— Waarschuwingslampje elektronisch
stabiliteitsregelsysteem (ESC) actief — in-
dien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer het elektro-
nisch stabiliteitsregelsysteem actief is. Het
controlelampje van het elektronisch stabili-
teitsregelsysteem (ESC) in de instrumenten-
groep gaat branden wanneer het contact in
de stand ON/RUN of ACC/ON/RUN wordt
gezet en ESC actief is. Als de motor draait,
behoort dit lampje uit te gaan. Wanneer het
controlelampje ESC continu blijft branden
terwijl de motor draait, is een storing gede-
tecteerd in het ESC-systeem. Als het lampje
blijft branden nadat er verschillende keren is
gestart en u meerdere kilometers (mijlen)
hebt gereden met een snelheid hoger dan
48 km/u (30 mph), dient u zo snel mogelijk
contact op te nemen met uw erkende dealer
om het probleem te laten opsporen en verhel-
pen.
• Het controlelampje "ESC uitgeschakeld" en
het controlelampje "ESC" gaan kort bran-
den wanneer het contact in de stand ON/
RUN of ACC/ON/RUN wordt gezet.• Het ESC-systeem maakt zoemende of klik-
kende geluiden wanneer het actief is. Dit is
normaal. De geluiden houden op wanneer
ESC inactief wordt.
• Dit lampje gaat branden bij een ingreep van
ESC.
— Waarschuwingslampje ESC uitge-
schakeld — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan dat het elektronisch
stabiliteitsregelsysteem (ESC) is uitgescha-
keld.
Telkens wanneer de contactschakelaar in de
stand ON/RUN of ACC/ON/RUN wordt gezet,
wordt het ESC-systeem ingeschakeld, ook
wanneer dit eerder werd uitgeschakeld.
— Storingslampje elektronische par-
keerrem
Dit waarschuwingslampje gaat branden om
aan te geven dat de elektronische parkeerrem
niet correct werkt en moet worden nageke-
ken. Neem contact op met een erkende dea-
ler.
— Waarschuwingslampje bandenspan-
ningscontrolesysteem (TPMS)
Het waarschuwingslampje gaat branden en er
wordt een bericht weergegeven om aan te
geven dat de bandenspanning lager is dan de
aanbevolen waarde en/of langzaam span-
ningsverlies optreedt. In deze gevallen, wor-
den de optimale gebruiksduur van de banden
en het optimale brandstofverbruik mogelijk
niet gegarandeerd.
Indien een of meer banden in de bovenge-
noemde staat zijn, toont het display de aan-
wijzingen voor elke overeenkomstige band
één voor één.
LET OP!
U mag niet verder rijden met een of meer
lekke banden, omdat de bestuurbaarheid
van de auto dan wordt aangetast. Stop het
voertuig, en voorkom daarbij krachtig rem-
men en sturen. Repareer een lekke band
onmiddellijk met de speciale bandrepara-
tieset en neem zo snel mogelijk contact op
met uw erkende dealer.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
70
Om "Selec Speed Control" te activeren dient
de vierwielaandrijving (4WD) in de stand Low
te staan en drukt u op de knop op het instru-
mentenpaneel.
OPMERKING:
Als het voertuig niet in 4WD Low staat, wordt
de melding "To Enter Selec-Speed Shift to
4WD Low" (schakel naar 4WD Low om Selec-
Speed te activeren) op het display in de
instrumentengroep weergegeven.
— Controlelampje cruisecontrol ge-
reed
Dit lampje gaat branden wanneer de cruise-
control is ingeschakeld, maar niet is inge-
steld. Raadpleeg de paragraaf "cruisecontrol
— indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie.
— Controlelampje Hill Descent Control
(HDC) — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer de afdalingsre-
geling (Hill Descent Control; HDC) is inge-
schakeld. Het lampje blijft branden als HDC
is ingeschakeld. HDC kan alleen worden in-
geschakeld wanneer de tussenbak in de
stand “4WD Low” staat en de voertuigsnel-heid lager dan 48 km/u (30 mph) is. Wanneer
niet aan deze voorwaarden is voldaan, zal het
HDC-controlelampje gaan knipperen, wan-
neer u probeert de HDC-functie in te schake-
len.
