2. Wanneer een kind van 2 tot 12 jaar (niet
in een tegen de rijrichting geplaatst kin-
derzitje) op de passagiersstoel moet wor-
den vervoerd, schuif dan de stoel zo ver
mogelijk naar achteren en gebruik het
geschikte type kinderzitje (raadpleeg de
paragraaf "Kinderzitjes" in dit hoofdstuk
voor meer informatie).
3. Kinderen die niet groot genoeg zijn om de
veiligheidsgordel op de juiste wijze te dra-
gen (raadpleeg de paragraaf "Kinderzitjes"
in dit hoofdstuk voor meer informatie)
moeten veilig op de achterbank van een
voertuig met achterbank worden vervoerd
in een kinderzitje of op een zitverhoger.
Oudere kinderen die geen kinderzitje of
zitverhoger gebruiken, horen op de ach-
terbank van een voertuig met achterbank
te zitten en de veiligheidsgordel te
dragen.
4. Sta nooit toe dat kinderen de schouder-
gordel onder de arm door dragen of achter
de rug langs laten lopen.
5. Lees de instructies bij het kinderzitje, om
er zeker van te zijn dat u het zitje op de
juiste manier gebruikt.6. Alle inzittenden moeten te allen tijde hun
driepuntsveiligheidsgordel op de juiste
wijze dragen.
7. Schuif de stoelen van bestuurder en voor-
passagier zo ver naar achteren als prak-
tisch mogelijk is, zodat de frontairbags
ruimte hebben om te kunnen worden
opgeblazen.
8. Leun niet tegen het portier of het raam.
Als de auto is uitgerust met zijairbags,
worden die tijdens een aanrijding krachtig
opgeblazen in de ruimte tussen de inzit-
tenden en het portier waardoor de inzit-
tenden letsel kunnen oplopen.
9. Indien het airbagsysteem in dit voertuig
aangepast moet worden aan een persoon
met lichamelijke beperkingen, raadpleegt
u het hoofdstuk "Klantenservice" voor
contactinformatie van de klantenservice.
WAARSCHUWING!
• Plaats nooit een kinderzitje tegen de
rijrichting in op een stoel die is beveiligd
door een actieve frontairbag! Dit kan
WAARSCHUWING!
leiden tot ernstig letsel of de dood van
het kind.
• Gebruik alleen een tegen de rijrichting
in geplaatst kinderzitje op de achter-
bank van een auto met achterbank.
• Als de frontairbag aan de passagiers-
zijde wordt opgeblazen, kan een kind
van 12 of jonger, maar ook een kind in
een kinderzitje tegen de rijrichting in,
ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen.
Veiligheidsgordelsystemen
Draag altijd de veiligheidsgordels, ook tijdens
korte ritten, ook al bent u een ervaren be-
stuurder. Een andere bestuurder kan fouten
maken en een aanrijding veroorzaken waarbij
u betrokken raakt. Dit kan ver van huis ge-
beuren, maar ook in uw eigen straat.
Onderzoek heeft aangetoond dat veiligheids-
gordels levens redden en bij ongevallen de
ernst van het letsel kunnen verminderen.
Zeer ernstig letsel komt voor als personen uit
de auto worden geslingerd. Veiligheidsgor-
dels voorkomen dit en verminderen de kans
VEILIGHEID
102
uitgeschakeld) weergegeven. Raadpleeg de
paragraaf "Display in de instrumentengroep"
in het hoofdstuk "Uw Instrumentenpaneel
leren kennen" in uw instructieboekje voor
meer informatie. Als de schakelhendel in de
stand REVERSE wordt gezet en het systeem
is uitgeschakeld, wordt op het display van de
instrumentengroep de melding "PARKSENSE
OFF" (parkeerhulp uitgeschakeld) weergege-
ven zolang de schakelhendel in REVERSE
staat.
De LED in de ParkSense schakelaar gaat aan
als ParkSense is uitgeschakeld of service
vereist. De LED in de ParkSense schakelaar
gaat uit als het systeem is ingeschakeld. Als
de ParkSense schakelaar wordt ingedrukt, en
het systeem service vereist, knippert de LED
in de ParkSense schakelaar kort, en vervol-
gens blijft de LED aan.
