Bestuurdersgedeelte
datum voor de overeenkomstige service. De
nog r e
s
terende kilometers worden steeds op
100 km afgerond en de tijd op volledige da-
gen. Het actuele servicebericht kan niet ge-
raadpleegd worden tot 500 km na de laatste
service. Tot dan verschijnen enkel streepjes
op de indicator.
Herinnering aan een onderhoudsbeurt
Wanneer het bijna tijd is voor een service,
verschijnt bij het inschakelen van het contact
een Serviceherinnering.
In voertuigen zonder tekstberichten wordt op
het display van het instrumentenpaneel een
Engelse sleutel en een weergave in km
getoond. Het weergegeven aantal kilometers
is de maximale afstand die nog kan afgelegd
worden tot de volgende servicebeurt. Na en-
kele seconden verandert de weergavefunctie.
Er verschijnt een klok-symbool en het aantal
dagen tot de komende servicebeurt.
In wagens met tekstberichten wordt op het
display van het instrumentenpaneel Servi-
ce in --- km of --- dagen getoond.
Datum van de onderhoudsbeurt
Wanneer de datum van de service bereikt
wordt, weerklinkt een akoestisch signaal bij
het inschakelen van het contact en knippert
de Engelse sleutel op het display gedu-
rende enkele seconden. In wagens met tekst- berichten wordt op het display van het instru-
mentenp
aneel Service nu getoond.
Een servicemededeling raadplegen
Wanneer het contact is ingeschakeld, de mo-
tor niet draait en de wagen stilstaat, kan de
actuele servicemededeling geraadpleegd
worden: ● Druk verschillende malen op de toets
op het ins
trumentenpaneel tot het symbool
van de Engelse sleutel weergegeven
wordt.
● OF: Selecteer het menu Instellingen.
● Select
eer in het submenu Service de op-
tie Info .
Na het ov
erschrijden van de servicedatum ,
wordt het minteken weergegeven voor de in-
dicatie van de kilometers of dagen. In wa-
gens met tekstberichten wordt het volgende
getoond op het display: Service sinds
--- km of --- dagen .
Terugzetten van de service-intervalindicatie
Indien de service niet uitgevoerd is bij een
Technische Dienst, kan de indicator op de
volgende wijze gereset worden:
In wagens met tekstberichten:
Selecteer het menu Instellingen.
In wagens met tekstberichten:
In het submenu Service selecteert u de optie Terug-
zetten (Reset).
Bevestigen met OK wanneer het systeem dit vraagt.
In wagens zonder tekstberichten:
Contact uitschakelen.
Houd de toets 0.0 / SET ingedrukt.
Schakel het contact opnieuw in.
Laat de toets 0.0 / SET los en druk tijdens de volgende
20 seconden op de toets . De indicator tussen twee intervallen niet t
e-
rug z
etten, omdat de weergegeven indicaties
dan niet correct zullen zijn.
Indien de indicatie handmatig op nul wordt
gezet, wordt het volgende service-interval
weergegeven zoals in wagens met vaste ser-
vice-intervallen. Geadviseerd wordt daarom
om de service-intervallenindicatie uitsluitend
te laten resetten door een officiële SEAT-dea-
ler ››› brochure Onderhoudsprogramma. Let op
● Het ser v
icebericht verdwijnt na enkele se-
conden, bij het starten van de motor of het
drukken op de toets OK .
● In wagens met LongLife Service waarvan de
acc u g
edurende langere tijd losgekoppeld is » 109
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
geweest, kan de datum van de volgende ser-
vic
e niet
berekend worden. Daarom kunnen
de service-indicaties soms verkeerde bereke-
ningen tonen. Houd u in dat geval aan de
maximaal toegestane onderhoudsintervallen
››› brochure Onderhoudsprogramma. Controlelampjes
Waar s
chuwings- en controlelampjes Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 34
De controle- en waarschuwingslampjes zijn
indicatoren voor mededelingen ››› , storin-
g en
›
›
› of bepaalde functies. Een aantal
c ontr
o
le- en waarschuwingslampjes gaat aan
wanneer het contact wordt ingeschakeld en
moet weer doven wanneer de motor in werk-
ing wordt gezet, of tijdens het rijden.
Naargelang het model kunnen op het display
van het instrumentenpaneel bijkomende
tekstberichten verschijnen, die informatie be-
vatten of u aansporen om een bepaalde actie
te ondernemen ››› pag. 105, Instrumenten.
