73
Vast maken
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting. De veiligheidsgordel rolt automatisch op maar het
wordt aanbevolen de veiligheidsgordel vast te
houden ter wijl deze zich oprolt.
Uit veiligheidsoverwegingen mogen deze handelingen
niet tijdens het rijden worden uitgevoerd.
Hoogteverstelling
Verklikkerlampje niet-
vastgemaakte veiligheidsgordels
F Trek de gordel met een gelijkmatige beweging voor u langs en verzeker u er van dat deze niet
gedraaid is.
F
S
teek de gesp in de gordelsluiting.
F
T
rek kort en snel aan de gordel om de
automatische blokkering van de gesp te
controleren. F K
nijp de knop van de geleider in, schuif deze
omhoog of omlaag tot de gewenste stand is
bereikt en laat de knop los om de geleider in
deze stand te blokkeren (veiligheidsgordel aan
de zijde van de bestuurdersstoel en de zijde van
de zitplaats van de buitenste voorpassagier).
De veiligheidsgordel van de middelste zitplaats is
niet in hoogte verstelbaar.
Als de bestuurder en/of de
voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet
heeft vastgemaakt, gaat bij het starten
van de motor dit verklikkerlampje
branden in combinatie met een alsmaar
sterker wordend geluidssignaal. Deze waarschuwing werkt zowel bij uitvoeringen
met individuele passagiersstoel als bij uitvoeringen
met tweezits passagiersbank vóór.
Als de veiligheidsgordel van de bestuurder
is losgemaakt, kan bij auto's met het Stop &
Start-systeem de START-stand van de motor
niet worden geactiveerd. De motor kan dan
uitsluitend met de contactsleutel worden gestart.
Veiligheidsgordels achter
De stoelen/banken achterin zijn voorzien van
driepunts veiligheidsgordels met oprolautomaat.
De middelste zitplaats is voorzien van een
gordelgeleider en een oprolautomaat die zijn
bevestigd aan de rugleuning.
Bij alle buitenste zitplaatsen kan de gesp van de
veiligheidsgordel als deze niet wordt gebruikt aan
een steun worden bevestigd.
5
5
Veiligheid
87
Rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle
om standigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw
handen op het stuur wiel, zodat u
snel kunt reageren
op onverwachte situaties.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de bestuurder
handelingen die veel aandacht vergen altijd bij
stilstaande auto uitvoeren.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een pauze
in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd
meer afstand tot uw voorligger.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Dit kan
leiden tot een vergiftiging met dodelijke afloop!
Laat onder extreem koude omstandigheden
(temperaturen lager dan -23
°C) de motor
gedurende 4
minuten stationair draaien
alvorens weg te rijden. Deze handelswijze
komt de goede werking en de duurzaamheid
van de mechanische onderdelen van de auto,
motor en versnellingsbak ten goede.
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo veel
mogelijk te vermijden, want het water kan de motor,
versnellingsbak en het elektrische systeem van uw
auto ernstig beschadigen.
Belangrijk!
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
w eggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
c
ontroleer dat de diepte van het water nergens
meer is dan 15
cm en houd daarbij rekening met
de golven die kunnen worden veroorzaakt door
andere gebruikers;
-
s
chakel het Stop & Start-systeem uit;
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te
laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan
10
km/h;
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u
het overstroomde weggedeelte achter u hebt
gelaten, rem dan, zodra de verkeerssituatie dat
toelaat, meerdere keren licht af om de remschijven
en remblokken te drogen. Als u
twijfels hebt over de staat van uw auto, neem
dan contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem –
kans op oververhitting en beschadiging van
het remsysteem!
Parkeer uw auto niet en zet uw auto niet
met draaiende motor stil op een plaats waar
brandbaar materiaal (droog gras, afgevallen
blad, …) in contact kan komen met het warme
uitlaatsysteem – Kans op brand!
Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende
motor achter. Als u uw auto met draaiende
motor moet verlaten, trek dan de parkeerrem
aan en zet de versnellingsbak in de
neutraalstand of in de stand N of P, afhankelijk
van het type versnellingsbak.
