6
Beperk de oorzaken van een
hoger brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de
auto: plaats de zwaarste voor werpen in de
bagageruimte zo dicht mogelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand
(dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger,
enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer.
Ver wijder na gebruik de dakdragers en het
imperiaal.
Ver vang na de winter zo snel mogelijk de
winterbanden door zomerbanden.
Houd u aan de
o nderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning
(bij koude banden), houd u
daarbij aan de
bandenspanning die staat vermeld op de sticker in
de deuropening van het bestuurdersportier.
Controleer de bandenspanning met name:
-
v
oorafgaand aan een lange rit,
-
b
ij de wisseling van de seizoenen,
-
a
ls de auto gedurende langere tijd niet is
gebruikt.
Vergeet niet het reser vewiel en de banden van een
aanhanger of caravan. Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie
verversen, oliefilter, lucht- en interieurfilter
vervangen enz.) en houd u
daarbij aan het
in het onderhoudsschema van de fabrikant
voorgeschreven interval.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie
keer afslaan; zo voorkomt u
dat brandstof uit de
tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na
3000
km het gemiddelde brandstofverbruik zich
stabiliseert. Als bij een BlueHDi-dieselmotor het SCR-systeem
uitvalt, dan is er sprake van ver vuiling. Bezoek in
dat geval z.s.m. het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om er voor te zorgen
dat de uitstoot van stikstofoxiden van uw auto weer
aan de norm voldoet.
Eco-rijden
15
Te laag
brandstofniveauPermanent, met de
naald in het E-gebied. Een bijna lege brandstoftank.
Wacht niet met tanken.
De actieradius met de resterende hoeveelheid brandstof
is afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg, de
verstreken tijd en het aantal kilometers dat is gereden sinds
het lampje brandt.
Knippert. Er is een storing in het systeem. Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status
Oorzaak Acties/Opmerkingen
Voorgloeien
dieselmotor Permanent.
Vanwege de buitentemperatuur is
voorgloeien noodzakelijk. Wacht met starten tot het verklikkerlampje uitgaat.
Mistachterlichten Permanent. De knop MODE op het
bedieningspaneel is ingeschakeld. Handmatig selecteren.
De lampen werken alleen als het dimlicht ingeschakeld is.
Schakel ze bij normaal zicht uit.
Groene verklikkerlampjes Richtingaanwijzer
links Knippert, met
geluidssignaal. Richting aangeven met behulp van
de lichtschakelaar. Beweeg de hendel omlaag.
Richtingaanwijzer
rechts Knippert, met
geluidssignaal. Richting aangeven met behulp van
de lichtschakelaar. Beweeg de hendel omhoog.
Mistlampen vóór Permanent. De knop MODE op het
bedieningspaneel is ingeschakeld. Handmatig selecteren.
De lampen werken alleen als het dimlicht ingeschakeld is.
1
Instrumentenpaneel
50
Om het risico van vergiftiging of verstikking
te vermijden, mag de standkachel niet
worden gebruikt, ook niet voor korte
perioden, in afgesloten ruimten, zoals
een garage of een werkplaats zonder een
uitlaatgasafvoersysteem.
De standkachel wordt uitgeschakeld als de
accuspanning laag is, zodat het starten van de
motor niet in gevaar komt.
De standkachel wordt gevoed door brandstof
uit de brandstoftank van de auto. Controleer,
voordat u de standkachel programmeert of
inschakelt, of er nog voldoende brandstof in de
tank aanwezig is.
Schakel de standkachel altijd uit tijdens het
tanken om elk risico van brand of explosie te
vermijden.
De temperatuur bij het verwarmingssysteem
mag niet hoger zijn dan 120
°C. Een hogere
temperatuur (bijv. bij het laten uitharden van de
lak na het spuiten van de auto) kan tot schade
aan componenten van elektronische circuits
leiden.
De standkachel is voorzien van een
thermische beveiliging die in het geval van
over verhitting van de motor als gevolg
van een gebrek aan koelvloeistof de
verbranding onderbreekt. Controleer het
koelvloeistofniveau en vul indien nodig bij.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van de
niveaus .
Druk ver volgens op de
programmaselectietoets alvorens de
standkachel weer in te schakelen.Gebruiksadviezen voor ventilatie en airconditioning
Neem voor een optimale werking van de
verwarming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
F
L
et erop dat voor een gelijkmatige
verdeling van de lucht naar het interieur
de uitstroomopening onder de voorruit, de
verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de
ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
F
D
ek de zonnesensor op het dashboard niet af;
deze wordt gebruikt voor het regelen van het
automatische airconditioningssysteem.
F
Z
et de airconditioning minstens één tot twee
keer per maand 5
tot 10 minuten aan om het
systeem in per fecte staat te houden.
F
C
ontroleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek vervangen. Wij raden u
een
gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij
het toegevoegde speciale actieve middel
draagt dit bij tot een gezuiverde lucht voor
de inzittenden en een schoon interieur
(vermindering van allergische reacties, stank
en vetaanslag). F L
aat de airconditioning regelmatig controleren
zoals voorgeschreven in het garantie- en
onderhoudsboekje, om het systeem in
perfecte staat te houden.
F
G
ebruik de airconditioning niet als deze niet
koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken
van een aanhanger op een steile helling bij een
hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning
tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale
trekkracht van de motor.
Om te voorkomen dat de ruiten beslaan en de
luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat:
-
r
ijd niet te lang met uitgeschakelde ventilatie.
-
h
oud de luchtrecirculatie niet langere tijd
ingeschakeld.
Ergonomie en comfort
91
Bij lage temperaturen
In bergachtige en/of koude gebieden wordt
aanbevolen zogenaamde "winter" brandstof te
tanken die speciaal geschikt is voor (zeer) lage
temperaturen.
Opslagmodus van de
accu
Wanneer uw auto langdurig niet gebruikt wordt,
bijvoorbeeld als deze in een winterstalling staat, is
het sterk aan te bevelen de accu in de opslagmodus
te zetten om deze te beschermen en langer te laten
meegaan.Tijdens de opslagmodus van de accu
is de auto alleen toegankelijk door het
bestuurdersportier met de sleutel in het slot te
ontgrendelen.
Nadat de accu is uitgeschakeld, wordt de
informatie (tijd, datum, radiozenders, enz.)
opgeslagen in het geheugen.
Activeren van de accu:
F
Z
et het contact in de stand MAR.
F
S
tart de auto op de gebruikelijke wijze (stand
AV V ).
Inschakelen van de opslagmodus van de accu:
F
Z
et de motor af (stand STOP) .F
D
ruk op de rode knop en draai de contactsleutel
in de stand B AT T .
Na ongeveer 7 minuten wordt de opslagmodus van
de accu geactiveerd.
Deze tijd is nodig om:
-
U d
e gelegenheid te geven de auto te verlaten
en de portieren te vergrendelen met de
afstandsbediening.
-
E
r van verzekerd te zijn dat alle elektrische
systemen van de auto zijn uitgeschakeld.
Parkeerrem
Aantrekken
F Trek de hendel van de parkeerrem aan om uw auto stil te zetten.
F
C
ontroleer voordat u uitstapt of de parkeerrem
goed is aangetrokken.
Het is niet voldoende om alleen een versnelling in te
schakelen bij het parkeren van de auto, zeker niet bij
een beladen auto.
Als de auto stilstaat op een helling, draai
dan de wielen richting trottoir en trek de
parkeerrem aan.
Trek, in het uitzonderlijke geval dat de
parkeerrem wordt gebruikt als de auto rijdt,
deze voorzichtig aan om de achter wielen niet
te blokkeren (slipgevaar).
6
Rijden
116
Brandstof
De inhoud van de brandstoftank bedraagt ongeveer
90 liter .
