116
Brandstof
De inhoud van de brandstoftank bedraagt ongeveer
90 liter .
Er zijn ook brandstoftanks leverbaar met een
inhoud van 60
en 120 liter, afhankelijk van de
motoruitvoering.
Laag brandstofniveau
Als het minimumbrandstofniveau
E (Empty) is bereikt, gaat dit
verklikkerlampje branden.
Afhankelijk van de inhoud van de brandstoftank en
de motoruitvoering bevat de tank nog ongeveer
10
of 12
liter brandstof.
Tank bij de eerstvolgende gelegenheid om een lege
brandstoftank te voorkomen.
Vullen
Het tanken dient met afgezette motor te
geschieden.
F
O
pen de brandstofvulklep.
F
H
oud de zwarte dop met één hand vast.
F
S
teek met de andere hand de sleutel in het slot
en draai deze linksom. Een etiket aan de binnenzijde van de tankklep geeft
aan welke brandstof u
moet tanken voor het type
motor in uw auto.
Laat het vulpistool bij het aftanken van de auto nooit
meer dan 3 keer automatisch uitspringen. Indien dit
wel gebeurt kunnen er storingen optreden.
F
V
ergrendel na het tanken de zwarte dop en sluit
de vulklep.
Tank nooit als de motor door het Stop & Start-
systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het
contact af met de sleutel.
F
V
er wijder de zwarte dop van de vulopening en
bevestig hem aan de haak aan de binnenzijde
van de vulklep.
Onderbreking
brandstoftoevoer
Bij een aanrijding worden de brandstoftoevoer en
de elektrische voeding van de auto automatisch
onderbroken.
Bovendien worden de alarmknipperlichten en de
plafonniers ingeschakeld en worden de portieren
ontgrendeld.
Om brand te voorkomen, dient u voordat u na
een aanrijding de brandstoftoevoer en elektrische
voeding herstelt te controleren of er geen
brandstof lekt en of er geen vonken zichtbaar zijn.
F Herstel de brandstoftoevoer door op de eerste knop rechtsvoor te drukken.
Praktische informatie
125
Motorkap
Openen
Schakel omwille van uw veiligheid het Stop &
Start-systeem altijd uit alvorens werkzaamheden
onder de motorkap uit te voeren om letsel als
gevolg van het automatisch inschakelen van de
START-stand te voorkomen.
Interieur
Deze handeling mag alleen worden uitgevoerd als de
auto stilstaat en het bestuurdersportier geopend is.
Buitenzijde
Open de motorkap niet als het hard waait.
Wees bij warme motor voorzichtig met het
bedienen van de veiligheidshaak en de
motorkapsteun (kans op brandwonden).In verband met de aanwezigheid van
elektrische componenten in de motorruimte
wordt geadviseerd om blootstelling aan water
(regen, wassen,…) te beperken.
Sluiten van de motorkap
F Trek aan de hendel aan de zijkant van het
dashboard. F
D
uw de veiligheidshaak aan de bovenzijde van
de grille omhoog en til de motorkap op. F
M
aak de motorkapsteun los en steek deze in de
eerste en ver volgens de tweede uitsparing van
de motorkap.
F
P
laats de motorkapsteun in de houder alvorens
de motorkap te sluiten.
F L aat de motorkap voorzichtig zakken en laat
deze aan het einde van de slag in het slot vallen.
7
Praktische informatie
129
Controles
Voer de onderstaande controles regelmatig
uit om uw auto in goede staat te houden.
Raadpleeg de voorschriften in het PEUGEOT-
netwerk of in het onderhoudsschema van de
fabrikant dat bij dit instructieboekje zit.
Accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of de
accupoolklemmen goed vastzitten
(bij uitvoeringen zonder snelsluiting
voor de accupoolklemmen) en of de
aansluitingen schoon zijn.Uitvoeringen met het Stop & Start-systeem
zijn voorzien van een speciale 12
V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden vervangen
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Luchtfilter
Laat uw accu voor de winter controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats. Om een optimale reiniging te garanderen en
bevriezing te voorkomen, dient het bijvullen of
ver vangen van deze vloeistof niet met water te
worden uitgevoerd.
Gebruik in de winter bij voorkeur vloeistof op basis
van ethanol of methanol.
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het
vervangingsinterval van dit onderdeel.
Als de omgeving (veel stof…) en het gebruik van
de auto (veel stadsverkeer…) daartoe aanleiding
geven, moet dit onderdeel twee keer zo vaak
worden vervangen .
Interieurfilter
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het
vervangingsinterval van dit onderdeel. Als de omgeving (veel stof…) en het gebruik van
de auto (veel stadsverkeer…) daartoe aanleiding
geven,
moet dit onderdeel twee keer zo vaak
worden vervangen .
Oliefilter
Laat bij het olie verversen tevens het
oliefilter vervangen.
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het
vervangingsinterval van dit onderdeel.
Roetfilter (diesel)
Een verstopt interieur filter kan de prestaties
van de airconditioning verstoren en
onaangename geuren veroorzaken.
Als aanvulling op de katalysator levert dit filter
een actieve bijdrage aan het verbeteren van
de luchtkwaliteit door het tegenhouden van
onverbrande vuildeeltjes. Ook wordt zwarte
uitlaatrook voorkomen.
7
Praktische informatie
150
Zekeringen dashboard
(links)
F Ver wijder de schroeven en kantel de zekeringkast omlaag om bij de zekeringen te
komen. Zekering
A (Ampère) Functie
12 7, 5Dimlicht rechts
13 7, 5Dimlicht links
31 5Relais elektronische eenheid motorruimte – Relais elektronische eenheid
dashboard (+ sleutel)
32 7, 5Interieurverlichting (+ accu)
33 7, 5Sensor accucontrole Stop & Start-uitvoering (+ accu)
34 7, 5Interieurverlichting Minibus – Alarmknipperlichten
36 10Autoradio – Bediening airconditioning – Inbraakalarm – Tachograaf
– Elektronische eenheid stroomonderbreker – Programmeereenheid
standkachel (+ accu)
37 7, 5Remlichtschakelaar – Derde remlicht – Instrumentenpaneel (+ sleutel)
38 20Centrale portiervergrendeling (+ accu)
42 5Elektronische eenheid en sensor ABS – Sensor ASR – Sensor DSC –
Remlichtschakelaar
43 20Motor ruitenwissers vóór (+ sleutel)
47 20Motor ruitbediening bestuurderszijde
48 20Motor ruitbediening passagierszijde
49 5Elektronische eenheid parkeerhulp – Autoradio – Bediening aan de
stuurkolom – Schakelaarpanelen (centraal en aan de zijkant) – Extra
schakelaarpaneel – Elektronische eenheid stroomonderbreker (+ sleutel)
50 7, 5Elektronische eenheid airbags en gordelspanners
51 5Tachograaf – Elektronische eenheid stuurbekrachtiging –
Airconditioning – Achteruitrijlichten – Sensor water in brandstoffilter –
Luchthoeveelheidsmeter (+ sleutel)
53 7, 5Instrumentenpaneel (+ accu)
89 -Niet gebruikt
90 7, 5Grootlicht links
91 7, 5Grootlicht rechts
92 7, 5Mistlamp links
93 7, 5Mistlamp rechts
In geval van pech
155
Slepen
Algemene aanwijzingen
Volg de huidige wetgeving in uw land op.
Controleer of het gewicht van de trekkende
auto hoger is dan van de auto die wordt
gesleept.
Er moet iemand achter het stuur wiel van de
gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon
moet beschikken over een geldig rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4
wielen op de
grond altijd een goedgekeurde sleepstang;
touwen en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet
voorzichtig wegrijden.
Als de auto wordt gesleept met
uitgeschakelde motor, werken ook de rem- en
stuurbekrachtiging niet.
Schakel in de volgende gevallen een
professioneel bergingsbedrijf in:
-
a
ls de auto is gestrand op de autosnelweg
of autoweg,
-
b
ij auto's met vier wielaandrijving,
-
a
ls het niet mogelijk is de versnellingsbak
in de neutraalstand te zetten, het stuurslot
te ontgrendelen of de parkeerrem los te
zetten,
-
b
ij takelen met slechts twee wielen op de
grond,
-
bij
het ontbreken van een goedgekeurde
sleepstang.
Laad om explosie- en brandgevaar te
voorkomen de accu alleen op in een goed
geventileerde ruimte en uit de buurt van
vonken of open vuur.
Probeer niet een bevroren accu op te laden:
de accu moet eerst worden ontdooid om
explosiegevaar uit te sluiten. Als de accu
bevroren is geweest, laat deze dan eerst
controleren, voordat u
hem laat opladen door
een specialist. Die controleert of de inwendige
componenten zijn beschadigd en of de
behuizing scheuren vertoont, waardoor giftige
en corrosieve accuzuren zouden kunnen
weglekken.
Laad de accu langzaam met een lage
stroomsterkte op gedurende maximaal 24
uur;
op deze manier wordt voorkomen dat de accu
beschadigd raakt.
Laden met behulp van een
acculader
F Zorg er voor dat de accu, die onder de vloer links voor is gemonteerd, bereikbaar is.
F
M
aak de accukabels los.
F
V
olg de aanwijzingen van de fabrikant van de
acculader.
F
S
luit de accukabels weer aan, te beginnen met
de (-) kabel.
F
C
ontroleer de staat van de accupolen en de
klemmen. Indien ze bedekt zijn met een (witte of
groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels
los en reinig de polen en de klemmen.
Na het monteren van de accu door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats duurt het even
voordat het Stop & Start-systeem weer zal
werken, hoe lang dit duurt is afhankelijk
van klimatologische omstandigheden en de
laadtoestand van de accu (kan tot ongeveer
8
uur duren).
Deze sticker hoort bij het Stop & Start-
systeem en geeft aan dat er een speciale
12
V-loodaccu is gebruikt die alleen
losgekoppeld en/of vervangen mag worden
door een dealer van het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
8
In geval van pech
7
USB-aansluiting
AUX-aansluiting
Deze aansluiting op de middenconsole is
uitsluitend bestemd voor de voeding en het opladen
van een aangesloten extern apparaat.
Sluit een extern apparaat (MP3 -speler enz.) met
een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de Jack-
aansluiting.
Stel eerst het volume van het externe apparaat af
(hoog geluidsniveau). Stel ver volgens het volume
van de autoradio af.
De bediening gebeurt via het externe apparaat.
De functies van het op de AUX-aansluiting aangesloten
apparaat moeten via het apparaat worden bediend:
het is dus niet mogelijk om met de toetsen op
het bedieningspaneel van de auto of met de
stuurkolomschakelaars een ander nummer, een andere
map of een andere playlist te selecteren, of het afspelen
te starten, te stoppen of te onderbreken.
Laat na het loskoppelen de kabel van het externe
apparaat niet aangesloten op de AUX-aansluiting om te
voorkomen dat er ruis via de luidsprekers hoorbaar is.
Selecteren van de
geluidsbron
Druk op " MEDIA".
Selecteer het tabblad " Bron" om de
carrousel van geluidsbronnen weer te
geven.
Selecteer de geluidsbron.
Gebruik de afspeelinstellingen op het scherm.
Druk op de toets " Willekeurig" en/of op de toets
" Herhalen " om deze opties te activeren. Druk er
nogmaals op om de opties te deactiveren.
Informatie en tips
De autoradio speelt bestanden met de extensie
".wav", ".wma" en ".mp3" met een bitrate van
32
kbps tot 320 kbps af.
Ook audiobestanden met de extensie ".aac", ".m4a",
".m4b" en ".mp4" kunnen worden afgespeeld met
bemonsteringsfrequenties (sampling rates) tussen
8
en 96 KHz.
Playlists van het type ".m3u" en ".pls" kunnen ook
worden afgespeeld.
Het systeem is niet geschikt voor apparatuur met
een capaciteit van meer dan 64
GB.
Geadviseerd wordt om voor bestandsnamen
maximaal 20
karakters te gebruiken zonder speciale
tekens (bijv.: ", ?,;, ù), om problemen met het
afspelen of de weergave te voorkomen.
Het systeem is geschikt voor externe
USB-geluidsdragers en voor apparatuur
van BlackBerry
® en Apple® die op de USB-
aansluitingen kunnen worden aangesloten. De
kabel is niet meegeleverd.
De apparatuur kan worden bediend via het
audiosysteem van de auto.
Andere apparatuur, die bij het aansluiten niet
door het systeem wordt herkend, moet met
een kabel (niet meegeleverd) met Jack-plug
op de AUX-aansluiting worden aangesloten.
Gebruik uitsluitend USB-sticks met de
bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).
.
Audio- en telematicasysteem met touchscreen
4
Media
USB-aansluiting
Steek de USB-stick of de stekker van de kabel
(niet meegeleverd) van het externe apparaat in de
USB-aansluiting die bestemd is voor de overdracht
van gegevens naar het systeem. Deze aansluiting
bevindt zich in het middelste opbergvak.
Gebruik geen USB-verdeelstekker, om
beschadiging van het systeem te voorkomen.
USB-aansluiting
Extra-aansluiting (AUX)
Sluit een extern apparaat (MP3 -speler enz.) met
een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de Jack-
aansluiting.
Stel eerst het volume van het externe apparaat af
(hoog geluidsniveau). Stel ver volgens het volume
van de autoradio af.
De bediening gebeurt via het externe apparaat. De functies van het op de AUX-aansluiting
aangesloten apparaat moeten via het apparaat
worden bediend: het is dus niet mogelijk om met
de toetsen op het bedieningspaneel van de auto
of met de stuurkolomschakelaars een ander
nummer, een andere map of een andere playlist te
selecteren, of het afspelen te starten, te stoppen of
te onderbreken.
Laat na het loskoppelen de kabel van het externe
apparaat niet aangesloten op de AUX-aansluiting
om te voorkomen dat er ruis via de luidsprekers
hoorbaar is.
Informatie en tips
Het systeem is geschikt voor externe USB-
geluidsdragers, Blackberry's® of apparatuur van
Apple® die op de USB-aansluitingen kunnen worden
aangesloten (kabel niet meegeleverd).
Andere apparatuur, die bij het aansluiten niet door
het systeem wordt herkend, moet met een kabel
(niet meegeleverd) met Jack-plug op de AUX-
aansluiting worden aangesloten.
Het is raadzaam de bestandsnamen niet langer te
maken dan 20
karakters en geen speciale karakters
te gebruiken (bijv.: " " ?.; ù) om problemen bij het
afspelen of weergeven te voorkomen.
Gebruik uitsluitend USB-sticks met de
bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).
Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in
het tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten
kan enkele seconden of soms enkele minuten
duren nadat het apparaat voor de eerste keer is
aangesloten.
Deze wachttijd kan worden bekort door andere
bestanden dan muziekbestanden te verwijderen en
het aantal mappen te beperken.
Elke keer als het contact wordt aangezet en als
er een nieuwe verbinding via de USB-stick wordt
gemaakt, worden de afspeellijsten bijgewerkt. De
lijsten worden in het geheugen opgeslagen: als de
lijsten niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter. Deze aansluiting op de middenconsole
is
uitsluitend bestemd voor de voeding en het opladen
van een aangesloten extern apparaat.
Audiosysteem
187
Schakelaars stoelverwarming .................................38
Schakelindicator ....................................................... 17
Schrijfblad
........................................................... 52-54
SCR (Selective Catalytic Reduction)
.................... 13
2
Sneeuwkettingen
................................................... 11 9
Snelheidsbegrenzer
......................................... 9 9 -10 0
Snelheidslimietherkenning
................................96-98
Snelheidsregelaar
........................................... 101-105
Starten dieselmotor
............................................... 11 8
Starten van de auto .................................................. 87
Startblokkering, elektronische
................................ 89
S
tilzetten van de auto
.............................................. 87
S
toelverwarming
...................................................... 38Stop & Start .............................................1 7, 51-52, 66,
73, 93 -95, 125, 129, 155
Streaming audio Bluetooth
..................................... 7- 8
Stuurbekrachtigingsvloeistof
.........................126 -128
Stuurwiel (verstellen)
............................................... 41 Waarschuwingslampjes
............................................
9
Window-airbags
.......................................................
76
Zijairbags
..................................................................
76
Zonder gereedschap afneembare kogel
......
120 -123
Technische gegevens
............................................ 15 8
Te laag brandstofniveau
.................................. 20, 116
Telefoon
....................................................... 12-14, 5 - 6
Te l l e r
........................................................................\
... 7
T
ijd instellen .............................................................. 28Veiligheidsgordels
...............................................
7 2 -74
Veiligheidsgordels achter
........................................
73
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
.... 7
5, 77, 79
Ventilatie .............................................................
43, 50
Verkeersinformatie (TA) ............................................. 3
Verklikkerlampjes
.......................................................9
Verklikkerlampje veiligheidsgordels
.................. 7
2-73
Verwarming
..............................................................43
Versnellingsbak (handgeschakeld) ..........92, 94, 130
Voorportieren
...........................................................33
Voorzieningen interieur
..................................... 5
2-56
Voorzieningen voorin
.........................................52-56
Uitschakelen airbag passagier
....................
75, 78 -79
UREA
......................................................................
132
USB
......................................................................
6 - 7, 4
S
W
Z
T
V
U
Ruitbediening ........................................................... 36
Ruitensproeiervloeistof ................................. 12
6 -128
Ruitenwissers
........................................................... 65
Ruitenwisserschakelaar
.......................................... 65Toerenteller
................................................................. 7
Touchscreen
...............................................................1
Trekhaak
.............................................................88-89
Trekhaak met afneembare kogel
.................. 12
0 -123
.
Trefwoordenregister