Display in de instrumentengroep —
waarschuwing
Het ParkSense waarschuwingsdisplay wordt
alleen weergegeven wanneer "Sound and Dis-
play" (Geluid en weergave) wordt geselec-
teerd in het deel met door de klant te pro-
grammeren functies van het Uconnectsysteem. Raadpleeg de paragraaf "Instellin-
gen van Uconnect" in het hoofdstuk "Multi-
media" in uw instructieboekje voor meer in-
formatie.
Het ParkSense waarschuwingsscherm be-
vindt zich op het display in de instrumenten-
groep. Het zorgt voor visuele waarschuwingen
om de afstand tussen de achterzijde - bum-
per en het gedetecteerde obstakel weer te
geven. Raadpleeg de paragraaf "Display in de
instrumentengroep" in uw instructieboekje
voor meer informatie.
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
ParkSense
• Zorg ervoor dat de achterbumper vrij is van
sneeuw, ijs, modder en vuil om te zorgen
dat het ParkSense systeem correct werkt.
• Drilboren, grote vrachtwagens en andere
bronnen van trillingen kunnen de werking
van ParkSense nadelig beïnvloeden.
• Wanneer u ParkSense uitschakelt, wordt in
de instrumentengroep de melding
"PARKSENSE OFF" (parkeerhulp uitge-
schakeld) weergegeven. Zodra u ParkSenseuitschakelt, blijft het systeem bovendien
uitgeschakeld totdat u het weer inschakelt,
zelfs als u het contact uit- en inschakelt.
• Als u de schakelhendel in REVERSE zet en
ParkSense is uitgeschakeld, wordt op het
display in de instrumentengroep de mel-
ding "PARKSENSE OFF" (ParkSense uitge-
schakeld) weergegeven zolang de schakel-
hendel in REVERSE staat.
• ParkSense, indien ingeschakeld, zal het
volume van de radio verlagen wanneer het
systeem een geluidssignaal voortbrengt.
• Reinig de ParkSense sensoren regelmatig,
maar let daarbij op dat u geen krassen of
andere schade toebrengt. De sensoren mo-
gen niet bedekt zijn met ijs, sneeuw, mod-
der, vuil of afval. Verontreiniging van de
sensoren kan ertoe leiden dat het systeem
niet goed werkt. Het ParkSense systeem
kan obstakels achter de auto/bumper over
het hoofd zien of abusievelijk aangeven dat
er een obstakel achter de auto/bumper aan-
wezig is.
• Gebruik de ParkSense schakelaar om het
ParkSense systeem uit te schakelen wan-
neer voorwerpen, zoals fietsendragers,
enz., op minder dan 30 cm (12 inch) vanaf
171
de achterkant/achterbumper worden ge-
plaatst. Als dit wel het geval is, zal het
systeem een nabijgelegen object mogelijk
interpreteren als een sensorprobleem en
wordt de melding "PARKSENSE UNAVAI-
LABLE SERVICE REQUIRED" (parkeerhulp
niet beschikbaar, onderhoud noodzakelijk)
weergegeven op het display in de instru-
mentengroep.
• ParkSense moet worden uitgeschakeld
wanneer de achterklep in de open stand
staat en de achteruitversnelling is inge-
schakeld. Een open achterklep zou ten on-
rechte kunnen worden aangezien voor een
obstakel achter de auto.
WAARSCHUWING!
• Ga altijd voorzichtig te werk tijdens het
achteruitrijden, ook als u ParkSense ge-
bruikt. Controleer het gebied achter de
auto altijd zorgvuldig, kijk naar achteren
en wees bedacht op voetgangers, dieren,
andere voertuigen, obstakels en dode
hoeken, voordat u achteruitrijdt. U bent
verantwoordelijk voor de veiligheid en
dient uw aandacht voortdurend op de
WAARSCHUWING!
omgeving te richten. Anders bestaat er
een risico op ernstig of zelfs dodelijk
letsel.
• Het wordt sterk aanbevolen de afneem-
bare trekhaak te verwijderen voordat u
ParkSense gaat gebruiken, wanneer u de
trekhaak niet nodig heeft. Als u dit niet
doet, kan persoonlijk letsel of schade
aan voertuigen ontstaan doordat de trek-
haakkogel zich veel dichter bij het ob-
stakel bevindt dan de achterkant van de
auto, wanneer via de luidspreker een
continue toon klinkt. Afhankelijk van de
afmetingen en vorm van de trekhaak is
het ook mogelijk dat de sensoren de
trekhaak detecteren en abusievelijk aan-
geven dat er een obstakel achter de auto
aanwezig is.