Er zijn ook brandstoftanks leverbaar met een
inhoud van 60
en 120 liter, afhankelijk van de
motoruitvoering.
Laag brandstofniveau
Als het minimumbrandstofniveau
E (Empty) is bereikt, gaat dit
verklikkerlampje branden.
Afhankelijk van de inhoud van de brandstoftank en
de motoruitvoering bevat de tank nog ongeveer
10
of 12
liter brandstof.
Tank bij de eerstvolgende gelegenheid om een lege
brandstoftank te voorkomen.
Vullen
Het tanken dient met afgezette motor te
geschieden.
F
O
pen de brandstofvulklep.
F
H
oud de zwarte dop met één hand vast.
F
S
teek met de andere hand de sleutel in het slot
en draai deze linksom. Een etiket aan de binnenzijde van de tankklep geeft
aan welke brandstof u
moet tanken voor het type
motor in uw auto.
Laat het vulpistool bij het aftanken van de auto nooit
meer dan 3 keer automatisch uitspringen. Indien dit
wel gebeurt kunnen er storingen optreden.
F
V
ergrendel na het tanken de zwarte dop en sluit
de vulklep.
Tank nooit als de motor door het Stop & Start-
systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het
contact af met de sleutel.
F
V
er wijder de zwarte dop van de vulopening en
bevestig hem aan de haak aan de binnenzijde
van de vulklep.
Onderbreking
brandstoftoevoer
Bij een aanrijding worden de brandstoftoevoer en
de elektrische voeding van de auto automatisch
onderbroken.
Bovendien worden de alarmknipperlichten en de
plafonniers ingeschakeld en worden de portieren
ontgrendeld.
Om brand te voorkomen, dient u voordat u na
een aanrijding de brandstoftoevoer en elektrische
voeding herstelt te controleren of er geen
brandstof lekt en of er geen vonken zichtbaar zijn.
F Herstel de brandstoftoevoer door op de eerste knop rechtsvoor te drukken.
Praktische informatie
118
Geschikte brandstoffen
Brandstof voor
dieselmotoren
De dieselmotoren zijn geschikt voor biobrandstoffen
die aan de huidige en toekomstige Europese
richtlijnen voldoen en die bij tankstations getankt
kunnen worden:Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN590
gemengd met biobrandstof die
voldoet aan de richtlijn EN14214 (met
een gehalte aan methyl-estervetzuren
van 0
tot 7%),
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN16734
gemengd met biobrandstof die
voldoet aan de richtlijn EN14214 (met
een gehalte aan methyl-estervetzuren
van 0
tot 10%),
Paraffinehoudende diesel die voldoet
aan de richtlijn EN15940
gemengd met
biobrandstof die voldoet aan de richtlijn
EN14214 (met een gehalte aan methyl-
ester vetzuren van 0
tot 7%).Raadpleeg voor meer informatie het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof
(zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke
olie, stookolie…) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).
Alleen het gebruik van dieseladditieven die
voldoen aan de norm B715000
is toegestaan.Diesel bij lage
buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en storingen
in het brandstofsysteem van uw auto veroorzaken.
Om dit te voorkomen is het raadzaam winterdiesel
te tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld te
houden.
Als desondanks de motor bij een temperatuur lager
dan -15 °C moeilijk aanslaat, laat dan de auto even
in een garage of ver warmde werkplaats staan.
De brandstof B20
of B30
die voldoet
aan de richtlijn EN16709
is ook geschikt
voor de dieselmotor van uw auto. Maar
als deze brandstof, ook al is het slechts
incidenteel, wordt gebruikt, moeten de
bijzondere onderhoudsvoorschriften
(voor "Zware rijomstandigheden") strikt
worden nageleefd.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor
beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een
specifieke brandstofsoort te gebruiken
(specifiek octaangetal, specifieke commerciële
benaming enz.) om de goede werking van de
motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw
dealer.