Voor een lange levensduur van uw auto en voor uw
eigen veiligheid is het raadzaam om de volgende
voorzorgsmaatregelen te nemen bij het gebruik van
de auto:
6
Rijden
89
Koeling
Het trekken van een aanhanger op een helling
veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet
afhankelijk van het motortoerental.
F
P
as uw snelheid aan om het motortoerental te
beperken.
Het maximale aanhangergewicht op een helling
is afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Houd in elk geval de koelvloeistoftemperatuur in de
gaten.
F
A
ls dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met het
verklikkerlampje STOP, stop dan zo
snel mogelijk en zet de motor af.
Nieuwe auto
Koppel geen aanhanger achter de auto
voordat deze een kilometerstand van ten
minste 1000
km heeft.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de
remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te
voorkomen dat de remmen over verhit raken. In
dat geval is het raadzaam om op de motor af te
remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de
juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen van uw
auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de handmatige
hoogteverstelling van de koplampen .
Om bij het gebruik van een originele
PEUGEOT-trekhaak het onnodig activeren
van het geluidssignaal te voorkomen, wordt
de parkeerhulp achter hierbij automatisch
uitgeschakeld.
Diefstalbeveiliging
Elektronische
startblokkering
De sleutels zijn voorzien van een chip voor de
elektronische startblokkering.
Dit systeem blokkeert het brandstofsysteem van de
motor en wordt automatisch ingeschakeld zodra de
sleutel uit het contact wordt ver wijderd.
Als de sleutel wordt herkend, gaat dit
verklikkerlampje uit, wordt het contact
aangezet en kan de motor worden gestart.
Als de sleutel niet wordt herkend, kan de
motor niet worden gestart. Start de auto met
een andere sleutel en laat de defecte sleutel
controleren door het PEUGEOT-netwerk.
Noteer het sleutelnummer zorgvuldig. Het
PEUGEOT-netwerk kan dan bij verlies snel
voor een nieuwe sleutel zorgen wanneer u
dit
nummer en de codekaart meebrengt.
Bij het aanzetten van het contact moet de code van
de sleutel worden herkend door de startblokkering.
Breng geen wijzigingen aan in de
elektronische startblokkering.
Speel niet met de knop van de
afstandsbediening, om te voorkomen dat de
portieren per ongeluk ontgrendeld worden.
Als zich in de buurt van de afstandsbediening
andere apparaten bevinden die in hetzelfde
frequentiegebied werken (mobiele telefoons,
alarmsystemen van gebouwen), kan de
werking van de afstandsbediening tijdelijk
verstoord worden.
De afstandsbediening werkt niet als de sleutel
in het contact zit, ook niet als het contact
is afgezet. Dit geldt niet voor het opnieuw
synchroniseren.
6
Rijden
90
Het rijden met vergrendelde portieren kan in
geval van nood de toegang tot het interieur
belemmeren.
Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen
in de auto) de sleutel met afstandsbediening
mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor
korte duur.
Let er bij het aanschaffen van een
tweedehands auto op dat:
-
u i
n het bezit bent van een codekaart,
-
u
w sleutels door het PEUGEOT-netwerk
in het elektronische geheugen worden
opgeslagen, zodat u
er zeker van kunt zijn
dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige
zijn waarmee de auto kan worden gestart.
Codekaart
Op deze kaart staat de identificatiecode die het
PEUGEOT-netwerk nodig heeft bij werkzaamheden
aan de elektronische startblokkering. De code
is afgedekt, ver wijder de film alleen als dit strikt
noodzakelijk is.
Bewaar de codekaart op een veilige plaats buiten
de auto.
Neem de codekaart mee wanneer u
een verre
reis maakt en bewaar de kaart bij uw persoonlijke
documenten.
Starten – afzetten van de
motor
Contactslot
Hang geen zware voor werpen aan de sleutel
of de afstandsbediening: dit kan namelijk
storingen aan het contactslot veroorzaken.
Starten van de motor
F Zet het contact in de stand MAR terwijl
de parkeerrem is aangetrokken en de
versnellingsbak in de neutraalstand staat.
