71
Intelligent Traction Control
Systeem dat zorgt voor extra tractie in situaties met
weinig grip (sneeuw, ijzel, modder …).
Dit systeem signaleert situaties met weinig grip en
zorgt er voor dat u onder deze omstandigheden kunt
wegrijden en kunt blijven rijden.
In dergelijke omstandigheden neemt de Intelligent
Traction Control het over van het ASR -systeem
door de aandrijfkracht over te brengen op het wiel
met de meeste grip, waardoor de tractie en de
bestuurbaarheid optimaal zijn.
Inschakelen
Bij het starten van de auto is dit systeem
uitgeschakeld.
F
D
ruk op deze toets om het systeem weer in
te schakelen; het lampje van de toets gaat
branden.
Het systeem blijft actief tot ongeveer 30
km/h.
Zodra u
sneller rijdt dan 30 km/h, wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld, maar blijft het lampje
van de toets branden. Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld
zodra u
weer langzamer dan 30 km/h rijdt.
Uitschakelen
F Druk op deze toets om het systeem uit te
schakelen. Het lampje van de toets gaat uit en
de ASR is weer actief.
Storing
Bij een storing in de Intelligent Traction
Control gaat dit verklikkerlampje
branden.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Load Adaptive Control
Elke verandering heeft invloed op het remmen, de
tractie, het bochtgedrag en de neiging tot omslaan.
Het werkelijke totaalgewicht van een bedrijfsauto
is sterk afhankelijk van de mate van belading. De
plaats van het zwaartepunt kan dus veranderen in
lengterichting, maar ook in verticale richting. De Load Adaptive Control berekent het werkelijke
totaalgewicht door het gedrag van de auto tijdens
het accelereren en remmen te analyseren.
Dit systeem past ver volgens de werking
van het DSC- en het ASR-systeem aan de
gewichtsverdeling van de auto aan. In noodsituaties
blijft de auto zo beter de opgelegde koers volgen.
Hill Descent Control
Hulpsysteem bij het afdalen van een helling op een
wegdek met weinig grip (modder, gravel, enz.) of bij
het afdalen van een steile helling.
Dit systeem beperkt de kans op wegglijden van de
auto en de kans dat de auto te veel vaart maakt
tijdens een afdaling.
Door autonoom elke rem individueel te activeren
zorgt het systeem er voor dat de auto met een
constante snelheid een helling afdaalt.
5
5
Veiligheid
107
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld
als de Stop-stand van de Stop & Start-functie
wordt geactiveerd. Het systeem wordt weer
ingeschakeld en controleert opnieuw of aan
de werkingsvoor waarden wordt voldaan als de
auto weer wordt gestart. Er kunnen storingen in de detectie optreden:
-
a
ls de rijstrookmarkeringen weggesleten
zijn,
-
a
ls er weinig contrast is tussen het wegdek
en de markeringen.
Er kunnen storingen in de werking van het
systeem optreden:
-
a
ls de auto zwaar is geladen (vooral als het
gewicht slecht is verdeeld),
-
b
ij slecht zicht (regen, mist, sneeuw, enz.),
-
b
ij te veel of te weinig licht (verblindend
zonlicht, duisternis, enz.),
-
a
ls de voorruit vuil of beschadigd is ter
hoogte van de camera,
-
a
ls de systemen ABS, DSC, ASR of
Intelligent Traction Control buiten werking
zijn.
Storing
Bij een storing gaat dit verklikkerlampje
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding ter
bevestiging op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden