Lichten en zicht
● Ga n
aar het
menu Instellingen op het
display in het instrumentenpaneel met be-
hulp van het multifunctiestuurwiel en selec-
teer Comfort .
● Selecteer de functie Helling achter-
uitkijkspiegel (indien deze optie al g
e-
markeerd is, deselecteert u ze en selecteert u
ze opnieuw).
● Schakel de achteruitversnelling in.
● Stel de buitenspiegel aan bijrijderszijde zo
in dat u de s
toeprand goed kunt zien.
● De ingestelde positie van de spiegel wordt
automati
sch opgeslagen en toegewezen aan
de sleutel waarmee de wagen wordt ontgren-
deld. Bij wagens met stoelgeheugen, zie
››› pag. 152.
De instellingen van de buitenspiegel aan bij-
rijderszijde activeren
● Draai de knop van de buitenspiegel in
stand
R.
● Schakel de achteruitversnelling in bij inge-
sch
akeld contact.
● De opgeslagen stand van de buitenspiegel
aan bijrijders
zijde voor de achteruit wordt ge-
wist wanneer men zo'n 15 km/u (9 mph)
vooruit rijdt of de knop vanuit stand R in een
andere stand draait. ATTENTIE
Het onachtzaam in- en uitklappen van de bui-
ten s
piegel kan verwondingen veroorzaken.
● Klap de buitenspiegel alleen in of uit wan-
neer er zic
h niemand in de baan van de spie-
gel bevindt.
● Let er bij het bewegen van de buitenspiegel
op dat u
w vingers niet tussen de spiegel en
de spiegelsteun ingeklemd kunnen raken. ATTENTIE
Het niet goed inschatten van de afstand met
de acht er
opkomende wagen kan tot ongeval-
len met ernstige gevolgen leiden.
● Convexe of asferische spiegels vergroten
het blik
veld maar de voorwerpen worden klei-
ner en verderaf weerspiegeld.
● Het gebruik van deze spiegels om de af-
stand t
ot de volgende wagen in te schatten
wanneer u van rijstrook veranderd, is on-
nauwkeurig en kan ongevallen met ernstige
gevolgen veroorzaken.
● Gebruik zo mogelijk de binnenspiegel om
de afst
and tot het achteropkomend verkeer of
in andere omstandigheden te beoordelen.
● Zorg dat u voldoende zicht naar achteren
hebt. VOORZICHTIG
● U moet de b uit
enspiegels altijd inklappen
wanneer u door een wasstraat rijdt. ●
De el ektri
sch inklapbare buitenspiegels
mogen mechanisch worden uit- of ingeklapt
omdat hierdoor de elektrische bediening be-
schadigd kan worden. Milieu-aanwijzing
De verwarming van de buitenspiegels moet
niet lan
ger dan nodig aan blijven staan. An-
ders wordt onnodig veel brandstof verbruikt. Let op
● De v
erwarming van de buitenspiegels ver-
warmt in het begin op het hoogste vermogen,
na ongeveer 2 minuten verwarmt deze afhan-
kelijk van de buitentemperatuur.
● Bij een storing kunnen de elektrisch be-
diende buiten
spiegels met de hand worden
ingesteld door tegen de rand van het spiege-
loppervlak te drukken. 147
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Airconditioning
De batterij van de afstandsbediening vervan-
g en
W anneer het
controlelampje ››› afb. 196 Bvan de afstandsbediening niet brandt bij het
drukk
en op de knop
, moet
de batterij ervan
binnenkort vervangen worden.
De batterij bevindt zich aan de achterzijde
van de afstandsbediening, onder een deksel.
Draai de gleuf naar links met een plat en niet-
scherp voorwerp (bijv. een muntstuk). De bat-
terij moet vervangen worden door een nieuw
exemplaar van hetzelfde type, die geplaatst
wordt volgens de polariteit ››› .