Hoe lang het lampje brandt, is afhankelijk van de
weersomstandigheden.
Als de motor warm is, brandt het lampje slechts een
kort ogenblik en kunt u
de motor direct starten.
F
L
aat de sleutel los zodra de motor draait. Verklikkerlampje startblokkering
Gebruik als dit lampje brandt een
andere sleutel en laat de defecte
sleutel controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
Afzetten van de motor
F Breng de auto tot stilstand.
F Draai de contactsleutel in de stand STOP .
Strand
STOP: stuurslot.
Het contact is afgezet.
Stand MAR: contact aan.
Verschillende accessoires functioneren.
Stand AV V (Avviemento): startmotor.
De startmotor wordt in werking gezet. F
W
acht tot dit lampje uitgaat en zet
ver volgens de startmotor in werking
(stand AV V) tot de motor aanslaat.
De codekaart wordt u
bij aflevering van de auto
samen met de twee sleutels overhandigd.
Rijden
93
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af
(STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, files enz.).
De motor wordt automatisch gestart (START-stand)
als u
weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt
direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem, dat per fect is aangepast
aan het stadsverkeer, zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke
stoffen en het comfort van totale stilte in het interieur
tijdens het wachten.
Overgang naar de STOP-
stand
Zet, ter wijl de auto stilstaat, de versnellingsbak in de
neutraalstand en laat het koppelingspedaal los.
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en de
motor wordt afgezet.
Om te voorkomen dat de motor te vaak wordt
uitgezet als u
langzaam rijdt, wordt de motor
uitsluitend automatisch afgezet als de auto
een snelheid van minimaal 10
km/h heeft
bereikt. Verlaat nooit de auto zonder eerst het contact
met de sleutel te hebben afgezet.
Tank nooit ter wijl de motor door het Stop &
Start-systeem is afgezet; zet in dat geval
altijd het contact af en neem de sleutel uit het
contactslot.
Bijzonderheden: STOP-
stand niet beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
-
h et systeem wordt geïnitialiseerd,
-
he
t bestuurdersportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder niet is
vastgemaakt,
-
d
e airconditioning in werking is,
-
d
e achterruitverwarming ingeschakeld is,
-
d
e ruitenwissers vóór in de stand hoge snelheid
werken,
-
d
e achteruitversnelling is ingeschakeld, tijdens
het inparkeren,
-
b
epaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
regeneratie van het roetfilter, rembekrachtiging,
buitentemperatuur enz.) dat niet toelaten. -
h
et Stop & Start-systeem zeer intensief
wordt gebruikt. In dat geval kan het systeem
worden uitgeschakeld om de startfunctie
te beschermen. Neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk om de functie weer te laten
activeren.
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel knippert enkele
seconden en gaat vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
Overgang naar de START-
stand
Als een versnelling is ingeschakeld, wordt de
motor alleen automatisch opnieuw gestart als het
koppelingspedaal volledig wordt ingetrapt.
Dit verklikkerlampje gaat uit en de motor
wordt gestart.
Als de motor automatisch is gestart (START-stand)
en de bestuurder gedurende de daaropvolgende
drie minuten de auto niet bedient, zet het systeem
de motor definitief af. De motor kan dan uitsluitend
weer met de contactsleutel worden gestart.
6
Rijden
94
Bijzonderheden: START-
stand wordt automatisch
geactiveerd
De START-stand kan automatisch worden
geactiveerd als:
-
d
e auto wegrolt op een helling,
-
d
e ruitenwissers vóór in de stand hoge snelheid
werken,
-
d
e airconditioning in werking is,
-
d
e motor ongeveer drie minuten geleden is
afgezet door het Stop & Start-systeem,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.) die
vereisen dat de motor draait.
In dat geval wordt een melding
weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel en gaat dit
verklikkerlampje gedurende enkele
seconden knipperen om vervolgens te
doven.
Dit is volkomen normaal.
Als u bij een auto met een handgeschakelde
v ersnellingsbak in de STOP-stand een versnelling
inschakelt, maar daarbij het koppelingspedaal
niet helemaal intrapt, wordt de motor in sommige
gevallen niet weer gestart.
