5-62
Rijden met uw auto
• De waarschuwingszoemer wordtmogelijk geactiveerd.
- Uitschakelen van dewaarschuwingszoemer:
Ga naar 'Gebruikersinstellingen →
Bestuurdershulp en selecteer
Geluid voor BCW (Waarschuwingdodehoekbotsing)' op het LCD
display.
- Inschakelen van de waarschuwingszoemer:
Ga naar 'Gebruikersinstellingen →
Bestuurdershulp en deselecteer
Geluid voor BCW (Waarschuwingdodehoekbotsing)' op het LCD
display.
Informatie
De waarschuwingszoemerfunctie
helpt de bestuurder te waarschuwen.
Deactiveer deze functie alleen als dat
noodzakelijk is.
Zie "Modus Gebruikersinstellingen"
in dit hoofdstuk voor meer informatie.
i
OOS057025
■ Links
OOS057026
■ Rechts
[A]: Waarschuwingssignaal
Tweede waarschuwing
Er klinkt in de volgende gevallen een waarschuwingszoemer om de
bestuurder te waarschuwen:
1. Er wordt door het radarsysteem een auto gesignaleerd in de dode hoek (het waarschuwingslampje in de buitenspiegel gaat branden (d.w.z. in
de eerste waarschuwingsfase)) EN
2. De richtingaanwijzer is ingeschakeld (aan dezelfde kant als waar de auto is gesignaleerd).
Wanneer deze waarschuwing wordt geactiveerd, gaat het
waarschuwingslampje in de buitenspiegel ook knipperen.
Als u de richtingaanwijzer uitschakelt, wordt de tweede
waarschuwingsfase (waarschuwingszoemer en knipperend
waarschuwingslampje in de buitenspiegel) gedeactiveerd.
5-63
Rijden met uw auto
5
RCCW (Waarschuwing botsing
kruisend verkeer achterkant)
(indien van toepassing)
De Waarschuwing botsing kruisend
verkeer achterkant houdt verkeer
van links en rechts in de gaten
wanneer uw auto achteruitrijdt.
Werking
Inschakelen:
Ga naar 'Gebruikersinstellingen →
Bestuurdershulp en selecteer
Waarschuwing botsing kruisend
verkeer achterkant' op het LCD
display.
Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld en in de stand-
bymodus gezet om te worden
geactiveerd. Als u deze functie in het
instrumentenpaneel deactiveert,
wordt het systeem uitgeschakeld.
Zie Modus Gebruikersinstellingen in
hoofdstuk 3 voor meer informatie. Informatie
Als de auto wordt uitgezet en weer
wordt gestart, keert het BCW-systeem
terug naar de vorige status.
Het systeem wordt geactiveerd als de
rijsnelheid lager is dan 10 km/h en de
selectiehendel in stand R (achteruit)
staat.
Het Waarschuwing botsing kruisend
verkeer achterkant is ongeveer 0,5 m -
20 m. Het detectiebereik van de Rear
Cross Traffic Alert (RCTA) is
ongeveer 0,5 - 20 m links en rechts
opzij van de auto. Een naderende auto
wordt gesignaleerd als de rijsnelheid
ervan tussen 4 km/h en 36 km/h is.
Het detectiebereik is mogelijk
afhankelijk van de omstandigheden.
Rijd altijd voorzichtig en houd uw
omgeving goed in de gaten wanneer u
achteruitrijdt.
Type waarschuwing
Als de auto die door de sensoren is
gesignaleerd uw auto nadert, klinkt
de waarschuwingszoemer, knippert
het waarschuwingslampje in de
buitenspiegel en verschijnt er een
melding in het LCD-display.
i
■ Links■ Rechts
OOS057031/OOS057032
5-84
Rijden met uw auto
• Als de rijsnelheid hoger is dan 60km/h en het systeem
rijstrookmarkeringen signaleert,
verandert de kleur van grijs naar wit.
• Als het systeem de linker rijstrookmarkering signaleert,
verandert de kleur van de linker
rijstrookmarkering van grijs naarwit.
• Als het systeem de rechter rijstrookmarkering signaleert,
verandert de kleur van de rechter
rijstrookmarkering van grijs naarwit.
•
Beide rijstrookmarkeringen moeten
worden gesignaleerd om het
systeem volledig te activeren
. • Als de rijsnelheid hoger is dan 60
km/h en de toets van het LKA-
systeem is ingedrukt, is het systeem
ingeschakeld. Als uw auto de
rijstrook verlaat, werkt het LKA-
systeem als volgt:
Er verschijnt een visuele
waarschuwing op het LCD-display in
het instrumentenpaneel. De linker of
rechter rijstrookmarkering op het LCD-
display in het instrumentenpaneel
gaat knipperen, afhankelijk van welkekant de auto opgaat.
Als er een stuurwielsymbool wordt
weergegeven, regelt het systeem de
besturing van de auto om te
voorkomen dat de auto de
rijstrookmarkering overschrijdt.
