Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
● Maak
de c
ameralens met een in de handel
verkrijgbaar glasreinigingsmiddel op basis
van alcohol nat en veeg de lens met een dro-
ge doek schoon ››› .
● Verwijder de sneeuw met een handveger.
● Verwijder ijs bij voorkeur met een ontdoois-
pr a
y
››› .
VOORZICHTIG
● Gebruik nooit
schurende schoonmaakmid-
delen voor het schoonmaken van de lens.
● Verwijder sneeuw of ijs nooit met lauw of
warm wat
er van de cameralens. De lens kan
hierdoor beschadigd raken. Let op
● SEA T r
aadt u aan het inparkeren met de
achteruitrijcamera op een plek of parkeer-
plaats met weinig verkeer te oefenen om met
het systeem, de oriëntatielijnen en de werk-
ing hiervan vertrouwd te raken.
● Als de achterklep geopend is of als de in de
fabriek in
gebouwde trekhaak elektrisch op de
aanhangwagen aangesloten is, worden de
oriëntatielijnen niet op het scherm weergege-
ven. Haaks op wegdek parkeren (modus 1)
Afb. 216
Display: oriëntatielijnen van parkeer-
ruimt e ac
ht
er wagen. Overzicht van oriëntatiepunten.
B
et
ek
enis van op scherm geprojecteerde ori-
ëntatielijnen ››› afb. 216. Alle lengtes van de
oriëntatielijnen gebruiken als referentiepunt
een wagen die op een horizontaal oppervlak
staat.
Rood: veiligheidsafstand, dat wil zeggen
zone van wegdek die zich ongeveer 40
cm achter de wagen bevindt.
Groen: verlenging van wagen (iets ver-
ruimd) naar achteren. De groen gemar-
keerde zone eindigt ongeveer twee meter
achter de wagen, boven het wegdek.
Geel: verlenging van wagen naar achter-
en overeenkomstig de draaihoek van het
stuurwiel. De geel gemarkeerde zone ein-
1 2
3 digt ongeveer drie meter achter de wa-
g
en, bo
v
en het wegdek.
Parkeren
● Plaats de wagen voor een open ruimte en
sch
akel de achteruitversnelling in.
● Rijd langzaam achteruit en draai het stuur-
wiel
zodanig dat de gele oriëntatielijnen u
naar de open ruimte leiden ››› afb. 216 3 .
● Lijn de wagen met de groene oriëntatielij-
nen op de p ark
eerp
laats recht uit.
Parallel aan wegdek parkeren (mo-
dus 2) Afb. 217
Display: oriëntatielijnen en -opper-
vl akk
en
van ruimte achter de wagen. Na het aanzetten van het knipperlicht worden
de niet
-benodigde lijnen en op per
vlakken
gewist. »
231
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Overzicht van oriëntatiepunten.
B et
ek
enis van op scherm geprojecteerde ori-
ëntatielijnen en -oppervlakken ››› afb. 217.
Alle lengtes van de oriëntatielijnen gebruiken
als referentiepunt een wagen die op een hori-
zontaal oppervlak staat.
Veiligheidsafstand: zone van wegdek die
zich ongeveer 40 cm achter de wagen be-
vindt.
Zijbereik van wagen.
Draaipunt bij parkeren. Wanneer de gele
lijn de stoeprand of een andere limiet van
de open ruimte voor het parkeren raakt,
is het punt bereikt waarop de wagen ge-
draaid moet worden (loep).
Benodigde vrije ruimte voor parallel par-
keren van wagen. Het weergegeven op-
pervlak moet volledig in de open ruimte
vallen.
Mogelijk geparkeerde wagen naast rand
van wegdek.
Parkeren
● Plaats de wagen op 1 m afstand parallel
aan de parkeerp
laats en schakel de achter-
uitversnelling in.
● Schakel op het display van het navigatie-
syst
eem modus 2 in om de wagen parallel te
parkeren.