Er gaat dan een verklikkerlampje branden en/of er
wordt een melding weergegeven die aangeeft dat
u
het koppelingspedaal volledig moet intrappen
om de motor weer te laten starten.
Als de motor automatisch is afgezet
(STOP-stand) en de bestuurder zijn
veiligheidsgordel losmaakt en een
voorportier opent, dan kan de motor
uitsluitend weer met de contactsleutel
worden gestart. Er klinkt een
geluidssignaal in combinatie met het
knipperen van dit verklikkerlampje en
een melding op het display.
Uitschakelen
Als het systeem met de motor in de STOP-
stand wordt uitgeschakeld, dan wordt de motor
onmiddellijk opnieuw gestart.
Als u
wilt dat de airconditioning continu blijft
werken, moet u
het Stop & Start-systeem
uitschakelen.
Het lampje van de toets blijft branden.
F
D
ruk op deze toets om het systeem uit te
schakelen.
Het lampje van de toets gaat branden en er
verschijnt een melding op het display van het
instrumentenpaneel om aan te geven dat het
systeem is uitgeschakeld.
Rijden
95
Weer inschakelen
Storing
F Druk nogmaals op deze toets.
Het systeem is dan opnieuw actief; het lampje
van de toets gaat uit en er wordt een melding
weergegeven.
Bij een storing in het Stop & Start-systeem
wordt het systeem uitgeschakeld, gaat dit
verklikkerlampje branden en wordt er een
melding weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel.
Onderhoud
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Het Stop & Start-systeem maakt gebruik van
geavanceerde technologie. Werkzaamheden
aan dit type accu mogen dan ook
uitsluitend door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan de motor gestart worden door het
koppelingspedaal volledig in te trappen of door de
versnellingsbak in de neutraalstand te zetten. Dit systeem heeft specifieke kenmerken en maakt
gebruik van een speciale accu (raadpleeg voor
meer informatie het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats).
Het gebruik van een andere dan de door PEUGEOT
voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in
het systeem.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de accu
.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op
een helling ongeveer 2
seconden op zijn plaats. In
die tijd kunt u
uw voet van het rempedaal naar het
gaspedaal verplaatsen.
Deze in de dynamische stabiliteitscontrole
geïntegreerde functie (ook bekend onder de naam
HHC (Hill Holder Control)) wordt geactiveerd onder
de volgende omstandigheden:
-
d
e auto moet stilstaan met draaiende motor en
het rempedaal ingetrapt,
-
d
e helling moet steiler zijn dan 5%,
-
b
ij het omhoog rijden op een helling moet de
versnellingsbak in de neutraalstand staan
of moet een andere versnelling dan de
achteruitversnelling zijn ingeschakeld,
-
b
ij het afdalen van een helling moet de
achteruitversnelling zijn ingeschakeld.
De Hill Start Assist is een voorziening om het
rijcomfort te vergroten en kan niet gebruikt
worden als elektrische parkeerrem.
6
Rijden
107
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld
als de Stop-stand van de Stop & Start-functie
wordt geactiveerd. Het systeem wordt weer
ingeschakeld en controleert opnieuw of aan
de werkingsvoor waarden wordt voldaan als de
auto weer wordt gestart. Er kunnen storingen in de detectie optreden:
-
a
ls de rijstrookmarkeringen weggesleten
zijn,
-
a
ls er weinig contrast is tussen het wegdek
en de markeringen.
Er kunnen storingen in de werking van het
systeem optreden:
-
a
ls de auto zwaar is geladen (vooral als het
gewicht slecht is verdeeld),
-
b
ij slecht zicht (regen, mist, sneeuw, enz.),
-
b
ij te veel of te weinig licht (verblindend
zonlicht, duisternis, enz.),
-
a
ls de voorruit vuil of beschadigd is ter
hoogte van de camera,
-
a
ls de systemen ABS, DSC, ASR of
Intelligent Traction Control buiten werking
zijn.
Storing
Bij een storing gaat dit verklikkerlampje
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding ter
bevestiging op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden