twee vingers vast, breng het lipje
tussen de band en de naafdop A fig.
114 en trek het naar u toe, loodrecht
op het wiel;
voor auto's met lichtmetalen velgen:
verwijder de vastgeklemde naafdop
met de bijgeleverde schroevendraaier;
draai met de bijgeleverde sleutel de
wielbouten van het te verwisselen
wiel een slag los;
als de auto uitgerust is met zijskirts,
moet de krik gekanteld worden om
onder de auto gevoerd te kunnen
worden (zoals getoond in fig. 115);
53)
draai aan de krikslinger om deze
deels te openen ;
plaats de krik naast het te repareren
wiel op het referentiepunt
op de
langsligger;
Het voorwiel optillen: fig. 116.
Het achterwiel optillen: fig. 117.
zorg ervoor dat de krik fig. 118
correct geplaatst is;
waarschuw alle omstanders dat de
auto wordt opgekrikt; zorg dat niemand
in de buurt van de auto komt tot deze
weer helemaal op grond staat;
112F0S0127
113F0S0671
114F0S0670
115F0S0328
138
NOODGEVALLEN
Page 141 of 244

monteer de slinger om de krik te
bedienen en hef de auto op totdat het
wiel enkele centimeters van de grond
is. Zorg voor voldoende werkruimte
bij het opkrikken om schaafwonden aan
uw hand door contact met de grond
te voorkomen. Ook de bewegende
onderdelen van de krik (bouten en
scharnieren) kunnen verwondingen
veroorzaken: raak deze onderdelen niet
aan. In geval van accidenteel contact
met smeervet, het betreffende deel
zorgvuldig schoonmaken;
draai de wielbouten volledig los en
verwijder het wiel dat verwisseld moet
worden;
zorg dat de contactvlakken van het
reservewiel en de velg schoon zijn
om het losraken van de wielbouten te
voorkomen;
monteer het noodreservewiel door
de pen in een van de openingen van
het wiel te laten vallen;
draai de 4 wielbouten niet te hard
vast;
draai aan de slinger van de krik om
het voertuig te laten zakken en
verwijder de krik;
draai de bouten volledig vast door
tegenover elkaar gelegen bouten om en
om vast te draaien.EEN NORMAAL WIEL
MONTEREN
54)
Volg de eerder beschreven procedure,
krik de auto op en verwijder het
noodreservewiel.
Versies met stalen velgen
Ga als volgt te werk:
zorg dat de contactvlakken van het
standaard wiel en de velg schoon
zijn om losraken van de wielbouten te
voorkomen;
monteer het standaard wiel en steek
de vier wielbouten in de betreffende
gaten;
draai de wielbouten vast met de
bijgeleverde sleutel;
breng het voertuig omlaag en
verwijder de krik;
gebruik de meegeleverde sleutel om
de bouten om de beurt en diametraal
volledig vast te draaien;
monteer het geklemde wieldeksel
waarbij de sleuf moet samenvallen met
het ventiel;
plaats het interne deel van het
wieldeksel op de velg;
116F0S0630
117F0S0631
118F0S0653
139
Page 142 of 244

zet de naafdop vast met een axiale
kracht op verschillende punten zoals
getoond in fig. 119 om de correcte
koppeling tussen wieldeksel en wiel
mogelijk te maken.
Voor auto's met 15” stalen velgen en
sierlijke wieldoppen:
163)
zodra het normale wiel geplaatst is
het vastgeklemde deksel inbrengen
en de sleuf met het opblaasventiel
uitlijnen;
plaats het interne deel van het
wieldeksel op de velg;
zet de naafdop vast met een axiale
kracht op verschillende punten zoals
getoond in fig. 120 om de correcte
koppeling tussen wieldeksel en wiel
mogelijk te maken.Versies met lichtmetalen velgen
Ga als volgt te werk:
monteer het wiel op de naaf en draai
met de bijgeleverde sleutel de bouten
vast;
breng het voertuig omlaag en
verwijder de krik;
draai de wielbouten afwisselend
helemaal vast met de bijgeleverde
sleutel;
monteer de vastgeklemde naafdop,
en zorg er daarbij voor dat het
referentiegat op het wiel samenvalt met
de referentiepen op de naafdop.