● Rijd langzaam achteruit en draai het stuur-
wiel
zodanig dat het gele op het scherm
1
2
3
4
5 weergegeven oppervlak eindigt voor een mo-
g
elijk
o
bstakel 5 (bijv. een andere wagen).
● Draai het stuurwiel maximaal tot de open
ruimt e en rijd l
an
gzaam achteruit.
● Wanneer de gele lijn 3 het zijbereik van
de open ruimt e r
aakt, b
ijvoorbeeld het zij-
spoor of de stoeprand (loep), draai dan het
stuurwiel maximaal in tegengestelde rich-
ting.
● Rijd verder achteruit tot de wagen parallel
aan het we
gdek in de open ruimte staat. Cor-
rigeer indien nodig de positie. Cruise control* (snelheidsre-
gelsy
steem - SRS)
Waarschuwings- en controlelampjes Afb. 218
Display in het instrumentenpaneel:
s t
at
usaanduidingen van GRA.
Springt aan
Het snelheidsregelsysteem regelt de snelheid van de
wagen.
Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit.
232
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Weergave op het display
Het s
nelheid
sregelsysteem is in verscheide-
ne versies beschikbaar. In wagens met multi-
functie-indicator (MFA) wordt de geprogram-
meerde snelheid op het display in het instru-
mentenpaneel weergegeven.
Status afb. 218:
GRA tijdelijk uitgeschakeld. De gepro-
grammeerde snelheid wordt in kleine cij-
fers weergegeven.
Systeemfout. Raadpleeg een gespeciali-
seerde werkplaats.
GRA ingeschakeld. Het snelheidsgeheu-
gen is leeg.
De GRA is actief. De geprogrammeerde
snelheid wordt in grote cijfers weergege-
ven. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
s- en controlelampjes op pag. 110 in
acht nemen. Bediening van het snelheidsregelsys-
t
eem Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 34
Het snelheidsregelsysteem (GRA) zorgt er-
voor dat tijdens het vooruit rijden met snel- A
B
C
D heden vanaf ongeveer 20 km/u (12 mijl per
uur) de g
epr
ogr
ammeerde snelheid constant
wordt aangehouden.
Het GRA vermindert alleen de snelheid wan-
neer het gaspedaal wordt bediend en er niet
geremd wordt ››› .
Hel lin
g
en afdalen met de SRS
Als het SRS de snelheid van de wagen bij het
omlaag rijden van een helling niet constant
kan houden, rem de wagen dan met het rem-
pedaal af en schakel indien nodig terug.
Automatisch uitschakelen
Het snelheidsregelsysteem SRS wordt auto-
matisch uitgeschakeld of tijdelijk onderbro-
ken:
● Als het systeem een storing detecteert die
de werkin
g van het SRS negatief kan beïn-
vloeden.
● Als gedurende langere tijd wordt gereden
met een snelheid die hog
er is dan gepro-
grammeerd.
● Wanneer systemen zoals ASR en ESC ingrij-
pen om de rijdynamiek
te regelen.
● Als de airbag geactiveerd wordt.
● Wanneer het rempedaal wordt ingetrapt.
● Indien in geval van DSG ®
-ver
snellingsbak
met dubbele koppeling de keuzehendel zich
in stand R, P of N bevindt. ●
Indien in geval
van een schakelbak de 1e
versnelling wordt geschakeld.
● Indien het koppelingspedaal gedurende
lang
ere tijd ingetrapt wordt gehouden. ATTENTIE
Als u met een constante snelheid niet op een
vei lig
e afstand van andere weggebruikers
kunt rijden, kan het gebruik van het snel-
heidsregelsysteem tot ongevallen en ernstig
letsel leiden.
● Gebruik het snelheidsregelsysteem nooit in
druk v
erkeer, als de veiligheidsafstand onvol-
doende is, op steile wegen, op bochtige of
gladde wegen (sneeuw, ijs, regen of stenen),
en op overstroomde wegen.