Houd uw handen op het stuur
Als de bestuurder gedurende enkele
seconden de handen van hetstuurwiel neemt terwijl het LKA-
systeem is geactiveerd, waarschuwt
het systeem de bestuurder. Informatie
Als het stuurwiel heel lichtjes wordt
vastgehouden, kan de melding ook
worden weergegeven, aangezien het
LKA-systeem in dat geval niet
herkent dat de bestuurder het
stuurwiel vasthoudt.
i
■ Rijstrookmarkering niet gesignaleerd■ Rijstrookmarkering gesignaleerd
OOS057035L/OOS057037L
■Rijstrookmarkering links gesignaleerd■Rijstrookmarkering rechts gesignaleerd
OOS057038L/OOS057039L
OAEE056129L
5-93
Rijden met uw auto
5
Bediening snelheidsbegrenzer
U kunt de snelheidslimiet instellen
wanneer u een bepaalde snelheid
niet wilt overschrijden.
Wanneer u de ingestelde
snelheidslimiet overschrijdt, treedt
het waarschuwingssysteem in
werking (de ingestelde snelheid
wordt knipperend weergegeven en
er klinkt een zoemer) totdat u weer
langzamer gaat rijden dan deingestelde snelheid.Informatie
Wanneer de snelheidsbegrenzer in
werking is, kan het cruise control-
systeem niet worden geactiveerd.
Schakelaar snelheidsbegrenzer
: Wijzigt de modus tussen cruise control-systeem enSpeed Limit Control-systeem.
RES+: Her v atten of verhogen
snelheid snelheidsbegrenzer.
SET-: Instellen of verlagen snelheid snelheidsbegrenzer
O (annuleren): Schakelt de
snelheidsbegrenzeruit.
Snelheidslimiet instellen
1. Druk op de toets om het
systeem in te schakelen. Hetcontrolelampje snelheidslimiet in
het instrumentenpaneel gaat
branden.i
SNELHEIDSBEGRENZINGSSYSTEEM (INDIEN VAN TOEPASSING)
OPDE056114OOS057053
Systeem off
Speed Limit Control
Cruise Control
5-94
Rijden met uw auto
2. Beweeg de selectieschakelaaromlaag (SET-).
3. • Beweeg de selectieschakelaar omhoog (RES+) of omlaag (SET-)
en laat hem los als de gewenstesnelheid is bereikt. • Beweeg de selectieschakelaar
omhoog (RES+) of omlaag (SET-
) en houd hem vast. De snelheid
wordt met 5 km/h verhoogd of
verlaagd.
De ingestelde snelheidslimiet wordt
weergegeven in het
instrumentenpaneel.
Als u harder wilt rijden dan de ingestelde snelheidslimiet en u het
gaspedaal minder dan ongeveer
50% intrapt, zal de ingestelde
snelheidslimiet geactiveerd blijven
en de auto niet versnellen. Als u het gaspedaal echter meer dan
ongeveer 70% intrapt, kunt u de
snelheidslimiet overschrijden. Dan
wordt de ingestelde snelheid
knipperend weergegeven en klinkt
de zoemer totdat u weer langzamer
gaat rijden dan de ingesteldesnelheid.
U kunt de snelheidsbegrenzer op een van de volgendemanieren uitschakelen:
• Druk op de toets .
• Als u eenmaal op de toets O (annuleren) drukt, wordt de ingestelde snelheidslimiet
geannuleerd, maar wordt het
systeem niet uitgeschakeld.
Beweeg de selectieschakelaar
+RES of SET- op uw stuurwiel naar
de gewenste snelheid als u de
snelheidslimiet wilt hervatten.
OOS057053
OOS057054
OOS057055
5-106
Rijden met uw auto
De slechtere weersomstandigheden in de winter leiden tot meer slijtage
van de banden en andere
problemen. Om problemen bij het
rijden in de winter tot een minimum
te beperken adviseren we u het
volgende:Sneeuw en ijs
Houd voldoende afstand tot uw
voorligger.
Trap het rempedaal met beleid in. Rijden met hoge snelheden,plotseling accelereren en remmen
en het nemen van scherpe bochten
zijn potentieel gevaarlijke
handelingen. Probeer bij het
afremmen zoveel mogelijk op de
motor af te remmen. Door plotselingte remmen op een met sneeuw of ijs
bedekte weg kan de auto in een slip
raken. Om met uw auto op een besneeuwd
wegdek te kunnen rijden, kan het
noodzakelijk zijn gebruik te maken
van winterbanden of
sneeuwkettingen onder uw auto temonteren.
Neem altijd de benodigde uitrusting
voor noodgevallen mee. Onder deze
zaken vallen bijvoorbeeld
sneeuwkettingen, een sleepkabel of
-ketting, een zaklantaarn, een
alarmknipperlicht, zand, een schep,
startkabels, een ruitenkrabber,
handschoenen, een stuk zeil of een
kleed, een deken, enz.
Winterbanden
Als u winterbanden op uw auto laat
monteren, controleer dan of deze
dezelfde maat en beladingsindex
hebben als de originele banden.Monteer sneeuwbanden op alle vier
de wielen, voor een optimale
wegligging onder alle
weersomstandigheden.
De grip op een droog wegdek met
winterbanden is wellicht niet zo goed
als met de originele banden.