BELANGRIJK Indien onjuist
gemonteerd, kan de naafdop loskomen
tijdens het rijden.
BELANGRIJK
154)Het ruimtebesparende reservewiel
(voor bepaalde versies/markten) is
specifiek voor de auto; monteer het niet op
andere auto’s en monteer ook geen
ruimtebesparende reservewielen afkomstig
van andere auto’s. Gebruik het
ruimtebesparende reservewiel alleen in
noodgevallen. Gebruik het nooit langer dan
strikt noodzakelijk en rijd nooit harder dan
80 km/h.
155)Op de thuiskomer is een oranje sticker
aangebracht waarop de belangrijkste
waarschuwingen over het gebruik en de
betreffende beperkingen zijn vermeld. Deze
sticker mag nooit verwijderd of afgedekt
worden. Op de sticker staan de volgende
aanwijzingen in vier talen: “Waarschuwing!
Alleen voor tijdelijk gebruik! max. 80 km/h!
Vervang het noodreservewiel zo snel
mogelijk door het standaard wiel. Dek deze
aanwijzingen niet af." Monteer nooit een
wieldeksel op de thuiskomer.
156)Als het gemonteerde velgtype wordt
vervangen (lichtmetalen in plaats van stalen
velgen of vice versa), moeten ook alle
wielbouten worden vervangen door bouten
met een lengte die geschikt is voor het
velgtype.
119F0S0632
120F0S0669
140
NOODGEVALLEN
Page 143 of 244

157)Waarschuw de andere weggebruikers
voor de stilstaande auto conform de
plaatselijke wettelijke voorschriften:
alarmknipperlichten, gevarendriehoek enz.
Alle inzittenden moeten de auto verlaten,
vooral als de auto zwaar beladen is.
Passagiers moeten op een veilige afstand
van het verkeer wachten terwijl het wiel
wordt verwisseld. Blokkeer de wielen met
blokken of andere geschikte voorwerpen
als de auto op een helling of een slecht
wegdek stilstaat.
158)De rijeigenschappen van de auto
kunnen veranderen als een thuiskomer
wordt gebruikt. Vermijd bruusk optrekken
en remmen, scherpe stuurbewegingen
en snelle bochten. De levensduur van de
thuiskomer is ongeveer 3000 km. Hierna
moet de thuiskomer vervangen worden
door een nieuw exemplaar met identieke
eigenschappen. Monteer nooit een
standaard band op de velg van een
ruimtebesparend reservewiel. Zorg ervoor
dat het verwisselde wiel zo snel mogelijk
wordt gerepareerd en gemonteerd. Het
gebruik van twee of meer thuiskomers
is verboden. Smeer de schroefdraad van
de wielbouten niet met vet voordat ze
gemonteerd worden: ze kunnen hierdoor
losraken.159)De krik is een gereedschap dat
ontwikkeld en ontworpen is voor
het vervangen van een wiel, als een band
lek of beschadigd raakt, op het voertuig
waarbij de krik is geleverd of bij voertuigen
van hetzelfde model. Elk ander gebruik, bijv.
om andere modellen voertuigen of andere
dingen op te krikken, is ten strengste
verboden. Gebruik hem nooit voor
onderhoud of reparaties onder het voertuig
of om winterbanden te verwisselen voor
zomerbanden of andersom. Zorg dat u zich
nooit bevindt onder het opgekrikte
voertuig. Als er werk onder het voertuig
verricht moet worden, neem dan contact
op met het Fiat Servicenetwerk. Onjuiste
plaatsing van de krik kan er toe leiden
dat het voertuig eraf valt: gebruik
hem alleen op de aangegeven plaatsen.
Gebruik de krik niet voor zwaardere lasten
dan is aangegeven op het plaatje op de
krik. Start de motor nooit wanneer het
voertuig opgekrikt is. Als het voertuig meer
dan noodzakelijk is opgekrikt, kan alles
onstabieler worden, met het risico dat het
voertuig met een harde klap omlaag komt.
Dus, hef het voertuig slechts zo hoog op
als nodig is om de zone van het reservewiel
te kunnen bereiken.