B er
eik
D
e ontvanger zit in het interieur van de wa-
gen. De actieradius van de afstandsbedie-
ning bedraagt enkele honderden meters met
nieuwe batterijen. Door obstakels tussen de
afstandsbediening en de wagen, slechte
weersomstandigheden en leeg rakende bat-
terijen kan het bereik (aanzienlijk) minder
worden.
Het optimale bereik wordt verkregen door de
afstandsbediening verticaal te houden, met
de antenne ››› afb. 196 A naar boven. Bedek
de ant enne d
aarb
ij niet met de vingers of
handpalm.
Tussen de afstandsbediening en de wagen
moet zich een minimale afstand van 2 meter
bevinden. VOORZICHTIG
● De r a
diografische afstandsbediening bevat
elektronische onderdelen. Daarom moet de
afstandsbediening beschermd worden tegen
vocht, hevige schokken en direct zonlicht.
● Het gebruik van ongeschikte batterijen kan
de afst
andsbediening beschadigen. Vervang
daarom de lege batterij altijd door een nieu-
we van dezelfde spanning en afmetingen, en
met dezelfde kenmerken. Milieu-aanwijzing
● Le g
e batterijen moeten worden ingeleverd
met het oog op de milieubescherming.
● De batterij van de afstandsbediening kan
perch
loraat bevatten. Leef de wettelijke bepa-
lingen voor hun verwijdering na. Interieurvoorverwarming programme-
r
en De verwarming of ventilatie van het interieur
k
an
v
oor een bepaalde periode geprogram-
meerd worden.
Voor het programmeren moet in het menu
Interieurvoorverwarming - dag van
de week gecontroleerd worden dat de dag
juist ingesteld is ››› .Menu Interieurvoorverwarming
oproe-
pen in het in
strumentenpaneel
● In het hoofdmenu, selecteert u het subme-
nu Interieurvoorverwarming en drukt u
op de toets OK op de ruitenwisserhendel.
● OF: druk verschillende malen op de pijltoet-
sen
of van het multifunctiestuurwiel tot
het menu Interieurvoorverwarming ver-
schijnt.
MenuoptiesBeschrijving
Inschake-
len
Uitschake-
len
Instellen of en wanneer u wenst dat de
interieurvoorverwarming automatisch
ingeschakeld wordt. Selecteer daar-
voor een timer:
– De timer verschijnt aangeduid met
een
.
– Er kan telkens maar één timer gese-
lecteerd worden. Indien een timer ge-
selecteerd werd, verschijnt op het dis-
play Programm. ON . Indien geen en-
kele timer geselecteerd werd, wordt op
het display van het instrumentenpa-
neel Programm. OFF weergegeven.
– Om de reeds geprogrammeerde ti-
mer te wijzigen, kiest u een andere ti-
mer of selecteert u de optie Uitscha-
kelen .
» 189
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Rijden
Startknop Afb. 198
In de middenconsole: startknop van
het s
luit
- en startsysteem zonder sleutel Key-
less Access. Bij wagens met rechts stuur is de
opstelling symmetrisch. Afb. 199
Noodstarten in wagens met Keyless
A c
c
ess. De startknop mag enkel gebruikt worden als
er een p
as
sende sleutel in de wagen aanwe-
zig is. Door het bestuurdersportier te openen
wan-
neer u de auto
verlaat, wordt de stuurkolom
elektronisch vergrendeld als het contact is
uitgeschakeld ››› pag. 206.
Het contact inschakelen of uitschakelen
● Druk de startknop ›››
afb. 198 één keer kort
in zonder daarbij het koppelings- of rempe-
daal in te trappen ››› .
Nood s
t
opfunctie
Als er in de wagen geen passende sleutel
herkend wordt, zult u een noodstop moeten
uitvoeren. Op het display van het instrumen-
tenpaneel verschijnt er dan een waarschu-
wingstekst. Dit kan bijvoorbeeld het geval
zijn, wanneer de batterij van de autosleutel
bijvoorbeeld bijna leeg is of leeg is:
● Hou de autosleutel direct na het indrukken
van de st
artknop altijd bij de stuurkolom
››› afb. 199.
● Het contact wordt ingeschakeld en, zo no-
dig, slaat
de motor automatisch aan.
