OPMERKING:
De functie Easy Entry/Easy Exit is af-fabriek
niet ingeschakeld. Om deze functie in (of
later weer uit) te schakelen, moet u "Easy Exit
Seats" (stoelen met Easy Exit) selecteren in
"Engine Off Options" (opties voor uitgescha-
kelde motor) in het Uconnect systeem.
Voor meer informatie raadpleegt u de para-
graaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" in het instructie-
boekje.
Verwarmde/geventileerde stoelen
Stoelverwarming voor
Als uw voertuig is uitgerust met stoelverwar-
ming vóór, bevinden de bedieningselementen
hiervan zich in het Uconnect systeem. U
vindt de bedieningstoetsen via het scherm
"Climate” (klimaat) of "Controls" (bedienings-
elementen).
• Druk eenmaal op de stoelverwarmingsknop
om de HI-instelling in te schakelen.
• Druk nogmaals op de stoelverwarmings-
knop
om de LO-instelling in te schake-
len.• Druk een derde maal op de stoelverwar-
mingsknop
om de verwarmingsele-
menten uit te schakelen.
Als de hoge stand (HI) is geselecteerd, scha-
kelt het systeem na ongeveer 60 minuten
continue werking automatisch naar de lage
stand (LO). Op dat moment verandert het
display van HI (hoge stand) in LO (lage
stand). De lage stand (LO) wordt na ongeveer
45 minuten automatisch uitgeschakeld
(OFF).
OPMERKING:
De stoelverwarming werkt uitsluitend wan-
neer de motor draait.
Uitvoeringen met op afstand bediend startsys-
teem
Bij uitvoeringen met een op afstand bediend
startsysteem kunt u programmeren dat de
stoelventilatie wordt ingeschakeld tijdens het
starten op afstand.
Deze functie kan worden geprogrammeerd
via het Uconnect systeem. Raadpleeg de pa-
ragraaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" in het instructie-
boekje voor meer informatie.WAARSCHUWING!
• Personen die geen pijn op de huid kun-
nen voelen als gevolg van ouderdom,
chronische ziekte, diabetes, rugletsel,
medicatie, alcoholgebruik, uitputting of
een andere lichamelijke conditie, moe-
ten voorzichtig zijn bij het gebruik van
de stoelverwarming. Deze kan zelfs bij
lage temperaturen brandwonden veroor-
zaken, met name als de verwarming
langdurig wordt gebruikt.
• Plaats geen voorwerpen op de zitting of
de rugleuning die warmte-isolerend wer-
ken, zoals een deken of kussen. Hierdoor
kan de stoelverwarming oververhit ra-
ken. Een oververhitte stoel kan leiden tot
ernstige brandwonden als gevolg van de
verhoogde oppervlaktetemperatuur van
de zitting.
Geventileerde voorstoelen
Als uw voertuig is uitgerust met stoelventila-
tie, bevinden zich in de stoelzitting en de
rugleuning ventilatoren die lucht uit het pas-
sagierscompartiment door kleine perforaties
in de stoelbekleding blazen, ter verkoeling
29
• U kunt de vertragingstijd van de koplampen
programmeren met het Uconnect systeem,
raadpleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia" in
het instructieboekje voor meer informatie.
Mistlampen vóór en mistachterlichten —
indien aanwezig
De schakelaars voor de mistlampen zijn geïn-
tegreerd in de koplampschakelaar.
Om de mistlampen vóór in te schakelen
drukt u op de bovenste helft van de koplamp-
schakelaar. Om de mistlampen vóór uit te
schakelen drukt u een tweede keer op de
bovenste helft van de koplampschakelaar.
Om de mistlampen achter in te schake-
len drukt u op de onderste helft van de
koplampschakelaar. Om de mistlampen ach-
ter uit te schakelen drukt u een tweede keer
op de onderste helft van de koplampschake-
laar.OPMERKING:
Om de mistlampen achter in te schakelen
moeten de dimlichten of de mistlampen vóór
aan zijn.
Wanneer de mistlampen zijn ingeschakeld,
brandt een indicatielampje in de instrumen-
tengroep branden.
Richtingaanwijzers
Beweeg de multifunctionele hendel op
of neer om te controleren of de pijlen
aan beide zijden op het display in de
instrumentengroep gaan knipperen, wat
betekent dat de richtingaanwijzers voor en
achter naar behoren werken.