— Controlelampje LaneSense (rij-
strookdetectie) — indien aanwezig
Wanneer de rijstrookdetectie is ingeschakeld,
maar niet is geactiveerd, brandt het contro-
lelampje van de rijstrookdetectie continu wit.
Dit gebeurt wanneer alleen de linker, rechter
of geen van beide rijstrookmarkeringen wordt
gedetecteerd. Wanneer slechts één rijstrook-
markering wordt gedetecteerd, is het systeem
gereed voor het geven van visuele waarschu-
wingen wanneer onbedoeld de rijstrook wordt
verlaten.
Raadpleeg de paragraaf "Rijstrookdetectie —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie.
Blauwe controlelampjes
— Controlelampje grootlicht
Dit controlelampje gaat branden om aan te
geven dat het grootlicht is ingeschakeld. Als
het dimlicht is ingeschakeld, duwt u de mul-
tifunctionele hendel naar voren (naar de voor-
kant van het voertuig) om het grootlicht in te
schakelen. Trek de multifunctionele hendel
naar achteren (naar de achterkant van het
voertuig) om het grootlicht uit te schakelen.
Wanneer het grootlicht is uitgeschakeld, trekt
u de hendel naar u toe om het grootlicht
tijdelijk in te schakelen, of te "knipperen".
BOORDDIAGNOSESYSTEEM
— OBD II
Uw auto is uitgerust met een geavanceerd
diagnosesysteem genaamd OBD II (On-Board
Diagnostic II). Dit systeem bewaakt de regel-
systemen voor uitlaatgasemissie, de motor en
de automatische versnellingsbak. Als deze
systemen correct werken, zal uw voertuig
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
76
HSA in- en uitschakelen
U kunt deze functie in- en uitschakelen. Om
de huidige instelling te wijzigen, gaat u als
volgt te werk:
• Raadpleeg voor het uitschakelen van HSA
met behulp van het display in de instru-
mentengroep de paragraaf "Display in de
instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw
instrumentenpaneel leren kennen" voor
meer informatie.
• Raadpleeg voor het uitschakelen van HSA
via Uconnect instellingen, de paragraaf "In-
stellingen van Uconnect" in het hoofdstuk
"Multimedia" voor meer informatie.
Ga bij voertuigen die niet zijn voorzien van
een display in de instrumentengroep als volgt
te werk:
1. Centreer het stuur (voorwielen wijzen
recht naar voren).
2. Schakel naar PARK.
3. Trek de handrem aan.
4. Start de motor.
5. Draai het stuur iets meer dan een halve
slag naar links.6. Druk vier keer binnen 20 seconden op de
schakelaar "ESC Off" in de onderste rij
schakelaars onder de klimaatregeling. Het
"controlelampje ESP uit" moet twee keer
aan en uit gaan.
7. Draai het stuur terug naar het midden en
vervolgens iets meer dan een halve slag
naar rechts.
8. Zet het contact in de stand OFF en vervol-
gens weer in ON. Wanneer de procedure
juist is uitgevoerd, zal het "controlelampje
ESP uit" meerdere malen knipperen om te
bevestigen dat HSA is uitgeschakeld.
9. Herhaal deze stappen als u de vorige in-
stelling voor deze functie wilt herstellen.
Een aanhanger trekken met HSA
HSA helpt ook bij het voorkomen van achter-
over kantelen tijdens het trekken van een
aanhanger.
WAARSCHUWING!
• Als u een aanhangerremregeling ge-
bruikt op uw aanhanger, kunt u de rem-
men van de aanhanger in- en uitschake-
WAARSCHUWING!
len met de remschakelaar. In dat geval is
er na het loslaten van het rempedaal
mogelijk onvoldoende remkracht om zo-
wel de auto als de aanhangwagen op een
helling stil te laten staan. Om te voorko-
men dat de auto omlaag rolt als u weer
gaat rijden, moet u de aanhangerrem
handmatig inschakelen of meer kracht
op de rem zetten voordat u het rempe-
daal loslaat.
• HSA is geen handrem. Trek de parkeer-
rem altijd helemaal aan voordat u uit-
stapt. Controleer ook of de schakelhen-
del in de stand PARK staat.
• Het negeren van deze waarschuwingen
kan een aanrijding en ernstig of zelfs
dodelijk letsel tot gevolg hebben.