Volgens de uitvoering van de wagen is het
mogelijk dat, in plaats van het branden van
een lampje, een symbool weergegeven wordt
op het display van het instrumentenpaneel. Wanneer bepaalde controle- en waarschu-
wing
slampjes gaan branden, weerklinkt ook
een geluidssignaal. ATTENTIE
Indien geen rekening gehouden wordt met de
waar s
chuwingslampjes en de berichten, kan
de wagen tot stilstand komen midden in het
verkeer, of kunnen zich ongevallen of ernstig
letsel voordoen.
● Nooit de indicatielampjes of tekstberichten
neger
en.
● Breng de wagen tot stilstand zodra dit op
een vei
lige wijze mogelijk is.
● De wagen ver van het wegverkeer parkeren,
op een plaat
s waar geen brandbare materia-
len met het uitlaatsysteem in aanraking kun-
nen komen (bijv. droog gras, brandstoffen).
● Een defecte auto brengt een verhoogd risi-
co op ong
evallen met zich mee, zowel voor de
inzittenden als voor de andere weggebrui-
kers. Zet zo nodig de alarmlichten aan en
plaats de gevarendriehoek om andere be-
stuurders te waarschuwen.
● Alvorens de motorkap te openen, moet de
motor uitg
ezet worden en voldoende afkoe-
len.
● In elke wagen is de motorruimte een zone
die gevar
en inhoudt en ernstige letsel kan
veroorzaken ››› pag. 287. VOORZICHTIG
Het negeren van de controlelampjes die gaan
branden en de t ek
stberichten die verschijnen,
kan leiden tot storingen in de wagen. 110
Bedienen
● Druk op de s
luitknop
van de afstandsbe-
diening en raak dan binnen de 5 volgende
seconden het sensoroppervlak van vergren-
deling van de bestuurdersportiergreep ››› afb.
131 B aan. Neem de portiergreep niet vast,
w ant
d
an kan de auto niet vergrendeld wor-
den. De uitschakeling kan ook plaatsvinden
indien de auto wordt vergrendeld via het slot
van het bestuurdersportier.
● Om te controleren of de functie is uitge-
sch
akeld, wacht u minstens 10 seconden;
neem dan de portiergreep vast en trek eraan.
Het portier mag niet opengaan.
De auto kan de volgende keer enkel ontgren-
deld worden met de afstandsbediening of via
het slot. Na de volgende vergrendeling/ont-
grendeling is de sleutelloze toegang (Keyless
Access) weer actief.
Comfortfuncties
Om alle elektrische ruiten en het schuifdak
en de elektrische panoramische windgeleider
te sluiten met de comfort functie , dient u ge-
durende enkele seconden uw vinger te hou-
den op het sensoroppervlak om te vergren-
delen B aan de buitenzijde van de portier-
gr eep
v
an de bestuurder of van de bijrijder
tot de ruiten en het dak gesloten zijn.
Het openen van de deuren bij het aanraken
van het sensoroppervlak van de portiergreep
gebeurt in functie van de instellingen die werden ingeschakeld in het menu
Configu-
ratie - Comfort ›››
pag. 28. VOORZICHTIG
De sensoroppervlaken van de portiergrepen
ku nnen g
eactiveerd worden wanneer ze ge-
raakt worden door een water- of stoomstraal
van een hogedrukspuit en er een passende
autosleutel in de omgeving aanwezig is. Als
ten minste één van de ruiten geopend is en
het sensoroppervlak B van een van de por-
tiergr epen c
onstant ingeschakeld is, worden
alle ruiten gesloten. Als de waterstraal of ho-
gedrukspuit even niet gericht wordt op het
sensoroppervlak A van een van de portier-
grepen en d aarn
a er opnieuw op gericht
wordt, dan worden alle ruiten waarschijnlijk
geopend ››› pag. 122, Comfortfuncties. Let op
● Als
de accu van de wagen nog weinig span-
ning heeft of helemaal leeg is, of de batterij
van de autosleutel bijna leeg of leeg is, dan is
het mogelijk dat de wagen niet ontgrendeld
of vergrendeld kan worden met het Keyless
Access systeem. De wagen kan handmatig
worden ontgrendeld of vergrendeld ››› pag.
93.
● Als er zich geen enkele passende sleutel
binnenin de wag
en bevindt of het systeem
hem niet herkent, zal er een melding verschij-
nen op het display van het instrumentenpa-
neel. Dit zou kunnen gebeuren als er een an-
der radiofrequentiesignaal zou interfereren met het signaal van de sleutel (bijv. van een
of ander
e ac
cessoire voor mobiele apparaten)
of als de sleutel afgedekt wordt door een
voorwerp (bijv. door een metalen koffer).
● De werking van de sensoren aan de portier-
grepen v
an de deuren kan aangetast geraken
als de sensoren veel vuil vertonen, bijvoor-
beeld, een laagje zout. Zo nodig, reinig de
wagen ››› pag. 267.
● Als de wagen uitgerust is met een automa-
tisc
he versnellingsbak, kan hij enkel vergren-
deld worden als de versnellingspook in de
stand P staat. "Safe"-vergrendeling
FunctieNodige handelingen
De wagen vergrendelen
en het "Safe"-veilig-
heidssysteem active-
ren.Een keer de knop van de
autosleutel indrukken. 122
Openen en sluitenFunctieNodige handelingen
De wagen vergrendelen
zonder het "Safe"-vei-
ligheidssysteem te ac-
tiveren.
Twee keer de knop van de
wagensleutel indrukken.
Tik tweemaal op het senso-
roppervlak van de vergrende-
ling van het sluit- en startsys-
teem zonder sleutel Keyless
Access aan de buitenzijde
van de portiergreep ››› pag.
120.
De drukknop voor de centrale
vergrendeling in de be-
stuurdersportier een keer in-
drukken. Naargelang van de wagen kan er bij het star-
t
en
v
an het contact op het display van het in-
strumentenpaneel een melding verschijnen
dat het "Safe"-veiligheidssysteem ingescha-
keld is ( Vergrendelen SAFE of SAFE-
LOCK ).
Het "Safe"-beveiligingsysteem uitschakelen
Het "Safe"-veiligheidssysteem kan uitgescha-
keld worden op een van de volgende manie-
ren: ● Twee keer de knop van de auto
sleutel in-
drukken.
● Tik tweemaal op het sensoroppervlak van
de v
ergrendeling van het sluit- en startsys-
teem zonder sleutel Keyless Access aan de
buitenzijde van de portiergreep ›››
pag. 120. ●
Contact
inschakelen.
● Druk de startknop in van het sluit- en start-
syst
eem zonder sleutel Keyless Access.
Wanneer het "Safe"-veiligheidssysteem uit-
geschakeld is, dient u met het volgende re-
kening te houden:
● De wagen kan van binnenuit ontgrendeld
en geopend wor
den met de portiergreep.
● Het alarmsysteem is ingeschakeld.
● De bewaking van het interieur en de weg-
sleepbev
eiliging worden uitgeschakeld. ATTENTIE
Het op een onoplettende of onbeheerste ma-
nier ge bruik
en van het "Safe"-veiligheidssys-
teem kan leiden tot ernstig letsel.
● Laat nooit personen achter in de wagen als
deze met de s
leutel vergrendeld is. Als het
"Safe"-veiligheidssysteem ingeschakeld is,
kunnen de portieren niet van binnenuit geo-
pend worden!
● Als de portieren vergrendeld zijn, wordt het
heel moeilijk
om in noodgevallen toegang te
krijgen tot het interieur van de wagen om de
inzittenden te helpen. Deze zouden ingeslo-
ten zijn en kunnen in een noodgeval niet de
portieren ontgrendelen om de wagen te verla-
ten. Anti-diefstal alarmsysteem
Met behulp van het alarmsysteem moeten in-
braakpogin
g
en en diefstal van de wagen
worden bemoeilijkt.
Het alarmsysteem wordt automatisch geacti-
veerd wanneer de wagen met de sleutel ge-
sloten wordt.
Wanneer treedt het alarmsysteem in werk-
ing?
Het alarmsysteem laat gedurende 30 secon-
den akoestische signalen horen en geduren-
de vijf minuten optische waarschuwingssig-
nalen zien wanneer, als de wagen vergren-
deld is, de volgende handelingen zonder au-
torisatie worden uitgevoerd:
● Openen van een mechanisch vergrendeld
portier met de w
agensleutel zonder de eerst-
volgende 15 seconden het contact in te scha-
kelen.
● Openen van een portier.