LET OP!
• ParkSense is uitsluitend bedoeld als
hulpmiddel tijdens het parkeren en is
niet in staat ieder voorwerp, inclusief
kleine obstakels, waar te nemen. Stoep-
LET OP!
randen worden mogelijk tijdelijk of hele-
maal niet gedetecteerd. Op kleine af-
standen worden obstakels boven of on-
der de sensoren niet gedetecteerd.
• Bij gebruik van ParkSense moet u lang-
zaam rijden, zodat u tijdig kunt stoppen
wanneer een obstakel wordt gedetec-
teerd. Het is raadzaam om over uw
schouder te kijken, ook wanneer u ge-
bruik maakt van ParkSense.
PARKSENSE
PARKEERSENSOREN VOOR
EN ACHTER
ParkSense sensoren
De vier ParkSense sensoren die zich in de
achterkant/achterbumper bevinden, bewa-
ken het gebied achter de auto dat binnen het
zichtveld van de sensoren valt. De sensoren
kunnen in horizontale richting obstakels op
een afstand van ongeveer 30 tot 200 cm
STARTEN EN RIJDEN
172
(12 tot 79 inch) van het achterpaneel/de
achterbumper detecteren, afhankelijk van de
plaats, het type en de richting van het obsta-
kel.
OPMERKING:
Als uw auto is uitgerust met het actieve
parkeerhulpsysteem ParkSense, bevinden
zich zes sensoren in de achterkant/
achterbumper van de auto. Raadpleeg het
hoofdstuk "Actief parkeerhulpsysteem Park-
Sense" voor meer informatie hierover.
De zes ParkSense sensoren die zich in de
voorkant/voorbumper bevinden, bewaken het
gebied vóór de auto dat binnen het zichtveld
van de sensoren valt. De sensoren kunnen in
horizontale richting obstakels op een afstand
van ongeveer 30 tot 120 cm (12 tot 47 inch)
van het voorpaneel/de voorbumper detecte-
ren, afhankelijk van de plaats, het type en de
richting van het obstakel.
ParkSense in- en uitschakelen
ParkSense kan worden in- en uitgeschakeld
met de ParkSense schakelaar, die zich op het
schakelpaneel onder het Uconnect scherm
bevindt.Wanneer de ParkSense schakelaar wordt in-
gedrukt om het systeem uit te schakelen,
wordt op het display van de instrumenten-
groep gedurende ongeveer vijf seconden de
melding "PARKSENSE OFF" (parkeerhulp
uitgeschakeld) weergegeven. Raadpleeg de
paragraaf "Display in de instrumentengroep"
in het hoofdstuk "Uw Instrumentenpaneel
leren kennen" in uw instructieboekje voor
meer informatie. Als de schakelhendel in de
stand REVERSE wordt gezet en het systeemis uitgeschakeld, wordt op het display van de
instrumentengroep de melding "PARKSENSE
OFF" (parkeerhulp uitgeschakeld) weergege-
ven zolang de schakelhendel in REVERSE
staat.
De LED in de ParkSense schakelaar gaat aan
als ParkSense is uitgeschakeld of service
vereist. De LED in de ParkSense schakelaar
gaat uit als het systeem is ingeschakeld. Als
de ParkSense schakelaar wordt ingedrukt, en
het systeem service vereist, knippert de LED
in de ParkSense schakelaar kort, en vervol-
gens blijft de LED aan.
In- en uitschakelen
Om het systeem in te schakelen, drukt u op
de ParkSense schakelaar op het schakelpa-
neel onder het Uconnect scherm.
Wanneer het systeem overgaat van ingescha-
keld naar uitgeschakeld en omgekeerd, gaat
dit altijd vergezeld van een specifiek bericht
in het display van de instrumentengroep.
Systeem ingeschakeld:LED van ParkSense
schakelaar uit.