Tractieregelsysteem (ASR)
Dit systeem bewaakt de hoeveelheid wielspin
van elk van de aangedreven wielen. Als er
wielslip wordt gedetecteerd, oefent ASR mo-
gelijk remdruk uit op het/de slippende wie-
l(en) en/of wordt het motorvermogen verlaagd
83
RCP-systeem heeft nu naar links en rechts
vrij zicht op passerende voertuigen en zal de
bestuurder waarschuwen wanneer een voer-
tuig nadert. Wanneer het RCP-systeem actief
is en naar de achteruitversnelling is gescha-
keld, wordt de bestuurder gewaarschuwd
door zowel visuele als geluidssignalen, terwijl
ook het volume van de radio wordt verlaagd.
Raadpleeg de paragraaf "Dodehoekbewaking"
in het hoofdstuk "Veiligheid" in het instruc-
tieboekje voor meer informatie.
Bedrijfsmodi
In het Uconnect systeem kunnen drie be-
drijfsmodi worden geselecteerd. Raadpleeg
de paragraaf "Instellingen van Uconnect" in
het hoofdstuk "Multimedia" in het instructie-
boekje voor meer informatie.
Dodehoekwaarschuwing, alleen lampjes
Als de modus Dodehoekwaarschuwing actief
is, geeft de dodehoekbewaking een visuele
waarschuwing in de desbetreffende buiten-
spiegel wanneer een object wordt gedetec-
teerd. Wanneer het systeem echter in de
modus Rear Cross Path (RCP) werkt, zal zo-
wel een visuele als geluidswaarschuwing wor-den gegeven wanneer een object wordt gede-
tecteerd. Wanneer een geluidssignaal moet
worden gegeven, wordt de radio gedempt.
Dodehoekwaarschuwing, lampjes/
geluidssignaal
Wanneer de modus Dodehoekwaarschuwing,
lampjes/geluidssignaal actief is, geeft de do-
dehoekbewaking een visuele waarschuwing
in de desbetreffende buitenspiegel wanneer
een object wordt gedetecteerd. Als vervol-
gens de richtingaanwijzer wordt ingescha-
keld aan de zijde van de auto waarvoor een
waarschuwing geldt, zal ook een geluidssig-
naal klinken. Wanneer de richtingaanwijzer is
ingeschakeld en tegelijkertijd aan dezelfde
zijde van de auto een object wordt gedetec-
teerd, wordt zowel de visuele waarschuwing
als geluidssignaal (weer)gegeven. Tegelijker-
tijd met de weergave van het geluidssignaal
wordt het geluid van de radio (indien inge-
schakeld) gedempt.
OPMERKING:
Bij een geluidssignaal van de dodehoekbewa-
king wordt het geluid van de radio gedempt.Wanneer het systeem echter in RCP-modus
werkt, zal zowel een visuele als geluidswaar-
schuwing worden gegeven wanneer een ob-
ject wordt gedetecteerd. Wanneer een ge-
luidssignaal moet worden gegeven, wordt ook
de radio gedempt. Signaalstatus
richtingaanwijzers/
waarschuwingsknipperlicht wordt genegeerd;
de RCP-status vereist altijd het geluidssig-
naal.
Dodehoekwaarschuwing uit
Als de dodehoekbewaking is uitgeschakeld,
worden er geen visuele of geluidssignalen
weergegeven door het dodehoekbewakings-
of RCP-systeem.
OPMERKING:
De dodehoekbewaking slaat de huidige be-
drijfsmodus op wanneer de contactschake-
laar wordt uitgezet. Tijdens het starten van de
auto wordt de laatst opgeslagen modus opge-
roepen en geactiveerd.
Forward Collision Warning (FCW)
Met het systeem Forward Collision Warning
(FCW) ontvangt de bestuurder geluidssigna-
len en visuele waarschuwingen op het display
VEILIGHEID
94
in de instrumentengroep om hem te waar-
schuwen wanneer het een mogelijke frontale
botsing detecteert. De waarschuwingen zijn
bedoeld om de bestuurder voldoende tijd te
geven om te reageren, een mogelijke botsing
te voorkomen of te beperken.
OPMERKING:
FCW bewaakt de informatie vanaf de naar
voren gerichte sensoren en vanaf de elektro-
nische remregeling (EBC), om de waarschijn-
lijkheid te berekenen dat er zich een frontale
botsing voordoet. Wanneer het systeem con-
stateert dat een frontale botsing waarschijn-
lijk is, zal de bestuurder geluidssignalen en
visuele waarschuwingen ontvangen.
FCW in- of uitschakelen
De knop FCW bevindt zich op het schakelpa-
neel onder het Uconnect scherm.
• Om het FCW-systeem uit te schakelen,
drukt u eenmaal op de knop Forward Colli-
sion om het systeem uit te schakelen.• Om het FCW-systeem weer in te schakelen,
drukt u weer op de knop Forward Collision
om het systeem in te schakelen.
OPMERKING:
• De standaard status van FCW is "Aan",
hiermee kan het systeem u waarschuwen
voor een mogelijke aanrijding met het voor-
liggende voertuig.
• Door de FCW-status te wijzigen in "OFF"
(uit) waarschuwt het systeem u niet langer
voor een mogelijke aanrijding met het voer-
tuig vóór u. Als FCW is uitgeschakeld, ver-
schijnt de melding "FCW OFF" (FCW uit) op
het display in de instrumentengroep.
De FCW-status wijzigen
De FCW-functie heeft twee instellingen en dit
kan worden gewijzigd op het scherm van het
Uconnect systeem:
• Far (ver)
• Near (dichtbij)Far (ver)
De instelling "Far" (ver) geeft een waarschu-
wing voor mogelijke botsingen verder verwij-
derd van het voertuig aan de voorzijde, waar-
door de bestuurder een lange reactietijd heeft
om een aanrijding te voorkomen.
Meer voorzichtige bestuurders die zich niet
storen aan frequente waarschuwingen zullen
de voorkeur hebben voor deze instelling.
OPMERKING:
Deze instelling geeft u de langste reactietijd.
Near (dichtbij)
Door de FCW-status te veranderen naar de
instelling "Near" (dichtbij), kan het systeem u
waarschuwen voor een mogelijke frontale
aanrijding wanneer u veel dichter bij bent.
Met deze instelling heeft u minder reactietijd
dan bij de instelling "Far" (veraf). Hierdoor is
een meer dynamische rijervaring mogelijk.
95
• Als u met een veel te lage bandenspanning
rijdt, raakt de band oververhit en kan de
band defect raken. Een te lage banden-
spanning verhoogt ook het brandstofver-
bruik, vermindert de levensduur van de
band en kan het rij- en remgedrag van de
auto nadelig beïnvloeden.
• Het TPMS is geen vervanging voor het
juiste bandenonderhoud en de bestuurder
is er verantwoordelijk voor om de juiste
bandenspanning te handhaven met gebruik
van een precieze bandenspanningsmeter,
zelfs als de spanning nog niet zover is
afgenomen dat het waarschuwingslampje
voor lage bandenspanning gaat branden.
• Het bandenspanningscontrolesysteem re-
gistreert altijd de werkelijke bandenspan-
ning, ook als die spanning onder invloed
van temperatuurverschillen verandert.
Premiumsysteem
Het bandenspanningscontrolesysteem maakt
gebruik van draadloze technologie met op de
velg gemonteerde elektronische sensoren die
de bandenspanning meten. De sensoren, diebij het ventiel op de velgen zijn gemonteerd,
sturen informatie over de bandenspanning
naar de ontvangstmodule.
OPMERKING:
Het is uiterst belangrijk dat u de spanning
van alle banden van de auto maandelijks
controleert en de banden zo nodig op de
juiste spanning brengt.
Het bandenspanningscontrolesysteem be-
staat uit de volgende onderdelen:
• Ontvangstmodule
• Vier bewakingssensors bandenspanning
• Verschillende meldingen van het banden-
spanningscontrolesysteem, die verschijnen
op het display in de instrumentengroep
• Bandenspanningslampje
Waarschuwingen van het bandenspannings-
controlesysteem
Als de spanning van één of meer
banden te laag is, gaat het ban-
denspanningslampje in de in-
strumentgroep branden en klinkt
het geluidssignaal. Verder ver-schijnt in de instrumentengroep gedurende
minimaal vijf seconden de melding "Tire Low"
(lage bandenspanning) en wordt een afbeel-
ding van de bandenspanning(en) getoond,
waarin de banden met een te lage spanning
in een andere kleur worden weergegeven.