Raadpleeg uw bandenleverancier voor
de maximum snelheid van de banden.
Informatie
Monteer geen banden met spikes zonder
eerst na te gaan of het gebruik hiervan
ter plaatse niet wettelijk verboden is.
i
RIJDEN IN DE WINTER
De maat en het type van de
winterbanden moeten gelijk zijn
aan die van de standaard
gemonteerde banden. Anderskan de veiligheid en het
rijgedrag van uw auto negatief
beïnvloed worden.
WAARSCHUWING
5-108
Rijden met uw auto
Aanbrengen van sneeuwkettingen
Volg voor het plaatsen van de
sneeuwkettingen de aanwijzingen
van de fabrikant en trek de kettingen
zo strak mogelijk aan. Rijd langzaam(minder dan 30 km/h) als er
sneeuwkettingen gemonteerd zijn.
Als u de kettingen tegen de
carrosserie of het chassis hoortslaan, stop dan meteen en trek de
kettingen aan. Als ze daarna nogtegen de auto slaan, matig uwsnelheid dan totdat dit niet meer
gebeurt. Verwijder de sneeuwkettin-
gen zodra u weer op een schone
weg rijdt.
Parkeer de auto op een vlakke
ondergrond en uit de buurt van het
overige verkeer voor het monteren
van de sneeuwkettingen. Zet de
alarmknipperlichten aan en plaats
indien mogelijk een gevarendriehoek
achter de auto. Zet de transmissie
in stand P (Parkeren), activeer de
parkeerrem en zet de motor af
alvorens de sneeuwkettingen temonteren.Bij gebruik van sneeuwkettingen:
• Kettingen die een verkeerde
maat hebben of niet goed
gemonteerd zijn, kunnen de
remleidingen, wielophanging,
carrosserie en velgen van uw
auto beschadigen.
• Gebruik SAE “S”-klasse kettingen of ladderkettingen.
• Trek de kettingen strakker aan om te voorkomen dat de
kettingen in contact komen met
de carrosserie als u hoort dat dit
het geval is.
• Trek de kettingen opnieuw strak aan nadat u 0,5 - 1,0 km gereden
heeft om schade aan de
carrosserie te voorkomen.
• Monteer geen sneeuwkettingen op auto’s met lichtmetalen
velgen. Gebruik als het echt niet
anders kan ladderkettingen.
• Gebruik ladderkettingen van minder dan 12 mm breed om
schade aan de ketting-
bevestiging te voorkomen.
Voorzorgsmaatregelen voor rijden in de winter
Gebruik hoogwaardige
thyleenglycol koelvloeistof
Uw auto wordt afgeleverd met een
koelsysteem dat gevuld is met
hoogwaardige ethyleenglycol
koelvloeistof. Alleen dit type
koelvloeistof helpt corrosie in het
koelsysteem te voorkomen, smeert
de waterpomp afdoende en voorkomt
bevriezing van het koelsysteem.
Vervang de koelvloeistof periodiek en
vul het op de juiste manier bij. Zie
hiervoor het onderhoudsschema in
hoofdstuk 7. Laat voor de winter
controleren of de koelvloeistof
voldoende bescherming tegen
bevriezing biedt voor de te
verwachten winterse temperaturen.
AANWIJZING
5-110
Rijden met uw auto
Voorkom vastvriezen van de arkeerrem Onder bepaalde omstandigheden
kan de parkeerrem in geactiveerde
toestand vastvriezen. De kans daar
op is het grootst als er rond de
achterremmen sprake is van een
opeenhoping van sneeuw of ijs of alsde remmen nat zijn. Zet de selectiehendel in stand P
(parkeren) als er een kans is dat de
parkeerrem bevriest. Leg ook
blokken voor en achter de
achterwielen om te voorkomen dat
de auto weg rolt. Deactiveer daarna
de parkeerrem.Voorkom dat ijs en sneeuw zich
ophopen aan de onderzijde vande auto
In sommige gevallen kunnen sneeuw en ijs zich ophopen onder de
schermen en de bewegingen van de
stuurinrichting belemmeren. Controleer regelmatig de onderzijde
van de auto om er zeker van te zijn
dat de voorwielen en onderdelen van
de stuurinrichting vrij kunnen
bewegen als onder zware winterse
omstandigheden wordt gereden. Neem de benodigde uitrusting
voor noodgevallen mee
Afhankelijk van de weersomstandig- heden, kan het nodig zijn de
benodigde uitrusting voor
noodgevallen mee te nemen. Onder
deze zaken vallen bijvoorbeeld
sneeuwkettingen, een sleepkabel of
-ketting, een zaklantaarn, een
alarmknipperlicht, zand, een schep,
hulpstartkabels, een ruitenkrabber,
handschoenen, een stuk zeil of een
kleed, een deken, enz.Plaats geen voorwerpen ofmaterialen in de motorruimte
Het plaatsen van voorwerpen of
materialen in de motorruimte die
koeling van de motor verhinderen
kan een storing of brand
veroorzaken. De schade die hierdoor
kan ontstaan valt niet onder de
fabrieksgarantie.