Praktische informatie
185
Aanhanger .......................................................... 88-89
Aanhangergewichten ............................................. 15
7
Aansteker
................................................................. 58
ABS
..................................................................... 6
8-69
Accessoires
.............................................................. 67
Accu
.......................................................... 91, 129, 153
Actieradius AdBlue
® ................................................. 21
Ad
Blue® ........................................................... 13 2-13 3
Afmetingen ............................................................. 162
Afstandsbediening
............................................. 30, 89
Airbags ...................................................................... 78
Airbags vóór
................................................. 75 -76, 79
Airconditioning (handbediend)
..........................43, 50
Airconditioning, extra
......................................... 4
6 - 47
Airconditioning (automatisch)
............................44, 50
Alarmknipperlichten
................................................. 68
A
larmsysteem
.......................................................... 35
A
ntiblokkeersysteem (ABS)
........................12, 68 - 69
Antispinregeling (ASR)
...................................... 6
8 -70
Armleuning vóór
....................................................... 38
ASR
..................................................................... 6
8-69
Audiokabel
.............................................................. 7, 4
Audiosysteem
............................................................. 1
Audio-telematicasysteem met touchscreen
............. 1
Aut
ogegevens
.......................................................... 14
Automatische ruitenwissers
.................................... 65
Autoradio, bediening aan stuurkolom
...................3, 2
AUX-aansluiting
..................................................... 7, 4
AUX-aansluitingen
............................................. 52-55 Gereedschap
................................................... 137-142
Gesproken commando's
..........................16 -24, 6 -14
Gewichten ............................................................... 157
Gordelspanners (pyrotechnisch)
............................74
Grootlicht
............................................................ 16
, 61
Elektrische ruitbediening
.........................................
36
Elektronische remdrukregelaar (EBD)
.............
68-69
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
.......
68-69
ESP
.....................................................................
6
8-69
Extra verwarming
...............................................
46 - 47
DAB (Digital Audio Broadcasting) – Digitale radio
....5
Dagrijverlichting
.................................................61, 62
Dashboard
..................................................................4
Dashboardkastje
................................................52-55
Dashboardverlichting (dimmer)
................................. 8
D
atum instellen
........................................................28
Detectie te lage bandenspanning
..................11 0 -111
Dieselfilter
.......................................................126, 131
Dieselmotor
............................................ 1
18, 126, 158
Digitale radio – DAB (Digital Audio Broadcasting)
....5
Dimlicht
.....................................................................61
Display instrumentenpaneel
................................7, 92
DSC/ASR
..................................................................69
CD
........................................................................\
.......7
CD MP3
......................................................................7
Claxon
.......................................................................68
Cockpit
........................................................................\
4
C
onfiguratie van de auto
...................................2
2, 27
Controles
......................................................... 1
2 9 -131
Controlelampjes
.....................................................8-9
Bandenspanning te laag (detectie)
................ 11
0 -111
BAS
..................................................................... 68-69
Bijvullen AdBlue
® ................................................... 13 2
BlueHDi
............................................................ 21, 132
Bluetooth (handsfree set)
............................... 12-13, 5
A
G
E
D
C
B
Bluetooth (telefoon) ......................................... 12-13, 5
Boordcomputer ........................................................ 28
B
oordgereedschap
......................................... 137-142
Brandstof
................................................................ 11 8
Brandstofniveaumeter
.....................................20, 116
Brandstoftank
......................................................... 11 6
Brandstof tanken
............................................ 11 6 , 11 8
Brandstofvulklep
.................................................... 11 6
Buitenlandse reizen
................................................. 61
Buitenspiegels
.......................................................... 42
Handsfree set
..................................................12-13, 5
Helderheid
..................................................................8
Hill Descent Control
............................................71-72
Hill Start Assist
.........................................................95
Hoek van de stoel verstellen
...................................37
Hoofdsteunen vóór
..................................................37
Hoogteverstelling veiligheidsgordels
.................72-73
H
.
Trefwoordenregister