160)Er kunnen geen sneeuwkettingen op
het noodreservewiel worden gemonteerd.
Dus in geval van een lekke voorband
(aandrijfwiel) en als er sneeuwkettingen
gebruikt moeten worden, moet een
achterwiel aan de voorkant worden
gemonteerd en moet de thuiskomer aan de
achterkant worden gemonteerd. Op die
manier kunnen, met twee normale
aandrijfwielen aan de voorkant,
sneeuwkettingen gemonteerd worden om
deze noodsituatie op te lossen.161)Als de naafdop niet goed gemonteerd
is, kan het tijdens het rijden losraken.
Voer nooit werkzaamheden aan het ventiel
uit. Steek nooit gereedschap tussen de
velg en de band. Controleer regelmatig de
spanning van zowel de banden als de
thuiskomer, in overeenstemming met de
spanningswaarden die zijn aangegeven in
het hoofdstuk “Technische gegevens”.
162)Het is extreem gevaarlijk een wiel te
proberen te vervangen aan de zijkant
van het voertuig vlak naast een rijbaan:
zorg ervoor dat het voertuig op een
voldoende afstand van de weg staat, om te
vermijden overreden te worden.
163)Wees zeer voorzichtig bij het
verwijderen/opnieuw plaatsen van side
member door de nabijheid van de
remschijf. Wij adviseren het gebruik van
hittebestendige handschoenen.
BELANGRIJK
53)Zorg voor voldoende werkruimte bij het
opkrikken om schaafwonden aan uw
hand door contact met de grond te
voorkomen. Ook de bewegende delen van
de krik ("wormschroef" en gewrichten)
kunnen verwondingen veroorzaken: raak
deze delen niet aan. In geval van
accidenteel contact met smeervet, het
betreffende deel zorgvuldig schoonmaken.
54)Neem zo snel mogelijk contact op
met het Fiat Servicenetwerk om het
correcte aanhaalkoppel van de wielbouten
te laten controleren.
141
Page 144 of 244

Fix&Go-kit
(indien aanwezig)
164) 165)
55)
BESCHRIJVING
De Fix&Go snelle bandenreparatiekit fig.
121 bevindt zich in de bagageruimte,
in een specifieke doos, en omvat:
een busje 1 met afdichtmiddel,
voorzien van: een transparante
vulleiding voor het inspuiten van het
afdichtmiddel 4 en een sticker 3 met
daarop het opschrift “Max. 80 km/h”
die na reparatie van de band op een
goed zichtbare plaats moet worden
aangebracht (bijv. op het dashboard);
een compressor 2;
een folder met aanwijzingen voor het
gebruik van de kit;
een paar handschoenen in het
compartiment van de vulleiding van het
flesje 4.REPARATIEPROCEDURE
Ga als volgt te werk:
stop de auto op een plek die niet
gevaarlijk is voor het verkeer en waar
de procedure op veilige wijze
uitgevoerd kan worden. De grond moet
zo mogelijk vlak en voldoende compact
zijn;
zet de motor af, schakel de
noodknipperlichten en de parkeerrem
in;
trek het reflecterende veiligheidsvest
aan voordat u uit de auto stapt (houd
u in elk geval aan de wettelijke
voorschriften van het land waarin u
rijdt);
Plaats het busje 1 met afdichtmiddel
in de daarvoor bestemde ruimte in de
compressor 2 en druk het hard omlaag
fig. 121. Verwijder de sticker met de
indicatie van de snelheid 3 en plak deze
op een duidelijk zichtbare plaats fig.
122;
doe de handschoenen aan;
verwijder de dop van het ventiel van
de lekke band en sluit de transparante
leiding voor de afdichtingsvloeistof 4
aan en maak deze goed vast fig. 121.
Indien een busje van 250 ml aanwezig
is, is de behuizing van de transparante
leiding voorzien van een verwijderbare
ring om het uitnemen te
vergemakkelijken. Zorg ervoor dat de
AAN-UIT-knop 5 fig. 123 in de uit-stand
staat (knop niet ingedrukt);
steek de stekker 3 fig. 124 in het
12V-stopcontact van het voertuig
en start de motor;
121P2000158
122P2000162
142
NOODGEVALLEN