● Openen van motorkap.
● Openen van achterklep.
● Contact inschakelen met niet-geautoriseer-
de sleut
el.
● Wagenaccu loskoppelen.
● Verplaatsing in de wagen (in geval van wa-
gens
met interieurbewaking).
● Slepen van wagen (in geval van wagens
met we
gsleepbeveiliging). »
123
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Openen en sluiten
● Wanneer de w
ag
en met omhoog gehesen
as gesleept moet worden.
Risico op vals alarm
De interieurbewaking zal alleen correct wer-
ken indien de wagen volledig gesloten is.
Neem de wettelijke bepalingen in acht. Het
alarm kan in de onderstaande gevallen vals
geactiveerd worden:
● Wanneer een ruit volledig of gedeeltelijk
geopend is.
● A
ls het brillenvak in de dakconsole geo-
pend is.
● Wanneer het
panoramaschuifdak volledig
of gedeelt
elijk geopend is.
● Wanneer er voorwerpen aan de achteruit-
kijks
piegel hangen (luchtverfrissers) of losse
papieren in de wagen liggen.
● Als het vastzittende scheidingsnet wordt
verpl
aatst (voor werking van verwarming).
● Ten gevolge van trillingsalarm van een mo-
biele t
elefoon in de wagen. Let op
Indien bij het activeren van het alarmsysteem
nog een portier of de ac
hterklep open is,
wordt enkel het alarmsysteem geactiveerd.
De interieurbewaking en de wegsleepbeveili-
ging worden pas geactiveerd na het sluiten
van de portieren of de achterklep. Portieren
In l
eidin
g tot thema ATTENTIE
Als een portier niet correct gesloten is, kan
deze tijden s
het rijden onverwacht opengaan
en ernstig letsel veroorzaken.
● Zet onmiddellijk de wagen stil en sluit het
portier.
● L
et er bij het sluiten op dat het portier goed
ges
loten is. Het gesloten portier moet vlak en
afsluitend met de carrosseriedelen eromheen
liggen.
● Open of sluit de portieren alleen wanneer
er zic
h niemand in de buurt van de portieren
bevindt. ATTENTIE
Een portier die door de vasthouder open
wor dt
gehouden, kan door een sterke wind of
op hellingen gesloten worden waardoor licha-
melijk letsel kan ontstaan.
● Houd bij het openen en sluiten van de por-
tieren altijd de por
tiergrepen vast. Waarschuwingslampje
Springt aan
Ten minste één por-
tier van de wagen
was geopend of niet
correct gesloten.
Niet verder rijden!
Open het desbetreffende por-
tier van de wagen en sluit het
portier vervolgens opnieuw. Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
gaan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit.
Als een portier geopend is of slecht gesloten
is, gaat het waarschuwingslampje of op
het display van het instrumentenpaneel
branden.
Volgens de uitvoering van de wagen kan in
plaats van het waarschuwingslampje een
symbool in het display van het dashboard
worden weergegeven. Het symbool wordt ook
bij uitgeschakeld contact aangegeven. Het
symbool gaat ongeveer 15 seconden nadat
de wagen vergrendeld is gewijzigd uit.
125
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Openen en sluiten
VOORZICHTIG
Controleer voor het openen van de achterklep
of er v
oldoende vrije ruimte is om de achter-
klep te openen en te sluiten, bijvoorbeeld als
er een aanhangwagen getrokken wordt of de
wagen in een garage staat. Waarschuwingslampje
Springt aan
De achterklep is
geopend of niet
correct gesloten.
Niet verder rijden!
Open de achterklep en sluit de
achterklep vervolgens opnieuw. Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit.
Als de achterklep open of niet correct geslo-
ten is, dan gaat op het display van het instru-
mentenpaneel het waarschuwingslampje
branden.
Volgens de uitvoering van de wagen kan in
plaats van het waarschuwingslampje een
symbool in het display van het dashboard
worden weergegeven. Het symbool wordt ook
bij uitgeschakeld contact aangegeven. Het
symbool gaat ongeveer 15 seconden nadat
de wagen vergrendeld is gewijzigd uit. ATTENTIE
Als de achterklep niet correct gesloten is, kan
deze tijden s
het rijden onverwacht opengaan
en ernstig letsel veroorzaken.
● Zet onmiddellijk de wagen stil en sluit de
achterk
lep.