Nooduitschakeling
Als de motor niet stopt door de startknop
kort in te drukken, dan moet een nooduit-
schakeling worden uitgevoerd:
● Druk binnen 1 seconde de startknop twee
keer in of druk
de startknop in en houd de
knop minimaal 2 seconden ingedrukt ››› .●
De mot
or g
aat automatisch uit.
Functie om de motor weer te starten
Als er eenmaal de motor uitgezet is geen
passende sleutel in de wagen aangetroffen
wordt, kan de motor pas na 5 seconden weer
gestart worden. Op het display van het in-
strumentenpaneel wordt een waarschuwing
hieromtrent weergegeven.
Na die vijf seconden kan de motor niet meer
zonder een passende sleutel in de wagen ge-
start worden. ATTENTIE
Iedere onbedoelde beweging van de wagen
kan ern s
tig letsel tot gevolg hebben.
● Trap na het indrukken van de startknop niet
op het r
em- of koppelingspedaal omdat an-
ders de motor meteen gestart wordt. ATTENTIE
Nalatig of onachtzaam gebruik van de auto-
sl eut
els kan leiden tot ernstige verwondingen
en ongevallen.
● Laat wanneer u het voertuig verlaat nooit
de autos
leutel in de wagen achter. Anders
kunnen kinderen of onbevoegden de portie-
ren en de achterklep vergrendelen, de motor
starten of het contact inschakelen en op die
manier sytemen zoals de elektrische ruitbe-
diening gebruiken. » 193
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
het Keyless Access-systeem moet de auto-
s l
eut
el zich buiten de wagen bevinden
››› pag. 120.
Daarom kan de motor alleen met een passen-
de, gecodeerde en originele SEAT-sleutel
worden gestart. De gecodeerde sleutels zijn
verkrijgbaar bij Technische Diensten ››› pag.
115.
Als u een niet-geautoriseerde sleutel ge-
bruikt, wordt op het display van het instru-
mentenpaneel het bericht SAFE of Wegrij-
blokkering actief weergegeven. De wa-
gen kan dan niet worden gestart. Let op
Een goede werking van de wagen kan alleen
gew aarbor
gd worden met originele SEAT-
sleutels. Remmen en parkeren
In l
eidin
g tot themaDe r
emhulpsystemen zijn het antiblokkeer-
sy s
teem (ABS), de remkrachtassistent (BAS),
de elektronische differentieelvergrendeling
(EDS), de antislipregeling (ASR) en de Elek-
tronische Stabiliserings Controle (ESC). ATTENTIE
Als u met versleten remblokken of met storin-
gen in het r
emsysteem rijdt, kunt u een ern-
stig ongeval veroorzaken.
● Als de gaat branden, apart of in combi-
natie met
een bericht op het display van het
instrumentenpaneel, ga dan onmiddellijk
naar een gespecialiseerde werkplaats om de
remblokken te controleren en eventuele ver-
sleten remblokken te vervangen. ATTENTIE
Als u de wagen op de verkeerde manier par-
keer t, k
an dit tot ernstig letsel leiden.
● Trek de sleutel nooit uit het contactslot zo-
lang de w
agen nog in beweging is. De stuur-
kolom kan worden vergrendeld waarna het
stuurwiel niet meer gedraaid en de wagen
niet meer bestuurd kan worden.
● Parkeer de wagen zo dat geen enkel onder-
deel v
an het uitlaatsysteem in contact kan
komen met brandbare materialen (zoals hout,
bladeren, droog gras, gemorste brandstof
enz.).
● Telkens wanneer u de wagen stilzet of par-
keert, moet
u de elektronische parkeerrem in-
schakelen.
● Laat kinderen of hulpbehoevenden nooit al-
leen acht
er in de wagen. Zij kunnen de elek-
tronische parkeerrem uitschakelen, de keuze-
hendel of de versnellingshendel bedienen en
de wagen in beweging zetten. Dit kan ernsti-
ge ongevallen tot gevolg hebben. ●
Neem telk en
s wanneer u de wagen verlaat
alle sleutels mee. Iemand zou de motor kun-
nen aanzetten en elektrische uitrustingen,
zoals bijv. de ruiten, kunnen bedienen. Dit
kan tot ernstig letsel leiden.
