54
Sluiten
Als het dak gedeeltelijk of
volledig geopend is:
F
d
ruk om het dak volledig
te sluiten kort op het
voorste deel van de
schakelaar B , tot voorbij
het zware punt.
Als u nogmaals op deze
schakelaar drukt, wordt de
beweging onderbroken.
Als het dak gedeeltelijk of volledig geopend is:
F
d
ruk om het dak te sluiten tot de volledig
opengekantelde stand kort op het voorste
deel van de schakelaar B , zonder het zware
punt te passeren.
F
d
ruk om het dak volledig te sluiten
nogmaals op het voorste deel van de
schakelaar B .
Als het dak gedeeltelijk of volledig is
opengekanteld:
F
d
ruk om het dak volledig te sluiten kort
op het voorste deel van de schakelaar B ,
zonder het zware punt te passeren.
F
H
oud het voorste deel van de schakelaar
B ingedrukt, zonder het zware punt te
passeren: het dak sluit en stopt als u de
schakelaar loslaat. Laat de auto nooit achter met geopend
schuifdak.
Antiklemvoorziening
Als het dak tijdens het sluiten op een obstakel
stuit, wordt de beweging automatisch
omgekeerd.
De antiklemvoorziening werkt doeltreffend tot
een snelheid van 120
km/h.
Resetten
Na het loskoppelen en weer aansluiten van de
accu, bij een storing van het schuifdak of bij het
schokkerig bewegen er van, moet het schuifdak
worden gereset:
F
d
ruk op het achterste deel van de schakelaar
B tot het schuifdak volledig is geopend,
F
h
oud het achterste deel van de schakelaar B
gedurende ten minste 3
seconden ingedrukt.
Controleer geregeld de staat van de
rubbers van het schuifdak (aanwezigheid
van vuil, dode bladeren, enz.).
Zorg er bij het wassen van de auto in een
wasstraat of met een hogedrukreiniger voor
dat het dak volledig is gesloten en houd de
spuitmond van de hogedrukreiniger altijd op
meer dan 30 cm van de rubbers.
Openen en sluiten van het
zonnescherm
Het sluiten van het zonnescherm is afhankelijk
van de stand van het schuifdak: het scherm
kan slechts tot het voorste gedeelte van het
beweegbare deel van het dak worden gesloten.
Openen
F Druk op het achterste deel van de schakelaar A,
t
ot voorbij het zware punt;
het zonnescherm wordt
volledig geopend.
Als u nogmaals op deze
schakelaar drukt, wordt de
beweging onderbroken.
F
H
oud het achterste deel van de schakelaar
A ingedrukt, zonder het zware punt te
passeren: het zonnescherm opent en stopt
als u de schakelaar loslaat.
Sluiten
F Druk op het voorste deel van de schakelaar A , tot
voorbij het zware punt;
het zonnescherm wordt
volledig gesloten.
Als u nogmaals op deze
schakelaar drukt, wordt de
beweging onderbroken.
Toegang tot de auto
55
F Houd het voorste deel van de schakelaar A ingedrukt, zonder het zware punt te
passeren; het zonnescherm sluit en stopt
als u de schakelaar loslaat.
Antiklemvoorziening
Als het zonnescherm tijdens het sluiten op een
obstakel stuit, wordt de beweging automatisch
omgekeerd.
Resetten
Na het loskoppelen en weer aansluiten van de
accu, bij een storing van het zonnescherm of
bij het schokkerig bewegen er van, moet het
scherm worden gereset:
F
d
ruk op het achterste deel van de
schakelaar A tot het scherm volledig is
geopend,
F
h
oud het achterste deel van de schakelaar
A gedurende ten minste 3
seconden
ingedrukt.
Als tijdens het gelijktijdig sluiten van
het schuifdak en het zonnescherm, het
zonnescherm het dak dreigt in te halen,
houdt het scherm op te bewegen tot het
schuifdak volledig is gesloten. Laat, zelfs als u de auto slechts voor een
korte tijd verlaat, de elektronische sleutel
nooit in de auto achter.
Als er iets klem komt te zitten tijdens
de bediening van het schuifdak of het
zonnescherm, moet u de beweging er van
omdraaien door op de desbetreffende
schakelaar te drukken.
De bestuurder moet zich er van
vergewissen dat de passagiers het
schuifdak en het zonnescherm correct
bedienen.
Let vooral op kinderen tijdens het
bedienen van het schuifdak of het
zonnescherm.
Elektrisch bedienbare ruiten
Handbediening
Duw of trek de schakelaar tot het zware punt
om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt
zodra de schakelaar wordt losgelaten.
Automatische bediening
van de elektrisch
bedienbare ruiten vóór
Duw of trek de schakelaar voorbij het zware
punt om de ruit te openen of te sluiten. Als u de
schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de
ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar
om het openen of sluiten te stoppen.
Druk opnieuw op de schakelaar om het
openen of sluiten te stoppen.
Na die tijd kunnen de ruiten niet meer
worden bediend. Zet het contact aan om
de ruiten weer te kunnen bedienen.
1. Linksvoor.
2. Rechtsvoor.
3. Rechtsachter (afhankelijk van de
uitvoering). 4.
Linksachter (afhankelijk van de uitvoering).
5. Uitschakelen van de bedieningsknoppen
van de elektrische achterruiten (afhankelijk
van de uitvoering).
2
Toegang tot de auto
56
Antiklemvoorziening van de
elektrisch bedienbare ruiten vóór
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk
weer open.
Als de ruit niet automatisch wil sluiten, druk
dan op de schakelaar om de ruit helemaal
te openen en trek ver volgens de schakelaar
omhoog tot de ruit volledig is gesloten. Houd
de schakelaar na het sluiten nog ongeveer
1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Blokkering van de
ruitbediening achterin
(afhankelijk van de uitvoering)
Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op
de schakelaar 5 om de ruitbediening achterin,
ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren.
Als het lampje brandt, zijn de bedieningsknoppen
achterin geblokkeerd. Wanneer het lampje uit is,
kunnen de ruitbedieningsschakelaars achterin
worden bediend.
Resetten van de
ruitbediening vóór
Als de accu losgekoppeld is geweest, moet de
antiklemvoorziening worden gereset.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld:
-
l
aat de ruit volledig zakken en weer volledig
omhoog gaan. De ruit zal bij iedere druk op
de knop een paar centimeter hoger komen.
Herhaal deze procedure totdat de ruit
volledig dicht is,
-
e
n houd de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1
seconde vast.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs
voor een korte periode, altijd de sleutel
mee.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de ruit en de sponning bekneld
raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk daar voor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet deze er van
verzekerd zijn dat niets het correcte
sluiten van de ruit verhindert.
De bestuurder moet er van verzekerd zijn
dat de passagiers op de juiste manier
gebruik maken van de elektrische
ruitbediening.
Let er goed op dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruiten niet kunnen
bezeren.
Toegang tot de auto
147
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt
de waarschuwing elk uur herhaald tot de motor
wordt afgezet.
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voor waarden is voldaan:
-
d
e auto staat gedurende meer dan
15
minuten stil met draaiende motor,
-
h
et contact is enkele minuten afgezet
geweest,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend.
Zodra de snelheid lager is dan 65
km/h,
gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt opnieuw berekend zodra
de snelheid hoger is dan 65
km/h.
Waarschuwing
oplettendheid bestuurder
Afhankelijk van de uitvoering wordt het systeem
"Signaal rijtijd" aangevuld met het systeem
"Waarschuwing oplettendheid bestuurder". Met behulp van een boven aan
de voorruit geplaatste camera
beoordeelt het systeem de
waakzaamheid van de bestuurder
door afwijkingen in de koers
van de auto ten opzichte van de
wegmarkeringen te signaleren.
Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)
wegen (snelheden van meer dan 65 km/h).
Wanneer volgens het systeem het gedrag
van het voertuig wijst op vermoeidheid of
onoplettendheid van de bestuurder, wordt het
eerste waarschuwingsniveau geactiveerd.
De bestuurder wordt dan gewaarschuwd door
de melding " Voorzichtig! ", in combinatie met
een geluidssignaal. Na drie waarschuwingen van het eerste
niveau, activeert het systeem een nieuwe
waarschuwing met de melding "
Las een
rustpauze in! ", in combinatie met een luider
klinkend geluidssignaal.
Onder bepaalde omstandigheden (slecht
wegdek of harde windstoten) kan het
systeem waarschuwingen geven zonder
dat er sprake is van vermoeidheid bij de
bestuurder.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
sl
echt zicht (onvoldoende verlichting
van het wegdek, sneeuwval, harde
regen, dichte mist enz.),
-
v
erblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
-
g
edeelte van de voorruit voor de
camera vuil, beslagen, bevroren,
bedekt door sneeuw, beschadigd of
bedekt door een sticker,
- w egmarkeringen afwezig, versleten,
niet zichtbaar door sneeuw of modder,
of meerdere wegmarkeringen
(weggedeelte met werkzaamheden
e n z .),
-
g
eringe afstand tot de voorligger (geen
detectie van wegmarkeringen),
-
s
malle, bochtige wegen, ...
6
Rijden
161
Storingen
In het geval van een storing gaat
dit verklikkerlampje branden in
combinatie met een melding en een
geluidssignaal.
In het geval van een storing in de
stuurbekrachtiging gaat dit lampje
branden op het instrumentenpaneel
in combinatie met een melding.
Als de ruimte tussen uw auto en de
parkeerplek te groot is, kan het systeem
mogelijk de beschikbare ruimte niet meten.
Bij een manoeuvre houdt het Park Assist-
systeem geen rekening met objecten die
voor of achter de auto uitsteken (zoals
bijvoorbeeld een ladder op het dak of een
trekhaak).
Controleer bij slecht weer en bij winterse
omstandigheden of de sensoren niet zijn
bedekt met vuil, ijs of sneeuw.
Laat in het geval van een storing het
systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.Wassen met een hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal
30
cm van de sensoren.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is. Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid van de
bestuurder niet door het systeem kan
worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die
van het reser vewiel). Doe dit ook voordat
u een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage
bandenspanning heeft een nadelige
invloed op het weggedrag en veroorzaakt
vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder
zware omstandigheden (zware belading,
hoge snelheden, een lange rit).
Een te lage bandenspanning leidt ook
tot een hoger brandstofverbruik.
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker met
de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie van
de auto .
6
Rijden
162
Controle van de bandenspanning
De bandenspanning moet worden gecontroleerd
als de banden "koud" zijn (de auto staat langer
dan een uur stil of er is minder dan 10 km
gereden met een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op de
sticker vermelde spanning met 0.3
bar worden
verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Waarschuwing te lage bandenspanning
Deze waarschuwing wordt
aangegeven door permanent
branden van het lampje, een
geluidssignaal, afhankelijk van de
aangebrachte uitrusting en een
melding op het scherm.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats. Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien.
Een visuele controle is dus niet
voldoende.
F
C
ontroleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld.
F
R
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
of
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten. Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met de
bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Het systeem moet worden gereset bij
aangezet contact en stilstaande auto:
-
v
ia het configuratiemenu bij auto's met
touchscreen.
-
v
ia de toets op het dashboard voor auto's
zonder een touchscreen.
Met/zonder audiosysteem
F Houd deze toets ingedrukt.
Rijden
163
Resetten wordt bevestigd door een
geluidssignaal met een hoge toon.
Een geluidssignaal met een lage toon geeft aan
dat het resetten niet werd uitgevoerd.
Met touchscreen
F Selecteer in het menu Rijden/Auto het tabblad
" Rijfuncties " en dan
" Resetten bandenspannings
-c
ontrolesysteem ".
F
Sel
ecteer " Ja" om te bevestigen.
Er klinkt een geluidssignaal en er wordt een
melding weergegeven om aan te geven dat het
resetten is gelukt.
Storing
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Controleer voorafgaand aan
werkzaamheden aan het systeem altijd
eerst de spanning van de vier banden en
reset het systeem vervolgens.
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en vervolgens
blijft branden in combinatie met het lampje
Ser vice, wijst dit op een storing in het systeem.
Er verschijnt een melding in combinatie met
een geluidssignaal.
6
Rijden
184
Brandstoftank leeg
(diesel)
Bij auto's met dieselmotor is het in het geval
van een lege brandstoftank noodzakelijk om
het brandstofsysteem te ontluchten.
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan
uw startpoging en herhaal de procedure.Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de tankbeveiliging
(diesel) .
BlueHDi-motoren
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F
Z
et het contact aan (zonder de motor te
st a r te n).
F
W
acht ongeveer 6 seconden en zet het
contact af.
F
H
erhaal de handelingen 10 keer.
F
B
edien de startmotor om de motor te
starten.
Overige HDi-motoren
(behalve uitvoeringen met een BlueHDi- motor)
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F
O
pen de motorkap. F
B
edien de handopvoerpomp totdat u
weerstand voelt (de eerste keer indrukken
kan zwaar zijn).
F
B
edien de startmotor om de motor te starten
(als de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan
ongeveer 15 seconden en start de motor
opnieuw).
F
A
ls de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en ver volgens de startmotor opnieuw.
F
P
laats de sierkap terug en klem deze vast.
F
S
luit de motorkap.
Bandenreparatieset
Scan de QR-code op pagina 3 om
instructievideo's te bekijken.De bandenreparatieset bestaat uit een
compressor en een flacon met afdichtmiddel.
Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren
,
zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt
bereiken.
Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke
banden worden gerepareerd, als het lek zich in
het loopvlak of de hiel van de band bevindt.
De compressor kan uitsluitend worden
aangesloten op de 12V-aansluiting achter
in de auto.
De compressor mag niet worden
aangesloten op de andere
12V-aansluitingen voorin en in de
bagageruimte.
Bandenspanningscontrole
Het verklikkerlampje voor te lage
bandenspanning zal na het repareren van
een wiel blijven branden tot het systeem
is gereset.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het bandenspan
-n
ingscontrolesysteem
.
F
M
aak indien nodig de sierkap los om de
handopvoerpomp te kunnen bereiken.
Storingen verhelpen