● Controleer na het sluiten van de achterklep
of de v
ergrendeling in de slotplaat goed is
vastgeklikt. Let op
Bij buitentemperaturen van minder dan 0°C
(+32°F) ku nnen de op g
asdruk werkende
schokdempers niet altijd de achterklep auto-
matisch omhoogklappen. Open in dit geval
de achterklep handmatig. Achterklep sluiten
Afb. 136
Achterklep geopend: uitsparing voor
dic httr
ekk
en. Achterklep sluiten
●
Pak de uitsparing van de binnenbekleding
v an de ac ht
erklep ››› afb. 136 (pijl) vast.
● Duw de achterklep omlaag tot deze in het
slot
vastklikt.
● Controleer of de achterklep correct is vast-
geklikt
door aan de achterklep te trekken.
De achterklep vergrendelen
Wanneer u de wagen ontgrendelt en geen
van de portieren of de achterklep opent,
wordt de wagen na 30 seconden automatisch
opnieuw vergrendeld. Deze functie voorkomt
dat de wagen onbedoeld continu is ontgren-
deld.
De wagen kan alleen worden vergrendeld als
de achterklep correct gesloten en vastgeklikt
is.
● De achterklep kan ook met de centrale ver-
grendeling
vergrendeld worden.
● Wanneer de achterklep van een vergrendel-
de wagen met
de knop van de autosleutel
ontgrendeld wordt, wordt de wagen wanneer
de achterklep gesloten wordt opnieuw ver-
grendeld.
● Een gesloten maar niet vergrendelde ach-
terkl
ep wordt bij een snelheid van ongeveer
9 km/h (7 mph) automatisch vergrendeld. »
129
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Licht in- en uitschakelen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 26
De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor
de juiste afstelling van de koplampen en het
voeren van de juiste verlichting.
Bij wagens die standaard met een trekhaak
zijn uitgerust: als de aanhangwagen elek-
trisch aangesloten is en voorzien is van een
mistachterlicht, wordt dit bij de wagen auto-
matisch uitgeschakeld.
Geluidssignalen om te waarschuwen dat de
lichten niet uit zijn
Wanneer de autosleutel niet in het contact-
slot zit en het bestuurdersportier open is,
hoort u enkele geluidssignalen in de onder-
staande gevallen: hierdoor wordt u eraan
herinnerd dat de lichten nog uitgezet moeten
worden.
● Wanneer het parkeerlicht ingeschakeld is
›› ›
pag. 136.
● Als de lichtschakelaar in stand staat
.ATTENTIE
Het stads- of dagrijlicht is niet helder genoeg
om de we g
voor u voldoende te verlichten of
door andere verkeersdeelnemers te worden
gezien. ●
Sch ak
el daarom 's nachts, bij regen of bij
slecht zicht altijd het dimlicht in. ATTENTIE
Als de koplampen te hoog zijn afgesteld en
het grootlic
ht verkeerd wordt gebruikt, kun-
nen overige weggebruikers hierdoor worden
afgeleid en verblind. Dit kan ernstige onge-
vallen tot gevolg hebben.
● Zorg er altijd voor dat de koplampen correct
zijn afg
esteld.
● Gebruik nooit het grootlicht of het groot-
lichts
ignaal wanneer dat andere weggebrui-
kers kan verblinden. Let op
De bestaande wettelijke verlichtingsvoor-
sc hrif
ten voor elk land moeten in acht worden
genomen. Knipperlicht- en grootlichthendel
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 26
Comfortlichten
Beweeg voor de comfortlichten de hendel
met ingeschakeld contact omhoog of omlaag
tot aan het punt waar u enige weerstand
voelt en laat de hendel los. Het knipperlicht
knippert driemaal. De comfortlichten worden in- en uitgescha-
keld in het
menu Licht & Zicht op het
display van het instrumentenpaneel
››› pag. 28. Bij wagens die niet over het
menu Licht & Zicht beschikken, kan de
functie in een gespecialiseerde werkplaats
worden gedeactiveerd. Let op
● Indien de comf or
tknipperlichten in werking
zijn (driemaal knipperen) en het comfortknip-
perlicht van het tegenoverliggende deel
wordt geactiveerd, dan stopt het actieve deel
met knipperen en knippert het licht slechts
eenmaal in het nieuwe deel dat is geselec-
teerd.