● Laat kinderen of hulpbehoevenden nooit al-
leen in de wag
en achter. Zij zijn in een nood-
geval niet in staat de wagen zelfstandig te
verlaten of zichzelf te redden. In een afgeslo-
ten wagen kan het bijvoorbeeld, afhankelijk
van het jaargetijde, zo extreem warm of koud
worden dat dit, vooral bij kleine kinderen, tot
ernstig letsel, ziekte of zelfs de dood kan lei-
den. VOORZICHTIG
● Wee s
extra voorzichtig op plaatsen met een
verhoogde stoeprand of vaste afsluitingen.
Voorwerpen die uitsteken uit de grond kun-
nen de bumper en andere delen van de wagen
tijdens het manoeuvreren beschadigen. Stop
voordat de wielen de stoeprand of afsluiting
raken om schade te voorkomen.
● Let in het bijzonder op voor inritten, hellin-
gen, st
oepranden en ander voorwerpen, enz.
De onderste delen van de wagen zoals bum-
pers, spoilers en elementen van het onder-
stel, alsook de motor en het uitlaatsysteem,
kunnen beschadigd raken wanneer erover-
heen wordt gereden. 196
Bedienen
ATTENTIE
Rijden met slechte remmen kan dit tot ernsti-
ge on g
evallen leiden.
● Als het controlelampje van het remsysteem
niet dooft
of onder het rijden gaat bran-
den, is het remvloeistofpeil in het reservoir te
laag of er is sprake van een storing in het
remsysteem. Zet de wagen onmiddellijk stil
en roep de hulp in van gespecialiseerd perso-
neel ››› pag. 297, Remvloeistofpeil controle-
ren.
● Als het controlelampje van de remmen
samen met het
ABS-controlelampje
brandt, kan de regelfunctie van het ABS zijn
uitgevallen. Hierdoor kunnen de achterwielen
relatief snel blokkeren als wordt geremd. Als
de achterwielen blokkeren, kunt u de controle
over de wagen verliezen! Verminder indien
mogelijk de snelheid en rij voorzichtig naar
de dichtstbijzijnde gespecialiseerde werk-
plaats om de motor te laten nakijken. Voor-
kom tijdens de rit naar de werkplaats bruusk
remmen en bruuske manoeuvres.
● Als het waarschuwingslampje van het ABS
niet uitg
aat of tijdens de rit naar de werk-
plaats gaat branden, dan werkt het ABS niet
correct. De wagen kan alleen worden stilge-
zet met normale remmen (zonder ABS). De
bescherming die het ABS biedt, is niet meer
beschikbaar. Ga zo snel mogelijk naar een
gespecialiseerde werkplaats.
● Als de gaat branden, apart of in combi-
natie met
een bericht op het display van het
instrumentenpaneel, ga dan onmiddellijk naar een gespecialiseerde werkplaats om de
remb
lokk
en te controleren of eventuele ver-
sleten remblokken te vervangen. Elektronische parkeerrem
Afb. 200
Deel van de middenconsole: schake-
l aar
v
an elektronische parkeerrem. Elektronische parkeerrem inschakelen
D
e p
ark
eerrem kan wanneer de wagen stil-
staat altijd worden ingeschakeld, en ook
wanneer het contact is uitgeschakeld. Tel-
kens wanneer u de wagen verlaat of hebt ge-
parkeerd, moet u de parkeerrem inschakelen.
● Trek de knop omhoog tot het
controle-
lampje op de knop gaat branden.
● De parkeerrem is ingeschakeld wanneer
het contr
olelampje op het instrumenten-
paneel ››› pag. 197 brandt. Elektronische parkeerrem uitschakelen
● Contact inschakelen.
● Indrukken toets . Bij draaiende motor t
e-
gelijkertijd krachtig het rempedaal of licht
het gaspedaal intrappen.
● De controlemapjes op de knop en op
het ins
trumentenpaneel gaan uit.
Automatische uitschakeling van de elektroni-
sche parkeerrem bij het starten
De elektronische parkeerrem wordt automa-
tisch uitgeschakeld als de wagen in bewe-
ging wordt gezet, als het bestuurdersportier
gesloten is en de bestuurder de veiligheids-
gordel heeft omgedaan. In het geval van wa-
gens met schakelbak moet daarnaast ook
het koppelingspedaal helemaal worden inge-
trapt voordat de motor wordt gestart zodat
het systeem weet dat de parkeerrem uitge-
schakeld moet worden.
Noodstopfunctie
Gebruik de noodstopfunctie alleen als u de
wagen niet met het rempedaal kunt stilzetten
››› !
● Trek de knop omhoog en houd de knop
v a
s
t om de wagen krachtig te remmen. Tege-
lijkertijd klinkt er een waarschuwingssignaal.
● U kunt het remmen onderbreken door de
knop los t
e laten of het gaspedaal in te trap-
pen.
198
Rijden
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 36
Op de keuzehendel bevindt zich een vergren-
delknop. Trap bij het schakelen van de keu-
zehendel van de stand P naar een ingescha-
kelde rijstand het rempedaal in en druk de
keuzehendelvergrendeling in aan de voorzij-
de van de keuzehendel in pijlrichting ››› afb.
201. Om de keuzehendel van de stand N in
de stand D of R te zetten, drukt u eerst het
rempedaal in en houd u het rempedaal inge-
drukt.
Wanneer het contact is ingeschakeld, wordt
op het display van het instrumentenpaneel
de huidige stand van de keuzehendel weer-
gegeven.
- Parkeervergrendeling
De aangedreven wielen zijn mechanisch ge-
blokkeerd.
Enkel schakelen wanneer de wagen stilstaat.
Om de stand van de keuzehendel te wijzigen,
trapt u het rempedaal in en schakelt u het
contact in.
- Achteruitversnelling
De achteruitversnelling is ingeschakeld.
Enkel kiezen wanneer de wagen stilstaat. An-
ders kunnen er zich ernstige storingen voor-
doen. - Neutrale stand
De tr ansmissie bevindt zich in de neutrale
stand. Er wordt geen enkele beweging over-
gebracht op de wielen en de motor werkt niet
als rem.
- Stand voor vooruitrijden (normaal pro-
gramma)
De versnelling wordt automatisch geschakeld
(zowel op- als terugschakelen). Dit is afhan-
kelijk van de motorbelasting, uw eigen rijstijl
en de snelheid.
- Stand voor vooruitrijden (sportprogram-
ma)
Het schakelen naar een hogere versnelling
wordt automatisch vertraagd en het schake-
len wordt anticiperend vermindert met be-
trekking tot de rijstanden D om maximaal van
het motorvermogen te profiteren. Dit is af-
hankelijk van de motorbelasting, uw eigen
rijstijl en de snelheid.
Keuzehendelvergrendeling
De vergrendeling van de keuzehendel voor-
komt dat, wanneer deze in de stand P of N
staat, per ongeluk een rijstand wordt inge-
schakeld en de wagen in beweging komt.
Om de keuzehendelvergrendeling op te hef-
fen drukt u terwijl het contact is ingeschakeld
het rempedaal in en houd u het rempedaal ingetrapt. Druk tegelijkertijd de keuzehendel-
vergr
endeling in.
Bij snel schakelen via stand N (bijvoorbeeld
van R naar D) wordt de keuzehendel niet ver-
grendeld. Hierdoor wordt bijvoorbeeld het
"losschommelen" bij vastgereden wagen mo-
gelijk. Als de hendel bij niet-ingetrapt rempe-
daal en bij een snelheid van minder dan 5
km/u (3 mph) langer dan ongeveer één se-
conde in stand N staat, wordt de keuzehen-
del vergrendeld.
