111
• Rijd als u niet direct de bandenspanning
kunt controleren voorzichtig naar het
dichtstbijzijnde servicepunt van het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd aan
de band te zien.
Beperk u
daarom niet alleen tot een visuele
controle.
De waarschuwing wordt weergegeven zolang
de desbetreffende band(en) niet op spanning
is (zijn) gebracht, is (zijn) gerepareerd of is
(zijn) vervangen.
Storing
Als dit verklikkerlampje knippert en
vervolgens permanent brandt in
combinatie met het branden van het
verklikkerlampje Service en, afhankelijk
van de uitvoering, de weergave van een
melding, duidt dit op een storing in het
systeem.
In dat geval wordt de bandenspanning niet meer
gecontroleerd. Deze waarschuwing wordt ook weergegeven
als een of meerdere wielen niet zijn voorzien
van een sensor.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren of monteer na een lekke band het
wiel met de originele velg, dat is voorzien van een
sensor.
Parkeerhulp achter,
geluidssignaal
Dit systeem (afhankelijk van de uitvoering) bestaat
uit vier parkeersensoren die zijn aangebracht in de
achterbumper.
Het systeem waarschuwt de bestuurder voor elk
obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat zich
achter de auto bevindt.
Het waarschuwt u
echter niet voor objecten die zich
direct onder de bumper bevinden.
Bij aanvang van de manoeuvre waargenomen paaltjes, pionnen
bij wegwerkzaamheden of gelijksoortige voor werpen worden niet
altijd meer gesignaleerd wanneer de auto te dicht genaderd is.
De parkeerhulp achter kan worden gecombineerd met de
achteruitrijcamera.
Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven.
Let vooral goed op wanneer u
achteruitrijdt
terwijl de achterdeuren zijn geopend.
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op
dat de sensoren niet met modder, sneeuw of
ijs bedekt zijn.
Werking
F Schakel de achteruitversnelling in.
Een geluidssignaal geeft de afstand tot het obstakel
aan. Hoe dichter de auto bij het obstakel komt, hoe
korter de tijd tussen de geluidssignalen is.
6
Rijden
121
Vóór het gebruik
Verzeker u er van dat de kogel correct vergrendeld
i s. Doe dit door het volgende te controleren:
-
h
et groene merkteken van de draaiknop valt
samen met het groene merkteken van de kogel,
-
d
e draaiknop maakt contact met de kogel,
-
he
t veiligheidsslot is vergrendeld en de sleutel is
ver wijderd; de draaiknop kan niet meer worden
bediend,
-
d
e kogel mag absoluut niet in de steun
kunnen bewegen: duw en trek eraan om dit te
controleren.
Tijdens het gebruik
Ontgrendel nooit het systeem ter wijl
een aanhanger is aangekoppeld of een
bagageplateau op de trekhaakkogel is
gemonteerd.
Overschrijd nooit het maximaal toelaatbare
gewicht van de auto en van de aanhanger en
het maximaal toelaatbare treingewicht.
Na het gebruik
Als gereden wordt zonder aanhanger of
bagageplateau, moet de trekhaakkogel zijn
verwijderd en moet de afdekkap zijn aangebracht.
Dit is met name van belang als de kogel het zicht
op de kentekenplaat of de verlichting van de auto
belemmert.
Monteren van de kogel
F Verwijder onder de achterbumper de afdekkap van de bevestigingssteun.
F
S
teek het uiteinde van de trekhaakkogel 4
in
de steun 1
en beweeg het naar boven; de kogel
wordt automatisch vergrendeld. De draaiknop 5
maakt een kwartslag linksom; houd
uw handen uit de buurt van de knop!
F
C
ontroleer of het mechanisme correct
vergrendeld is (stand A ).
F
V
ergrendel het slot 6
met de sleutel.
7
Praktische informatie
139
De bevestigingsbout van het reservewiel bevindt
zich rechts onder de achterbumper.Bij
stalen velgen :
Bij lichtmetalen velgen :
F
M
onteer het verlengstuk A , de wielsleutel D en
de staaf B op de bevestigingsbout.
F
D
raai het geheel linksom om het wiel te laten
zakken.
F
D
raai totdat de beweging blokkeert, tot aan het
zogenaamde zware punt.
F
H
aal, nadat de kabel volledig is uitgerold, het
reservewiel onder de auto vandaan. F
D
raai de handgreep H los.
F
V
erwijder de houder I van het buitenste gedeelte
van de stalen velg. F
M
aak het reser vewiel los en plaats het bij het te
verwisselen wiel.
F
P
laats indien mogelijk een wielblok achter het
wiel kruislings tegenover het te verwisselen wiel.
3 - Plaats de krik
Zorg er voor dat de krik stabiel staat.
Op een gladde of losse ondergrond kan de
krik wegglijden of wegzakken – Kans op letsel!
F
D
raai de drie bevestigingsbouten K
los.
F
D
raai de handgreep H
los.
F
V
erwijder de steun J
van de houder I.
8
In geval van pech