OPMERKING:
• Als een van de lampjes blijft branden en
niet knippert, of als een van de lampjes
zeer snel knippert, controleer dan aan de
buitenzijde van de auto of een lamp defect
is. Wanneer een van de richtingaanwijzers
niet gaat branden wanneer u de hendel
beweegt, is waarschijnlijk de desbetref-
fende lamp defect.• Wanneer de daglichtlampen zijn ingescha-
keld en een richtingaanwijzer is geacti-
veerd, wordt de daglichtlamp aan de zijde
van de knipperende richtingaanwijzer uit-
geschakeld. De daglichtlamp gaat weer aan
wanneer de richtingaanwijzer wordt
uitgeschakeld.
Lane Change Assist
Tik de hendel eenmaal omhoog of omlaag
zonder hem in de klikstand te duwen; de
richtingaanwijzer (rechts of links) knippert
dan driemaal. Deze gaat vervolgens automa-
tisch uit.
Automatische hoogteverstelling
koplampen — alleen voor
hogedrukontladingslampen (HID)
Deze functie zorgt ervoor dat het grootlicht
tegenliggers niet verblindt. Door de automa-
tische hoogteverstelling van de koplampen
wordt de hoogte van het grootlicht aangepast
aan de hellingshoek van de auto.
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
38
KLIMAATREGELING
Overzicht handmatige klimaatregeling met touchscreen
Uconnect 3 met 5-inch display met automatische temperatuurregeling
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
42
Uconnect 3C/3C NAV met 8,4–inch display met automatische temperatuurregeling
43
Pictogram Omschrijving
Knop Ontdooien vóór
Druk kort op de schermtoets of druk kort op de toets op het front om de huidige ingestelde luchtstroom te wijzigen in de
modus Ontdooien. Het indicatielampje brandt wanneer deze functie is ingeschakeld. De lucht stroomt via de roosters
voor ontwaseming van de voorruit en zijramen. Wanneer de toets Ontdooien wordt geselecteerd, zal het aanjagertoeren-
tal toenemen. Gebruik de ontdooistand in combinatie met de hoogste temperatuurinstelling om zo snel mogelijk de
voorruit en de zijramen te ontdooien. Als de ontdooistand vóór wordt uitgeschakeld, wordt de vorige instelling van de
klimaatregeling opnieuw actief.
Knop Ontdooien achter
Druk kort op de schermtoets of druk kort op de toets op het front om de achterruitverwarming en de verwarmde buiten-
spiegels in te schakelen (indien aanwezig). Een indicatielampje brandt wanneer de achterruitverwarming is ingescha-
keld. De achterruitverwarming wordt na ongeveer tien minuten automatisch uitgeschakeld.
Uconnect 3
Uconnect 3C/3C NAV
Toetsen temperatuur omhoog en omlaag voor bestuurderszijde en passagierszijde
Biedt de bestuurder en de passagier een onafhankelijke temperatuurregeling. Druk op de rode toets op het front of de
rode schermtoets of druk op de temperatuurbalk en schuif deze naar de schermtoets met de rode pijl om de ingestelde
temperatuur te verhogen. Druk op de blauwe toets op het front of de blauwe schermtoets of druk op de temperatuurbalk
en schuif deze naar de schermtoets met de blauwe pijl om de ingestelde temperatuur te verlagen.
OPMERKING:
De getallen in het temperatuurdisplay verschijnen alleen als het systeem is uitgerust met een automatische klimaatrege-
ling.
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
46
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
DISPLAY IN DE INSTRUMENTEN-
GROEP....................64
Bedieningselementen display in
instrumentengroep..............64
Selecteerbare items op display in
instrumentengroep..............65
WAARSCHUWINGSLAMPJES EN
MELDINGEN................65
Rode waarschuwingslampjes........65
Gele waarschuwingslampjes.........69
Gele controlelampjes.............73
Groene controlelampjes...........74Witte controlelampjes............75
Blauwe controlelampjes...........76BOORDDIAGNOSESYSTEEM — OBD
II ........................76
Boorddiagnosesysteem (OBD II) en
cyberveiligheid.................77
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
63
DISPLAY IN DE
INSTRUMENTENGROEP
Uw voertuig is mogelijk uitgerust met een
display in de instrumentengroep, dat de be-
stuurder nuttige informatie biedt. Met het
contact in de stand STOP/OFF, zorgt het
openen/sluiten van een portier ervoor dat het
display wordt geactiveerd en het totaal aantal
kilometers of mijlen weergeeft op de kilome-
terteller. Het display in de instrumenten-
groep is ontworpen om belangrijke informatie
over de systemen en functies van uw voertuig
weer te geven. Met behulp van een interactief
display in het instrumentenpaneel voor de
bestuurder, wordt op het display in de instru-
mentengroep weergegeven hoe systemen
werken en krijgt de bestuurder waarschuwin-
gen wanneer deze niet werken. Met de bedie-
ningselementen op het stuurwiel kunt u door
de hoofd- en submenu's bladeren en u hebt
toegang tot deze menu’s. U hebt toegang tot
de door u gewenste, specifieke informatie en
u kunt selecties maken en aanpassingen
doen.
Bedieningselementen display in
instrumentengroep
Het display in de instrumentengroep heeft
een interactief scherm dat zich in de instru-
mentengroep bevindt. De bestuurder kan
voertuiginformatie en persoonlijke instellin-
gen selecteren door te drukken op de bedie-ningselementen van het display in de instru-
mentengroep die zich aan de linkerzijde op
het stuurwiel bevinden.
• Druk op de toetsomhoogom omhoog door
de hoofdmenu's (snelheidsmeter, voer-
tuiginformatie, bestuurderhulp, brandstof-
verbruik, dagteller, audio, berichten, scher-
minstelling) te bladeren.
• Druk op de toets met de pijlomlaagom
omlaag door het hoofdmenu en de subme-
nu's (snelheidsmeter, voertuiginformatie,
bestuurderhulp, brandstofverbruik, dagtel-
ler, audio, berichten, scherminstelling) te
bladeren.
• Druk op de toets met de pijlnaar rechtsvoor
toegang tot de informatieschermen of sub-
menuschermen van een optie in het hoofd-
menu.
• Druk op de toets met de pijlnaar linksvoor
toegang tot de informatieschermen of sub-
menuschermen van een optie in het hoofd-
menu.
Bedieningselementen display in
instrumentengroep
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
64
• Druk op de toetsOKvoor toegang tot en
selectie op de informatieschermen of sub-
menuschermen van een hoofdmenu. Houd
de toetsOKgedurende twee seconden inge-
drukt om weergegeven/geselecteerde func-
ties te resetten waarvoor dat mogelijk is.
Selecteerbare items op display in
instrumentengroep
Het display in de instrumentengroep kan wor-
den gebruikt voor weergave van de volgende
menu-items:
Speedometer (snel-
heidsmeter)Stop/Start
Vehicle Info (voer-
tuiginformatie)Audio
Bestuurderhulp Messages (berichten)
Brandstofverbruik Screen Setup (scherm
instellen)
Dagteller Schakelindicator
(GSI)
OPMERKING:
Afhankelijk van de voertuigopties kunnen de
functie-instellingen variëren. Raadpleeg de
paragraaf "Display in de instrumentengroep"
in het hoofdstuk "Uw Instrumentenpaneel
leren kennen" in het instructieboekje voor
meer informatie.
WAARSCHUWINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
De waarschuwings-/controlelampjes in het
instrumentenpaneel worden indien van toe-
passing samen met een speciale melding
en/of geluidssignaal weergegeven. Dit zijn
slechts indicaties en waarschuwingen die
niet mogen worden beschouwd als volledig
en/of alternatief voor de informatie in het
instructieboekje, die u in alle gevallen aan-
dachtig dient te lezen. Raadpleeg altijd de
informatie in dit hoofdstuk in het geval van
een storingsaanduiding. Alle actieve verklik-
kerlampjes worden indien van toepassing
eerst weergegeven. Het systeemcontrole-
menu kan er anders uitzien op basis vanuitrusting en opties en de huidige status van
het voertuig. Sommige verklikkerlampjes zijn
optioneel en worden mogelijk niet weergege-
ven.
Rode waarschuwingslampjes
— Waarschuwingslampje voor de vei-
ligheidsgordels
Dit lampje geeft aan dat de veiligheidsgordel
van de bestuurder of passagier niet is vastge-
maakt. Wanneer het contact de eerste keer in
de stand ON/RUN of ACC/ON/RUN wordt
gezet en als de veiligheidsgordel van de be-
stuurder is losgegespt, klinkt er een geluids-
signaal en gaat het lampje aan. Als tijdens
het rijden de veiligheidsgordel van de be-
stuurder of de voorpassagier niet is vastge-
gespt, gaat het waarschuwingslampje voor de
veiligheidsgordels branden of knipperen en
klinkt er een geluidssignaal. Raadpleeg de
paragraaf "Beveiligingssystemen voor inzit-
tenden" in het hoofdstuk "Veiligheid" voor
meer informatie.
65