Als dit gebeurt, dient u direct te stoppen en
de banden met te lage spanning (in een
afwijkende kleur in de afbeelding in de in-
strumentengroep) op de spanning te brengen
die in de bandenspanningstabel staat ver-
Waarschuwing van het
bandenspanningscontrolesysteem
VEILIGHEID
98
Hervatten...................168
Uitschakelen.................169
Volgafstand instellen............169
Modus wijzigen...............169
PARKSENSE PARKEERSENSOREN
ACHTER..................170
ParkSense sensoren.............170
ParkSense in- en uitschakelen......170
Display in de instrumentengroep —
waarschuwing................171
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
ParkSense..................171
PARKSENSE PARKEERSENSOREN
VOOR EN ACHTER...........172
ParkSense sensoren.............172ParkSense in- en uitschakelen......173
In- en uitschakelen.............173
Rijden met aanhanger...........174
Algemene waarschuwingen........174
PARKSENSE ACTIEVE PARKEER-
HULP....................174
Actieve parkeerhulp ParkSense in- en
uitschakelen.................174
RIJSTROOKDETECTIE........175
Werking van rijstrookdetectie.......175
Rijstrookdetectie in- of uitschakelen. . .176
Waarschuwingsbericht rijstrookdetectie .176
Status van rijstrookdetectie wijzigen . . .178
PARKVIEW
ACHTERUITRIJCAMERA......179
Symbolen en berichten op het display. .179
BRANDSTOF TANKEN........179
TREKKEN VAN EEN
AANHANGER...............181
Trekgewichten (maximale
aanhangergewichten)...........181
DE AUTO SLEPEN ACHTER EEN
CAMPER..................182
Slepen van deze auto achter een ander
voertuig....................182
Slepen achter een camper — modellen met
voorwielaandrijving (FWD).........182
Slepen achter een camper -
4X4-modellen................183STARTEN EN RIJDEN
140
WAARSCHUWING!
handgeschakelde versnellingsbak in een
versnelling) is gezet. De handrem moet
altijd aangetrokken zijn als de bestuurder
niet in de auto zit.
4WD LOW
Deze groep is bedoeld voor vierwielaandrij-
ving met lage snelheid. Hij zorgt voor een
grotere overbrengingsverhouding waardoor er
meer koppel aan zowel de voor- als achterwie-
len kan worden geleverd en daarmee extra
tractie en maximale trekkracht, uitsluitend
op onverharde, gladde wegen. Rijd niet snel-
ler dan 40 km/u (25 mph).
OPMERKING:
Raadpleeg de paragraaf "Selec-Terrain — in-
dien aanwezig" voor meer informatie over de
verschillende instellingen en het bedoelde
gebruik.
Schakelprocedures
Schakelen in 4X4 LOW
Bij een voertuigsnelheid tussen de 0 en de
5 km/u (0 en 3 mph), met het contact in de
stand ON en lopende motor, schakelt u de
transmissie naar NEUTRAL en drukt u één
keer op de toets "4WD LOW” (4WD laag). Het
controlelampje “4WD LOW” in de instrumen-
tengroep gaat knipperen en blijft branden
wanneer het schakelen is voltooid.OPMERKING:
Als schakelcondities/vergrendelingen niet
worden bereikt, knippert in het display in de
instrumentengroep een bericht met instruc-
ties voor het voltooien van het schakelver-
zoek. Raadpleeg de paragraaf "Display in de
instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw In-
strumentenpaneel leren kennen" voor meer
informatie hierover.
Uit 4X4 LOW schakelen
Bij een voertuigsnelheid tussen de 0 en de
5 km/u (0 en 3 mph), met het contact in de
stand ON en lopende motor, schakelt u de
transmissie naar NEUTRAL en drukt u één
keer op de toets "4WD LOW” (4WD laag). Het
controlelampje “4WD LOW” op de instru-
mentengroep gaat knipperen en dooft nadat
het schakelen is voltooid.
Selec-Terrain schakelaar
STARTEN EN RIJDEN
154