● Gebruik het SRS ook nooit buiten de ver-
harde w
egen of op onverharde wegen.
● Pas de snelheid aan en houd een veilige af-
stand aan t
ot uw voorliggers afhankelijk van
het zicht, het klimaat, het wegdek en het ver-
keer.
● Schakel het snelheidsregelsysteem altijd
na ge
bruik uit om te voorkomen dat de snel-
heid onverwacht geregeld wordt.
● Het is gevaarlijk weer terug te gaan naar de
opge
slagen snelheid wanneer die snelheid te
hoog is voor de omstandigheden van dat mo-
ment (wegdek, verkeer, weersgesteldheid).
● Bij het bergafwaarts rijden kan het snel-
heidsre
gelsysteem de snelheid niet constant
houden. Door het eigen gewicht van de wa-
gen kan de snelheid toenemen. Schakel terug
of rem de wagen met de voetrem af. 233
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Rijstrookassistent (Lane As-
s i
s
t)*
Inleiding tot thema ATTENTIE
De intelligente techniek in de rijstrookassis-
tent (Lane As
sist) kan de natuurkundig en
door het systeem zelf bepaalde grenzen niet
overwinnen. Het onachtzame of ongecontro-
leerde gebruik van de rijstrookassistent kan
ernstig letsel en ongevallen veroorzaken. On-
danks het systeem moet de bestuurder te al-
len tijde opmerkzaam blijven.
● Pas de snelheid aan en houd een veilige af-
stand aan t
ot uw voorliggers afhankelijk van
het zicht, het klimaat, het wegdek en het ver-
keer.
● Houd altijd de handen aan het stuur.
● De rijstrookassistent registreert niet alle
wegdekm
arkeringen. Onder bepaalde om-
standigheden kan de rijstrookassistent een
slechte toestand van het wegdek, construc-
ties op het wegdek of bepaalde objecten on-
bedoeld aanzien voor wegdekmarkeringen. In
dergelijke situaties moet u de rijstrookassis-
tent onmiddellijk uitschakelen.
● Let op de aanwijzingen op het display van
het ins
trumentenpaneel en volg ze op.
● Let altijd goed op de omgeving van de auto. Let op
De rijstrookassistent is exclusief ontwikkeld
voor rijden op a sf
altwegen. Let op
Als de rijstrookassistent niet werkt zoals be-
sc hr
even is in dit hoofdstuk, moet dit sys-
teem uitgeschakeld worden en moet u naar
een gespecialiseerde werkplaats gaan. Let op
Indien een storing wordt waargenomen in het
sys t
eem, wordt het aanbevolen het systeem
te laten nakijken in een gespecialiseerde
werkplaats. Controlelampjes
Knippert of gaat geel branden
Rijstrookassis-
tent (Lane As-
sist) ingescha-
keld, maar niet
actief.Het systeem kan de rijstrook niet
duidelijk registreren. Zie
pag. 235,
De rijstrookassistent is niet actief
(controlelampje licht geel op) .
Knippert of gaat groen bran-
den
Rijstrookassistent (Lane Assist) ingeschakeld en actief. Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
s- en controlelampjes op pag. 110 in
acht nemen. Werkwijze
Afb. 219
Op de voorruit: Zichtveld van de ca-
mer a v
an de rijstrookassistent. Met behulp van de camera in de voorruit regi-
s
tr
eer
t de rijstrookassistent de grenslijnen
van een rijstrook. Als de auto onwillekeurig
een waargenomen grenslijn nadert, meldt
het systeem dit aan de bestuurder via een
waarschuwing in de vorm van stuurvibraties .
234
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Bediening van de dodehoekhulp
(BSD) met uitp
ark
eerhulp (RCTA)De dodehoekhulp (BSD) met uitparkeerhulp
(RCTA) in- en uit
s
chakelen
De dodehoekhulp met uitparkeerhulp kan
worden in- en uitgeschakeld in het menu "As-
sistenten" van het SEAT-infotainmentsysteem
of, naargelang de uitrusting, door middel van
de toets van de hulpsystemen op de groot-
lichthendel.
Menu Assistenten openen.
● Dodehoekhulp (BSD)
●
Uitparkeerhulp
Indien het
selectievakje van het instrumen-
tenpaneel aangevinkt is , wordt de functie
automatisch geactiveerd wanneer het contact
wordt ingeschakeld.
Zodra de dodehoekhulp klaar is voor werk-
ing, gaat de indicatie in de buitenspiegels bij
wijze van bevestiging kort branden.
Het controlelampje van het instrumentenpa-
neel geeft de staat van het systeem aan.
De laatst uitgevoerde instelling van het sys-
teem blijft actief wanneer het contact op-
nieuw wordt ingeschakeld.
Indien de dodehoekhulp automatisch werd
gedeactiveerd, kan het systeem enkel op-
nieuw worden geactiveerd na het uitschake-
len en weer inschakelen van het contact. Automatisch uitschakelen van de dodehoek-
hulp (BSD)
D
e r
adarsensoren van de dodehoekhulp met
uitparkeerhulp worden o.m. automatisch uit-
geschakeld wanneer wordt gedetecteerd dat
een van de sensoren permanent is afgedekt.
Dit kan bijv. het geval zijn indien er voor de
sensoren een laag sneeuw of ijs is.
Op het display van het instrumentenpaneel
verschijnt een bericht
Rijden met een aanhangwagen
De dodehoekhulp en uitparkeerhulp worden
automatisch uitgeschakeld en kunnen niet
weer worden ingeschakeld indien de in de fa-
briek gemonteerde trekhaak elektrisch is
aangesloten op een aanhangwagen of verge-
lijkbaar systeem.
Zodra de bestuurder begint te rijden met een
elektrisch aangesloten aanhangwagen, ver-
schijnt er een bericht op het scherm van het
instrumentenpaneel waarin wordt aangege-
ven dat de dodehoekhulp en uitparkeerhulp
zijn uitgeschakeld. Indien de bestuurder de
dodehoekhulp en uitparkeerhulp wenst te
gebruiken na het loskoppelen van de aan-
hangwagen, moeten deze systemen opnieuw
worden geactiveerd in het overeenkomstige
menu.
Is de trekhaak niet gemonteerd in de fabriek,
dan moeten de dodehoekhulp en uitparkeer- hulp handmatig worden gedeactiveerd wan-
neer met aanhan
gwagen wordt gereden.
Detectie van verkeersborden
(Sign Assi
st)*
Inleiding tot thema De verkeersborddetectie kan de bestuurder
helpen met inf
orm
atie over bijvoorbeeld
snelheidsbeperkingen of een inhaalverbod.
Verkeersborden en aanvullende informatie
die worden geregistreerd door het systeem,
worden op het display van het instrumenten-
paneel weergegeven en op de kaart van het
navigatiesysteem.
Toepassingsgebied:
Verkeersborddetectie wordt ondersteund in
de volgende landen:
Andorra, België, Denemarken, Duitsland, Fin-
land, Frankrijk, Ierland, Italië, Liechtenstein,
Luxemburg, Monaco, Nederland, Noorwegen,
Oostenrijk, Polen, Portugal, San Marino, Zwe-
den, Zwitserland, Spanje, Zweden, Zwitser-
land, Spanje, Tsjechische Republiek, Vere-
nigd Koninkrijk, Vaticaanstad. »
241
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
ATTENTIE
De instructies en verkeersborden die getoond
wor den door de
verkeersborddetectie, kun-
nen verschillen van de werkelijke verkeerssi-
tuatie.
● De verkeerssignalering en de richtlijnen
van de v
erkeerswetgeving hebben altijd voor-
rang boven de instructies en aanduidingen
van de verkeersborddetectie.
● Pas de snelheid en de rijstijl aan het zicht,
het we
gdek, het verkeer en de weersomstan-
digheden aan.
● Het systeem kan niet altijd alle verkeers-
borden corr
ect tonen. ATTENTIE
De verkeersborddetectie kan de oplettend-
heid v an de be
stuurder niet vervangen.
● Bij slecht zicht, in het donker of bij sneeuw,
reg
en en mist kan het gebeuren dat het sys-
teem niet alle verkeersborden (correct) toont. VOORZICHTIG
● Als
het navigatiesysteem gebruik maakt
van oude gegevens, kunnen verkeersborden
verkeerd weergegeven worden.
● In de routepuntmodus (navigatie met be-
hulp v
an routepunten) van het navigatiesys- teem is de verkeersborddetectie slechts be-
perkt be
s
chikbaar. Indicatie op het display
1) Afb. 226
Display in het instrumentenpaneel:
v oorbeel
den
van snelheidsbeperkingen of in-
haalverboden die geregistreerd worden, sa-
men met aanvullende verkeerssignalen. 1)
Afhankelijk van de versie kan het scherm in kleu-
ren of
zwart-wit zijn.
242
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Weergaveteksten van de verkeersborddetec-
tie op het in
s
trumentenpaneel
Fout: Sign AssistSysteemstoring.
Laat het systeem bij een ge-
specialiseerde werkplaats
controleren.
Sign Assist: Maakde voorruit
schoon!Er zit vuil op de voorruit in de
buurt van de camera.
Maak de voorruit schoon.
Sign Assist: mo-
menteel alleen
beperkt beschik-
baar.Er worden geen gegevens
overgedragen vanaf het navi-
gatiesysteem.
Schakel het navigatiesysteem
in en voer de gegevensdrager
van het navigatiesysteem in.
OF: De verkeersborddetectie
wordt niet ondersteund in het
land waarin u momenteel
rijdt. ATTENTIE
Indien geen rekening gehouden wordt met de
waar s
chuwingslampjes en de berichten, kan
de wagen tot stilstand komen in het midden
van het verkeer, of kunnen zich ongevallen of
ernstig letsel voordoen.
● Nooit de indicatielampjes of tekstberichten
neger
en.
● Breng de wagen tot stilstand zodra dit op
een vei
lige wijze mogelijk is. VOORZICHTIG
Het negeren van de controlelampjes die gaan
branden en de t ek
stberichten die verschijnen,
kan leiden tot storingen in de wagen. Werkwijze
De verkeersborddetectie werkt niet in alle
landen. Houd d
aar r
ekening mee wanneer u
naar het buitenland reist.
Verkeersborden weergeven
Snelheidbeperkingen of inhaalverboden kun-
nen samen met de aanvullende signalen op
het display van het instrumentenpaneel wor-
den weergegeven ›››
afb. 226. Afhankelijk
van het navigatiesysteem dat in de auto geïn-
stalleerd is, wordt de verkeerborddetectie
ook op de kaart van het navigatiesysteem ge-
toond.
Als de verkeersborddetectie ingeschakeld is,
registreert de wagen de verkeersborden via
een camera onderaan de binnenspiegel. Na-
dat de informatie van de camera, het naviga-
tiesysteem en de actuele gegevens van de
wagen is gecontroleerd en geëvalueerd, wor-
den maximaal drie geldige verkeerssignalen,
samen met de aanvullende signalen weerge-
geven. Het verkeerssignaal dat momenteel
geldt voor de bestuurder wordt als eerste ge-
toond, aan de linkerkant van het display. Als
tweede wordt een beperkend verkeerssignaal getoond, bijv. 90 km/u
(56 mph) samen met
het aan
vullende signaal "op nat wegdek". Als
de regensensor van de auto regen meet,
wordt het geldende verkeerssignaal ver-
plaatst naar de eerste positie, samen met het
aanvullende signaal "op nat wegdek".
Informatie wordt permanent weergegeven op
het display van het instrumentenpaneel als
de werkelijke verkeerssignalen binnenko-
men. De in- en uitgangssignalen activeren de
weergave van de geldende snelheidsbeper-
kingen op wegen binnen de bebouwde kom
of op hoofdwegen, totdat de snelheid niet
meer beperkt wordt door een verkeerssig-
naal.
Het einde van een verbod of beperking wordt
niet aangegeven. Als de getoonde snelheids-
beperkingen worden overschreden, wordt
geen waarschuwing gegeven. Het systeem
registreert geen gebieden met weinig ver-
keer. De geldende wettelijke voorschriften
zijn van toepassing.
In- en uitschakelen
● Schakel het hulpsysteem in of uit via het
menu Instellingen in het S
EAT informa-
tiesysteem ›››
pag. 28.
● OF: druk op de toets van de hulpsystemen
voor de be
stuurder op de grootlichthendel. »
243
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Aanhangwagen
Sc h
ak
el de aanvullingen aanwijzingen m.b.t.
de snelheidslimieten en de geldende inhaal-
verboden bij rijden met aanhanger (aanhan-
gerstand) in of uit via het menu Instellin-
gen in het SEAT informatiesysteem
››› pag. 28.
Vermoeidheidsherkenning (ad-
vies
om een pauze te nemen)
Inleiding tot thema ATTENTIE
Het hogere comfort dat de vermoeidheidsde-
tectie b iedt, m
ag geen aanleiding vormen tot
het nemen van risico's. Bij het maken van
lange ritten moet op regelmatige afstanden
worden gepauzeerd gedurende langere tijd.
● De bestuurder is te allen tijde verantwoor-
delijk v
oor het inschatten van zijn rijbe-
kwaamheid.
● Rijd nooit als u vermoeid bent.
● Het systeem detecteert niet altijd de ver-
moeidheid bij de bes
tuurder. Lees het onder-
deel ››› pag. 245, Beperkte werking grondig
door.
● In bepaalde gevallen interpreteert het sys-
teem foutief
een bedoeld manoeuvre als een
teken van vermoeidheid van de bestuurder. ●
Indien er spr ak
e is van een "kortstondige
dip" achter het stuur, wordt geen waarschu-
wing gegeven!
● Houd de indicaties op de display in het in-
strumentenp
aneel in de gaten en handel con-
form de indicaties. Let op
● De v
ermoeidheidsdetectie is uitsluitend be-
doeld voor ritten op auto(snel)wegen en bre-
de straten.
● Indien het systeem een storing vertoont,
laat dit
dan nakijken door een gespecialiseer-
de werkplaats. Werking en bediening
Afb. 227
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: symboo
l voor detectie van ver-
moeidheid. De vermoeidheidsdetectie registreert aan het
be
gin
v
an een traject het stuurgedrag van de
bestuurder en beoordeelt op basis daarvan
vervolgens of de bestuurder vermoeid raakt.
Het aan het begin geregistreerde gedrag
wordt continu vergeleken met het actuele
stuurgedrag. Zodra het systeem vermoeid-
heid vermoedt bij de bestuurder, geeft dit
een akoestisch signaal in de vorm van een
"gong", een optisch signaal middels een
symbool en een aanvullende melding op het
instrumentenpaneel ››› afb. 227. Het bericht
op het scherm in het instrumentenpaneel
wordt gedurende ongeveer 5 seconden weer-
gegeven en indien nodig herhaald. Het sys-
teem onthoudt het laatst weergegeven be-
richt.
Het bericht dat verschijnt op het scherm in
het instrumentenpaneel kan worden uitgezet
door op de knop OK te drukken aan het mul-
tif u
nctie-
stuur of door op de ruitenwisserhen-
del te drukken ›››
pag. 29. Via de multi-
functie-indicatie ›››
pag. 29 kan worden
teruggekeerd naar weergave van het bericht
op het scherm van het instrumentenpaneel.
Bedrijfscondities
Het stuurgedrag wordt uitsluitend beoor-
deeld bij snelheden hoger dan 65 km/u (40
mijl per uur).
244