162
LED's (light-emitting diodes)
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om dit type
lampen te laten vervangen.
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
Verlichting vóór
1.Dagrijverlichting/parkeerlichten (LED).
2. Dimlicht (H7).
3. Grootlicht (H1).
4. Richtingaanwijzer (PY21W).
5. Mistlampen (PS24W).
Dagrijverlichting/parkeerlichten
(LED)
Gloeilampen dimlicht
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om LED-lampen
(light-emitting diode) te laten vervangen.
F
T
rek aan de borglip om de beschermkap te
verwijderen.
F
H
oud de stekker en de lamphouder vast,
beweeg het geheel omhoog en maak het
los.
F
V
erwijder de stekker met de lamphouder als
een geheel. F
N eem de stekker van de lampeenheid los.
F V erwijder de gloeilamp en vervang deze.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde, maar begin bij het omhoog draaien
van de pasnok van de lamp .
Gloeilampen grootlicht
F Trek aan de borglip om de beschermkap te
verwijderen.
F
N
eem de stekker van de lamp los (ver wijder
de eronder geplaatste massastekker niet).
Storingen verhelpen
164
Achterlichten
1.Remlichten (P21W).
2. Mistlamp(en) (LED).
3. Parkeerlichten (LED).
4. Achteruitrijlichten (W16W).
5. Richtingaanwijzer (PY21W).
Lampen vervangen
Deze lampen kunnen vanuit de bagageruimte
worden vervangen.
F
O
pen de achterklep. F
V
erwijder de zijbekleding om bij
lampbevestigingen te kunnen komen.
F N eem de stekker van de lichtunit A los door
op de ontgrendelknop te drukken (onder
de stekker bij de rechter lichtunit, boven de
stekker bij de linker lichtunit).
F
D
raai moer B los en ver wijder deze (laat de
moer niet in het scherm vallen ).
F
B
eweeg de borglip van de lichtunit C
omlaag en haal de lichtunit voorzichtig naar
buiten. F
M
aak de klemmen los van de lamphouder
en verwijder de houder.
F
K
oppel de stekker van het parkeerlicht D los
en verwijder de lamphouder.
F
V
er vang de defecte lamp:
-
v
er wijder de lamp (onder) van het
achteruitrijlicht,
Storingen verhelpen
165
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde van demonteren.
Zorg er voor dat het achteruitrijlicht correct is
aangesloten voordat u de lamphouder weer aanbrengt.
Druk de lamp recht uitgelijnd in de geleidingen ter wijl u
midden op de lengteas van de auto blijft.
Draai de moer zodanig vast dat een goede afdichting is
gewaarborgd. Draai de moer echter niet al te vast, om
te voorkomen dat de lichtunit beschadigd raakt.
Parkeerlichten (LED) en
mistlampen (LED)
Raadpleeg voor het ver vangen van de
LED-lampen het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Derde remlicht (LED)
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om LED-lampen
(light-emitting diode) te laten vervangen.
Kentekenplaatverlichting (W5W)
Interieurverlichting
Plafonnier met lampen (W5W)
F Maak met een kleine platte schroevendraaier de volledige console
rondom de plafonnier los.
F
T
rek de defecte gloeilamp los en monteer
een nieuw exemplaar.
F
P
laats de console terug rond de plafonnier
en klem deze correct vast.
Plafonnier met LED
Laat LED's uitsluitend vervangen door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
-
b
ij de andere lampen drukt u rustig vanaf
de bovenzijde en draait u de betreffende
lamp een kwartslag linksom.
F
S
teek een kleine schroevendraaier in
een van de buitenste openingen van het
lampglas. F
D
uw de schroevendraaier naar buiten om
het lampglas los te maken.
F
V
erwijder het lampglas.
F
V
er vang de defecte lamp.
Druk het glaasje vast in de houder.
8
Storingen verhelpen
174
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het
resetten van bepaalde systemen, zoals:
-
d
e afstandsbediening of elektronische
sleutel (afhankelijk van de uitvoering);
-
d
e elektrische ruitbediening;
-
d
e datum en de tijd;
-
de
voorkeuzezenders.
Tijdens de rit die volgt op het de eerste
keer starten van de motor, werkt het Stop
& Start-systeem mogelijk niet.
In dat geval werkt het systeem pas
weer als de auto gedurende een
bepaalde periode, die afhankelijk is
van de omgevingstemperatuur en de
laadtoestand van de accu (maximaal 8
uur), niet is gebruikt.Slepen
U kunt de auto laten slepen door een andere
auto of een andere auto slepen met behulp van
het sleepoog.
Toegang tot het gereedschap
Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat
van de bagageruimte.
Toegang:
F
o
pen de bagageruimte,
F
t
il de vloerplaat op en ver wijder deze,
F
n
eem het sleepoog uit de houder. Algemene aanwijzingen
Houd u aan de ter plaatse geldende
regelgeving.
Controleer of het gewicht van de
trekkende auto hoger is dan van de auto
die wordt gesleept.
Er moet iemand achter het stuur wiel van
de gesleepte auto blijven zitten. Deze
persoon moet beschikken over een geldig
rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de
grond altijd een goedgekeurde sleepstang;
touwen en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet
voorzichtig wegrijden.
Als de auto wordt gesleept met
uitgeschakelde motor, werken ook de rem-
en stuurbekrachtiging niet.
Schakel in de volgende gevallen een
professioneel bergingsbedrijf in:
-
a
ls de auto is gestrand op de
autosnelweg of autoweg,
-
b
ij auto's met vier wielaandrijving,
-
a
ls het niet mogelijk is de
versnellingsbak in de neutraalstand te
zetten, het stuurslot te ontgrendelen of
de parkeerrem los te zetten,
-
a
ls het niet mogelijk is de auto met een
automatische transmissie te slepen, bij
draaiende motor,
-
b
ij takelen met slechts twee wielen op
de grond,
-
b
ij het ontbreken van een
goedgekeurde sleepstang enz.
Storingen verhelpen
175
Slepen van uw auto
Als dit voorschrift niet wordt
opgevolgd, kunnen bepaalde
onderdelen (remsysteem, aandrijving
enz.) beschadigd raken en werkt de
rembekrachtiger na het starten van de
motor mogelijk niet meer.F
R
ijd rustig weg. Rijd ver volgens met een
lage snelheid en leg geen lange afstanden
af.
Slepen van een andere auto
F Maak het klepje in de voorbumper los door op de onderkant er van te drukken.
F
D
raai het sleepoog vast tot de aanslag.
F
Be
vestig de sleepstang.
F
Z
et bij een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand.
F
A
uto's met een automatische transmissie of
elektronisch gestuurde versnellingsbak: zet
de selectiehendel in de stand N .
F
O
ntgrendel het stuur wiel en zet de
parkeerrem vrij.
F
S
chakel de alarmknipperlichten van beide
auto's in. F
M
aak het klepje in de achterbumper los
door op de onderkant er van te drukken.
F
D
raai het sleepoog vast tot hij stuit.
F
Be
vestig de sleepstang.
F
S
chakel de alarmknipperlichten van beide
auto's in.
F
R
ijd voorzichtig weg en houd zowel de
snelheid als het af te leggen traject beperkt.
8
Storingen verhelpen
9
Geef de gesproken commando's voor de
bestemming (adres) in de taal die in het
systeem is ingesteld.
Toon POI ''hotel'' op de bestemming
Om POI's op een kaart te zien, kunt u bijvoorbeeld "toon hotels in Rotterdam", "toon
dichtstbijzijnde parkeerplaats", "toon hotel op de bestemming" of "toon tankstation langs de route"
zeggen. Als u de voorkeur heeft direct naar een POI te navigeren, kunt u zeggen "navigeer naar
tankstation in de buurt". Als u het gevoel hebt dat u niet goed wordt begrepen, kunt u "POI" voor
de POI zeggen. Zeg bijvoorbeeld "navigeer naar POI restaurant op de bestemming".
Om een POI te kiezen, zegt u bijvoorbeeld "selecteer regel twee". Als u naar een POI heeft
gezocht en deze niet in de lijst ziet staan, kunt u deze verder filteren door bijvoorbeeld "selecteer
POI in regel 2" of "selecteer stad in regel 3" te zeggen. U kunt door de lijst scrollen door "volgende
pagina" of "vorige pagina" te zeggen.
Toon tankstation in de buurt
Navigeer naar POI vliegveld Schiphol in
Amsterdam
Navigeer naar ''tankstation'' langs de route
.
CITROËN Connect Nav
17
Selecteer "Kaart".
Inschakelen of uitschakelen:
-
"Waarschuwingen voor
risicozones toestaan ".
-
"Adviesroute om
eindbestemming te voet te
bereiken "
Dit moet per profiel worden
ingesteld.
Selecteer " Config. waarsch. ".
"Waarschuwen voor parkeerplaatsen
in de buur t " inschakelen of uitschakelen.
"Melding tankstation " inschakelen
of uitschakelen.
" Waarschuwen voor gevaarlijke
zones " inschakelen of uitschakelen.
Selecteer vervolgens deze toets.
Inschakelen: " Activeer de
risicozones "
Inschakelen: Geluidssignaal
" Waarschuwen nabijheid POI 1 "
inschakelen of uitschakelen.
" Waarschuwen nabijheid POI 2 "
inschakelen of uitschakelen. Als u gebruik wilt maken van online
navigatie, moet u de optie: "
Versturen
gegevens toestaan " in "Instellingen"
selecteren.
U kunt "Notificaties" op de bovenste balk
op ieder moment openen.
De weergave van gevarenzones is
afhankelijk van de lokale wetgeving en
het afsluiten van een abonnement op de
dienst.
Doorgeven van
"Gevarenzones"
Om het doorgeven van gevarenzones
toe te staan moet u aanvinken de optie:
" Waarschuwingen voor risicozones
toestaan ".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets " Een nieuwe
gevarenzone doorgeven " op
de balk aan de zijkant of de
bovenste balk van het touchscreen
(afhankelijk van de uitrusting). Selecteer de optie "
Ty p e" om het
type "Gevarenzone" te selecteren.
Selecteer de optie " Snelheid" en vul
deze in met het virtuele toetsenbord.
Druk op " OK" om de gegevens op te
slaan en te verzenden.
Versturen van gegevens
toestaan.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets " OPTIES" om de tweede
pagina weer te geven.
Selecteer " Systeemparam .".
Selecteer het tabblad
" Privacymodus ".
Inschakelen of uitschakelen:
-
"Privacymodus inschakelen ".
-
"Gegevens geolokatie
uitschakelen "
-
"Privacymodus uitschakelen "
.
CITROËN Connect Nav
23
Radio
Een radiozender selecteren
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op " Frequentie ".
Druk op een van de toetsen voor
automatisch zoeken naar een
radiozender.
Of Verplaats de cursor om handmatig
omhoog en omlaag te scrollen door
de frequenties.
Of Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets " OPTIES" om de tweede
pagina weer te geven.
Selecteer " Zenderlijst " op de
tweede pagina.
Druk op " Frequentie ".
Voer de frequentie in met het
virtuele toetsenbord.
Voer eerst de eenheden in en klik
dan op de decimale zone, om de
cijfers achter het decimale punt in
te voeren. Druk op "
OK" om te bevestigen.
De radio-ontvangst kan worden
verstoord door het gebruik van
elektrische apparatuur die niet door het
merk is goedgekeurd, zoals een op de
12
V-aansluiting aangesloten lader met
USB-aansluiting.
Er kunnen storingen in de ontvangst
optreden door obstakels in de
omgeving (bergen, gebouwen, tunnels,
parkeergarages, enz.), ook als de RDS-
functie is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en duidt niet op een storing in
het audiosysteem.
Een zender opslaan
Selecteer een zender of een frequentie.
(zie de desbetreffende rubriek)
Druk op " Geheugen ".
Houd de toets waaronder u de
zender wilt opslaan lang ingedrukt.
Veranderen van frequentieband
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Band…", rechtsboven van het scherm,
om de band de wijzigen.
De RDS inschakelen/uitschakelen
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets " OPTIES" om de tweede
pagina weer te geven.
Selecteer " Radioinstellingen ".
Selecteer " Algemeen".
Inschakelen/uitschakelen " Volgen
zenders ".
Druk op " OK" om te bevestigen.
Als de RDS-functie is ingeschakeld,
zoekt de radio steeds naar de sterkste
frequentie van een zender, zodat u ernaar
kunt blijven luisteren. Onder bepaalde
omstandigheden zijn sommige RDS-
zenders echter niet in het hele land te
ontvangen doordat de zenders niet het
hele land dekken. Dit verklaart dat de
zender tijdens het rijden kan wegvallen.
.
CITROËN Connect Nav