● Het knipperlicht werkt alleen bij ingescha-
keld c
ontact. De alarmlichten werken ook
wanneer het contact is uitgeschakeld ››› pag.
85.
● Als er een storing in een van de knipper-
lichten
van de wagen of van de aanhangwa-
gen is, knippert het controlelampje twee keer
zo snel als normaal.
● Het grootlicht kan alleen bij ingeschakeld
dimlic
ht worden aangezet. Lichten en zicht: functies
Parkeerlicht
W anneer het
p
arkeerlicht ingeschakeld is
(rechter of linker knipperlicht), gaan het
stadslicht voor en het achterlicht aan de
136
Bedienen
een sensor aan de binnenkant van de voor-
ruit, bo v
en de b
innenspiegel.
De automatische grootlichtregeling schakelt
het grootlicht automatisch in, afhankelijk van
de voor- en tegenliggers die aanwezig zijn en
de omgevings- en rijomstandigheden vanaf
een snelheid van ong. 60 km/u (37 mph) en
schakelt deze weer uit bij een snelheid lager
dan ong. 30 km/u (18 mph).
In- en uitschakelen
Handeling
Inschake-
len:
– Zorg dat het contact aan staat, draai
de lichtschakelaar in stand en zet
de knipperlicht- en grootlichthendel in
de stand van het grootlicht ››› pag. 136.
Als de (automatische) grootlichtregeling
geactiveerd is, gaat op het display van
het instrumentenpaneel het controle-
lampje
branden.
Uitschake-
len:
- Contact uitschakelen.
– OF: draai de lichtschakelaar naar een
andere stand dan
››› pag. 136.
– OF: zet de knipperlicht- en grootlicht-
hendel in de stand van het grootlichtsig-
naal of het grootlicht ››› pag. 136. Onder de volgende omstandigheden kan het
g
ebeur
en dat het grootlicht niet of niet tijdig
wordt uitgeschakeld:
● Op slecht verlichte wegen met veel reflecte-
rende sign
alen. ●
Bij weg
gebruikers met onvoldoende ver-
lichting, bijv. voetgangers of fietsers.
● Bij gesloten bochten, als tegenliggers ge-
deeltelijk
verborgen zijn, op steile hellingen.
● Op wegen met tegenliggers en een vangrail
in de middenberm als
de bestuurder hier ge-
makkelijk overheen kan kijken (bijvoorbeeld
de bestuurder van een vrachtwagen).
● Als de camera defect is of de voeding is on-
derbroken.
● Bij mi
st, sneeuw en hevige regenval.
● Bij stof- en zandwolken.
● Als de voorruit beschadigd is door steen-
slag in het
zichtveld van de camera.
● Als het zichtveld van de camera beslagen,
vuil
of bedekt is met een sticker, sneeuw of
ijs. ATTENTIE
De hoge mate van comfort die de (automati-
sc he) gr
ootlichtregeling biedt, mag niet in
gevaar komen. Ondanks het systeem moet de
bestuurder te allen tijde opmerkzaam blijven.
● Controleer de lichten altijd zelf en pas ze,
indien nodig, aan het licht, het
zicht en het
verkeer aan.
● De (automatische) grootlichtregeling regi-
streer
t niet alle situaties correct en heeft in
bepaalde situaties een beperkte werking.
● Als de voorruit beschadigd is of de verlich-
ting v
an de wagen gewijzigd wordt, kan dit nadelige gevolgen hebben voor de werking
van de (aut
om
atische) grootlichtregeling, bij-
voorbeeld als extra koplampen worden ge-
monteerd. Let op
Het grootlichtsignaal en het grootlicht kun-
nen a ltijd h andm
atig in- en uitgeschakeld
worden met de knipperlicht- en grootlicht-
hendel ››› pag. 136. Functie "Coming home" en "Lea-
v
in
g home" (oriënt
atielichten) De functie "Coming home" moet handmatig
w
or
den in
geschakeld. De functie "Lea-
ving home" wordt echter automatisch door
een lichtsensor gestuurd.
"Coming home": nodige handelingen
Inschake-
len:
– Schakel het contact uit.
– Stel het grootlichtsignaal ca. 1 secon-
de ››› pag. 136 in werking.
De verlichting "Coming home" gaat aan
wanneer het bestuurdersportier wordt
geopend. De uitschakelvertraging voor
de koplampen start wanneer het laatste
portier of de achterklep van de wagen
wordt gesloten. 138