ParkSense schakelaar
173
IN GEVAL VAN NOOD/PECH
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICH-
TEN .....................186
Bediening...................186
SOS-EMERGENCY CALL (ALLEEN
BESCHIKBAAR VOOR EURAZIATI-
SCHE DOUANE-UNIE)........186
GLOEILAMPEN VERVANGEN . . .190
Vervangingslampen.............190
Gloeilampen buitenverlichting
vervangen...................191
ZEKERINGEN...............193
Algemene informatie............194
Zekeringen onder de motorkap......194
Interieur, zekeringen............201
WIELEN VERWISSELEN EN GE-
BRUIK VAN DE KRIK.........202
Plaats van krik en reservewiel......202
Procedure voor verwisselen........207
Verklaring van conformiteit........207Voorzorgsmaatregelen voor gebruik van de
krik.......................210
BANDENSERVICEKIT — INDIEN
AANWEZIG................210
Opslagplaats van bandenservicekit. . . .211
Onderdelen en gebruik van de
bandenservicekit..............211
Voorzorgsmaatregelen voor gebruik van
bandenservicekit..............212
Een band repareren met de
bandenservicekit..............213
STARTEN MET STARTKABELS . .216
Voorbereiding voor het starten met
startkabels..................217
Starten met startkabels..........218
BRANDSTOF TANKEN IN NOODGE-
VALLEN...................219
Noodontgrendeling voor
brandstofvulklep...............219
OVERVERHITTING VAN DE
MOTOR...................219
SCHAKELHENDEL
ONTGRENDELEN...........220
EEN VASTZITTENDE AUTO WEER
VRIJ KRIJGEN..............220
SLEPEN VAN EEN AUTO MET
PECH ....................222
Zonder sleutelhouder............223
Modellen met voorwielaandrijving (FWD) —
met sleutelhouder..............223
4X4-Modellen................224
Bergingskabel — indien aanwezig. . . .224
UITGEBREID ONGELUKKENRES-
PONSSYSTEEM (EARS).......225
EVENT DATA RECORDER
(EDR)....................225
IN GEVAL VAN NOOD/PECH
185
met betrekking tot andere soorten storin-
gen. In dit geval werkt het systeem alleen
als het wordt gevoed door de accu van het
voertuig.
• De instrumentengroep geeft een bericht
weer en een waarschuwingslampje om u
erop te attenderen contact op te nemen
met het servicenetwerk.
Zelfs als het SOS-Emergency Call-systeem
goed werkt, kunnen externe of onbeheersbare
factoren ervoor zorgen dat het systeem niet
werkt of stopt met werken. Dit kunnen de
volgende factoren zijn:
• De sleutelhouder is uit het voertuig verwij-
derd en de vertraagde accessoiremodus is
actief.
• De contactschakelaar staat in de stand
OFF.
• De elektrische systemen van het voertuig
zijn defect.
• De software en/of hardware van het SOS-
Emergency Call systeem is beschadigd tij-
dens een aanrijding.• Er zijn netwerkproblemen die de werking
van het systeem kunnen beperken of be-
lemmeren (bijv. fout van de medewerker
van de alarmcentrale, druk netwerk, slecht
weer, enz.).
Als de aansluiting van de accu niet werkt als
gevolg van een botsing of een ongeval, kan
het systeem gedurende een beperkte tijd een
SOS-Emergency Call ondersteunen. Als de
accu wordt losgekoppeld voor onderhoud,
wordt het systeem uitgeschakeld. In dit geval
kunt u alleen een SOS-Emergency Call plaat-
sen wanneer de accu opnieuw wordt aange-
sloten op het elektrische systeem van het
voertuig.
Systeemvereisten
• Deze functie is alleen beschikbaar voor
voertuigen die worden verkocht in de Eu-
raziatische douane-unie.
• Het voertuig moet een werkende 3G-
netwerkverbinding hebben.
• Het voertuig moet worden gevoed door een
goed functionerend elektrisch systeem.• Het contact moet in de stand RUN of ACC
staan, of de stand OFF tot de achtergrond-
verlichting blijft branden.
WAARSCHUWING!
• Plaats nooit voorwerpen op of in de
buurt van 3G- en GPS-antennes van het
voertuig. Dat zou de ontvangst van het
3G- en GPS-signaal kunnen verhinde-
ren, waardoor uw voertuig mogelijk geen
noodoproep meer kan plaatsen. Een wer-
kende 3G-netwerkverbinding en een
GPS-signaal zijn nodig voor de goede
werking van het SOS-Emergency Call-
systeem.