In uitzonderlijke omstandigheden kan het
gebeuren dat de vergrendeling van de selec-
tiehendel niet ineenklikt bij wagens met au-
tomatische DSG ®
-versnellingsbak. In dit ge-
val wordt de transmissie vergrendeld om te
voorkomen dat de wagen onbedoeld in be-
weging wordt gezet. Het groene controle-
lampje knippert en daarnaast wordt een
informatieve tekst weergegeven. Ga als volgt
te werk om de keuzehendelvergrendeling
vast te zetten:
● Trap de rem in en laat de rem opnieuw los. ATTENTIE
Als u de keuzehendel in een onjuiste stand
zet, k u
nt u de controle over de auto verliezen
en een ernstig ongeval veroorzaken.
● Trap het gaspedaal nooit in als u een rijst-
and sch
akelt. » 203
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Rijden
● Tr
ek
de rechterhendel +
› ››
afb
. 203 naar
het
stuurwiel om op te schakelen.
● Trek de linkerhendel –
› ››
afb
. 203 naar het
s
tuurwiel om terug te schakelen.
Als de hendels een tijd lang niet bediend
worden, wordt de Tiptronic-modus verlaten. VOORZICHTIG
● Bij het ac c
elereren schakelt de versnel-
lingsbak automatisch naar de volgende rijst-
and kort vóór het bereiken van het maximaal
toegestane motortoerental.
● Als u handmatig terugschakelt, wordt de
rijst
and alleen gewijzigd wanneer de motor
het maximum motortoerental niet meer kan
overschrijden. Rijden met automatische versnel-
lin
g
s
bak De vooruitversnellingen worden automatisch
op- en t
erug
g
eschakeld.
Hellingen afrijden
Hoe steiler de helling is, des te lager moet u
de versnelling kiezen. De lagere versnellin-
gen vergroten de remwerking van de motor.
Rijd nooit hellingen af met de keuzehendel in
de neutrale stand N. ● Ga langzamer rijden. ●
Druk de keuz
ehendel in stand D naar rechts
naar de Tiptronic-schakelweg ››› pag. 204.
● Trek de keuzehendel een beetje naar ach-
teren om t
erug te schakelen.
● OF: schakel terug met de hendels op het
st
uurwiel ››› afb. 203 ››› pag. 204.
Noodprogramma
Als alle standen van de keuzehendel in het
display van het instrumentenpaneel met een
heldere achtergrond worden weergegeven,
betekent dit dat er een storing in het systeem
is opgetreden. De automatische versnellings-
bak werkt in de noodprogrammamodus. Met
het noodprogramma kan nog steeds met de
auto gereden worden, maar dan wel met een
lagere snelheid en niet meer in alle rijstan-
den.
In het geval van het DSG ®
-versnellingsbak
met tweevoudige koppeling betekent dit in
sommige gevallen dat de achteruitrijversnel-
ling niet kan worden ingeschakeld . Neem on-
middellijk contact op met een gespecialiseer-
de werkplaats om de versnellingsbak te laten
nakijken.
Bescherming tegen overbelasting van de au-
tomatische DSG ®
-versnellingsbak met 6 ver-
snellingen
Wanneer de koppeling overbelast wordt, be-
gint de wagen schakelrukken te geven en de
indicator van de stand van de keuzehendel begint te knipperen. Om de koppeling niet te
besc
hadigen, onderbreekt de koppeling de
krachtoverbrenging tussen de motor en de
versnellingsbak. Er is geen aandrijving meer
en er kan niet meer worden geaccelereerd.
Als de koppeling door de overbelasting auto-
matisch wordt geopend, trap dan het rempe-
daal in. Wacht even voordat u weer verder
gaat rijden.
Kickdown
Met de kickdown kan met de keuzehendel in
de standen D, S of in de stand Tiptronic-
stand maximaal geaccelereerd worden.
Als het gaspedaal helemaal wordt ingetrapt,
schakelt de automatische transmissie afhan-
kelijk van rijsnelheid en motortoerental naar
een lagere versnelling terug. Op deze wijze
profiteert u maximaal van de acceleratie van
de wagen ››› .
Bij in g
etr
apt gaspedaal schakelt de automa-
tische transmissie pas op naar de volgende
versnelling zodra het voorgeschreven maxi-
male motortoerental wordt bereikt.
Launch-Control programma
Het launch-control-programma maakt een
maximale acceleratie mogelijk.
● ASR uitschakelen ›››
pag. 196.
● Met uw linkervoet het rempedaal intrappen
en ing etr
apt houden. »
205
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
● Zet
de k
euzehendel in de stand S of in de
Tiptronic-stand.
● Trap met de rechtervoet het gaspedaal in
tot on
geveer een motortoerental van 3.200
tpm bereikt is.
● Haal uw linkervoet van het rempedaal ›››
.
D e w
ag
en gaat rijden met de maximale acce-
leratie.
● Schakel na het accelereren de ASR opnieuw
in! ATTENTIE
Snel accelereren kan leiden tot aandrijvings-
verlie s
en slippen van wagen, met name op
een glad wegdek. U kunt hierdoor de controle
over de wagen verliezen wat kan leiden tot
een ongeval of tot aanzienlijke schade.
● Gebruik de kickdown of snelle acceleratie
all
een als het klimaat, het wegdek en het ver-
keer het toelaten. Breng met uw rijstijl en tij-
dens het accelereren geen andere weggebrui-
kers in gevaar.
● Houd er rekening mee dat de aandrijfwielen
en de wagen k
unnen slippen als de ASR uit-
geschakeld is, met name op glad wegdek.
● Schakel na het accelereren de ASR opnieuw
in. VOORZICHTIG
● Als
u op een helling stopt met een inge-
schakelde rijstand, probeer dan niet te voor-
komen dat de auto naar achteren rijdt door het gaspedaal in te trappen. Hierdoor kan de
autom
ati
sche transmissie worden oververhit
en beschadigd.
● Zet de wagen nooit met de keuzehendel in
de stand N in bew
eging, met name als de mo-
tor uit staat. De automatische versnellings-
bak wordt in dit geval namelijk niet gesmeerd
en kan zo beschadigd raken. Indicatie aanbevolen versnelling
Op het display van het instrumentenpaneel
v
an sommig
e w
agens wordt onder het rijden
de aanbevolen versnelling aangeduid om het
brandstofverbruik te verminderen:
IndicatieBetekenis
Optimaal rijden.
Aanbeveling tot opschakelen.
Aanbeveling tot terugschakelen.
Informatie voor "reiniging" van het roetfilter
v
an een die
selmot
or
Het regelapparaat van het uitlaatgassysteem
weet wanneer het dieselroetfilter verstopt is,
en helpt het filter te reinigen door een be-
paalde rijstand aan te bevelen. Om dit te be-
reiken kan het nodig zijn uitzonderlijk te rij-
den met een verhoogd motortoerental ›››
pag.
211. ATTENTIE
De aanbevolen versnelling is slechts een indi-
catie en m ag nooit
de aandacht van de be-
stuurder afleiden.
● De bestuurder blijft te allen tijde verant-
woordelijk
voor het in elke situatie selecteren
van de correcte rijstand, bijvoorbeeld als de
bestuurder vooruitrijdt, een helling oprijdt of
een aanhangwagen trekt. Milieu-aanwijzing
Door de geschiktste versnelling te selecteren
kan de be s
tuurder brandstof besparen. Let op
Wanneer het koppelingspedaal wordt inge-
trapt, v
erdwijnt de indicatie van de aanbevo-
len versnelling. Besturing
In l
eidin
g tot thema De stuurbekrachtiging is niet hydraulisch
m
aar el
ektr
omechanisch. Het voordeel van
deze stuurbekrachtiging is dat er geen hy-
draulische bussen, hydraulische olie, filters
en andere onderdelen nodig zijn. Het elektro-
mechanische systeem bespaart brandstof.
Terwijl in een hydraulisch systeem de olie-
druk in het systeem constant moet blijven, is
206