• Breng later geen elektrische apparatuur
aan in het elektrisch systeem van de
auto. Dit kan ertoe leiden dat uw auto
geen noodoproepsignaal meer kan uit-
zenden. Om storing te voorkomen die tot
uitval van het SOS-Emergency Call sys-
teem kan leiden, dient u nooit later
apparatuur (bijv. mobiele zend- en ont-
vangstapparatuur of CB-radio, datare-
corder, etc.) in het elektrisch systeem
van uw voertuig aan te brengen of de
IN GEVAL VAN NOOD/PECH
188
WAARSCHUWING!
antennes te veranderen. ALS UW VOER-
TUIG OM EEN OF ANDERE REDEN AC-
CUVOEDING VERLIEST (ZOALS ON-
DER MEER TIJDENS OF NA EEN
ONGEVAL), ZULLEN OOK DE MTC+
FUNCTIES, APPS EN SERVICES NIET
WERKEN.
• De controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden schakelt het waar-
schuwingslampje voor het airbagsys-
teem in de instrumentengroep in als er
een storing wordt gedetecteerd in een
van de onderdelen van het airbagsys-
teem. Als het waarschuwingslampje voor
het airbagsysteem brandt, werkt het air-
bagsysteem mogelijk niet goed en kan
het SOS-Emergency Call-systeem moge-
lijk geen signaal naar de alarmcentrale
zenden. Als het waarschuwingslampje
voor het airbagsysteem brandt, dient u
contact op te nemen met het servicenet-
werk om het airbagsysteem onmiddellijk
te laten controleren.
• Als u de LED op de SOS-Emergency
Call-knop negeert, kan dit betekenen
WAARSCHUWING!
dat u mogelijk geen gebruik kunt maken
van SOS-Emergency Call wanneer dat
nodig is. Als de LED op de SOS-
Emergency Call-knop rood brandt, dient
u contact op te nemen met het service-
netwerk om het SOS-Emergency Call-
systeem onmiddellijk te laten controle-
ren.
• Als een inzittende mogelijk in gevaar is
(bijv. als er vuur of rook zichtbaar is, bij
gevaarlijke verkeersomstandigheden of
een gevaarlijke locatie), wacht dan niet
tot u spraakcontact met een centralist
van de alarmcentrale hebt. Alle inzitten-
den dienen de auto onmiddellijk te ver-
laten en zich naar een veilige plek te
begeven.
• Het niet uitvoeren van periodiek onder-
houd en regelmatige controles aan uw
voertuig kan leiden tot schade aan uw
voertuig, een ongeval of ernstig letsel.Veelgestelde vragen:
Wat gebeurt er als ik per ongeluk op de SOS-
Emergency Call-knop druk?
• U hebt na het indrukken van de noodknop
10 seconden de tijd om de oproep te annu-
leren. Om de oproep te annuleren, drukt u
nogmaals op de knop.
Wat voor soort informatie wordt verzonden wan-
neer ik een SOS-Emergency Call doe vanuit mijn
voertuig?
• Bepaalde voertuiginformatie, zoals het VIN,
wordt doorgegeven samen met de laatst
bekende GPS-locatie. De medewerker van
de alarmcentrale kan gesprekken en gelui-
den in uw voertuig opnemen zodra er ver-
binding is. Door gebruik te maken van de
dienst gaat u ermee akkoord dat deze infor-
matie wordt gedeeld.
Wanneer kan ik de SOS-Emergency Call-knop
gebruiken?
• U kuntALLEENgebruikmaken van de SOS-
Emergency Call-knop om een oproep te
plaatsen als u of iemand anders noodhulp
nodig heeft.
189
GLOEILAMPEN VERVANGEN
Vervangingslampen
Gloeilampen van de binnenverlichting
Gloeilampnummer
Bagageruimteverlichting TL212–2
Leeslamp in dakconsole PLW214–2A
Leeslamp WL212–2
Gloeilampen van de buitenverlichting
Gloeilampnummer
Koplampen (bi-halogeen ) met dimlicht/grootlicht 9005HL +
Koplampen (bi-xenon ) met dimlicht/grootlicht D3S (service bij een erkende dealer)
Parkeerlichten/daglichtlampen vóór LED (service bij een erkende dealer)
Richtingaanwijzers vóór WY21W
Mistlampen voor PSX24W
Achterlichten/remlichten LED (service bij een erkende dealer)
Richtingaanwijzers achter WY21W
Derde remlicht LED (service bij een erkende dealer)
Achteruitrijlichten W16W of 921
Kentekenverlichting W5W
Mistlampen achter W21W
IN GEVAL VAN NOOD/PECH
190