5-24
Rijden met uw auto
Maar hij verschilt van een
conventionele automatische
transmissie omdat hij niet over een
koppelomvormer beschikt. In
plaats daarvan wordt het
schakelen van de ene naar de
andere versnelling geregeld via het
slippen van de koppeling, vooral bijlagere snelheden.
Hierdoor is het schakelen soms
duidelijker merkbaar en kan een
lichte trilling worden gevoeld
wanneer het toerental van de
transmissieas wordt afgestemd op
het toerental van de motoras. Dit is
normaal bij een Double clutch-
transmissie.
• Een droge koppeling brengt het koppel directer over en zorgt voor
een direct gevoel dat anders kan
zijn dan bij een conventionele
automatische transmissie. Dit valt
mogelijk meer op wanneer u vanuit
stilstand wegrijdt of bij het rijden
met lage snelheden waarbij uregelmatig stilstaat. • Wanneer vanuit een lage
rijsnelheid snel wordtgeaccelereerd, neemt het
motortoerental mogelijk drastisch
toe doordat de koppeling slipt
terwijl de Double clutch-
transmissie de juiste versnelling
selecteert. Dit is een normaal
verschijnsel.
• Wanneer u op een helling vanuit stilstand accelereert, trapt u hetgaspedaal geleidelijk in om
eventuele trillingen of horten en
stoten te voorkomen.
• Wanneer u met een lage rijsnelheid rijdt en u uw voet snel
van het gaspedaal haalt, voelt u
mogelijk motorremwerking voordat
de transmissie een andere
versnelling inschakelt. Dit gevoel
van motorremwerking is gelijk aan
het bedienen van een
handgeschakelde transmissie bijeen lage snelheid.
• Als u op een neerwaartse helling rijdt, kunt u de selectiehendel in de
modus voor handmatig schakelen
zetten en terugschakelen om uwsnelheid onder controle te houden
zonder het rempedaal overmatig te
gebruiken. • Als u het contact aan en uit zet,
kunt u een klikkend geluid horen.
Dit wordt veroorzaakt door de
zelftest die het systeem uitvoert.
Dit is een normaal geluid bij de
Double clutch-transmissie.
• Gedurende de eerste 1500 km lijkt de auto mogelijk bij lage snelheid
niet zo soepel te accelereren.
Tijdens het inrijden worden de
schakelkwaliteit en de prestaties
van uw nieuwe auto continugeoptimaliseerd.
Om de kans op ERNSTIGLETSEL te beperken:
•Controleer altijd de omgeving
rond de auto op de
aanwezigheid van anderen, inhet bijzonder kinderen,
alvorens u de transmissie instand D (rijden) of R
(achteruit) zet.
WAARSCHUWING
5-30
Rijden met uw auto
Met de selectiehendel in stand D
De Paddle Shift-bediening kan
worden gebruikt als de rijsnelheidhoger is dan 10 km/h.
Trek een keer aan de [+] of [-] shift
paddle om een versnelling op of terug
te schakelen en het systeem van deautomatische modus in de modus
handmatig schakelen te zetten.
Als de rijsnelheid lager is dan 10 km/h, als u het gaspedaal langer dan
5 seconden ingetrapt hebt of als u de
selectiehendel van stand D (rijden) in
de modus voor handmatig schakelen
en vervolgens van de modus voor
handmatig schakelen weer in stand
D (rijden) zet, schakelt het systeem
van de modus voor handmatig
schakelen naar de automatische
modus.
Met de selectiehendel in de modus
voor handmatig schakelen
Trek één keer aan de [+] of [-] shift
paddle om een versnelling op of
terug te schakelen.Informatie
Als gelijktijdig aan de shift paddles
[+] en [-] wordt getrokken, schakelt de
transmissie niet.
Schakelblokkeersysteem
Voor uw veiligheid heeft de Double
clutch-transmissie een schakel-
blokkeersysteem dat voorkomt datde selectiehendel uit stand P
(parkeren) in stand R (achteruit) kan
worden gezet zonder dat het
rempedaal is ingetrapt.
In stand R (achteruit) zetten van de
automatische transmissie uit stand
P (parkeren) of N (neutraal):
1. Houd het rempedaal ingetrapt.
2. Start de motor of zet het contact in stand ON.
3. Verzet de selectiehendel.
Schakelblokkering ongedaan maken
Als de selectiehendel niet vanuit
stand P (parkeren) in stand R
(achteruit) kan worden gezet met het
rempedaal ingetrapt, houd dan het
rempedaal ingetrapt en doe het
volgende:
1. Zet het contact in stand LOCK/OFF.
2. Activeer de parkeerrem.
3. Verwijder voorzichtig het afdekkapje (1) van de opening
voor het uitschakelen van de
schakelblokkering.
i
OOS057005L
5-32
Rijden met uw auto
• Verlaag de snelheid voordat u naareen lagere versnelling schakelt als
u in de modus voor handmatig
schakelen rijdt. Anders wordt de
lagere versnelling wellicht niet
ingeschakeld omdat het
motortoerental buiten het
toegestane bereik zou komen.
• Activeer altijd de parkeerrem als u de auto verlaat. Vertrouw niet
uitsluitend op stand P (parkeren)
van de transmissie om de auto opzijn plaats te houden.
• Wees vooral voorzichtig bij het rijden op een gladde ondergrond.
Let in dat geval vooral op bij het
remmen, gasgeven en schakelen.
Op een glad wegdek kan een
plotselinge snelheidsverandering
leiden tot verlies van grip van de
aangedreven wielen, waardoor u
de controle over uw auto kunt
verliezen, met een mogelijk
ongeval tot gevolg.
• Voor de beste prestaties en een zo laag mogelijk brandstofverbruikmoet het gaspedaal met een
gelijkmatige beweging worden
ingetrapt en worden losgelaten. Informatie
- Kickdown-mechanisme
(indien van toepassing)
Gebruik het kickdown-mechanisme
voor een maximale acceleratie. Trap
het gaspedaal in tot voorbij het
drukpunt. De double clutch
transmissie schakelt terug naar een
lagere versnelling als het
motortoerental dat toestaat.
i
Om de kans op ERNSTIG LETSEL te beperken:
•Doe uw veiligheidsgordel
ALTIJD om. Bij een aanrijdinglopen inzittenden die hun
veiligheidsgordel niet dragen
een veel grotere kans opernstig letsel dan inzittenden
die hun veiligheidsgordel wel
dragen.
•Pas uw snelheid aan voordat
u een bocht aansnijdt of gaatkeren.
•Maak geen plotselinge
stuurbewegingen bij het
wisselen van rijbaan of bij het
nemen van snelle, scherpe
bochten.
•De kans dat de auto over de
kop slaat wanneer u de macht
over het stuur verliest, is veel
groter bij hogere snelheden.
WAARSCHUWING •Meestal verliest de bestuurder
de macht over de autowanneer twee of meer wielen
van de weg raken en de
bestuurder het stuur omgooitom de auto weer de weg op testuren.
•Gooi het stuur niet om
wanneer uw auto van de weg
raakt. Minder in plaats
daarvan snelheid voordat u de
auto terug de weg op stuurt.
•HYUNDAI adviseert u om u
altijd aan de aangegevensnelheidslimieten te houden.
5-35
Rijden met uw auto
5
• Trap niet op het gaspedaal alsde parkeerrem geactiveerd is. Als u het gaspedaal intraptterwijl de parkeerrem
geactiveerd is, klinkt er een
waarschuwing. Er kan schadeaan de parkeerrem ontstaan.
• Rijden met een geactiveerde parkeerrem kan leiden tot
oververhitting in het
remsysteem en voortijdige
slijtage van of schade aan
onderdelen van het remsysteem.
Zorg ervoor dat de parkeerrem
voor het wegrijden
gedeactiveerd is en controleer
voordat u wegrijdt of het
waarschuwingslampje van hetremsysteem niet brandt. Controleer of het
waarschuwingslampje
van het remsysteem
functioneert door hetcontact in stand ON te
zetten (start de motor
niet).
Dit lampje gaat branden wanneer het
contact in stand START of ON wordt
gezet en de parkeerrem is
geactiveerd.
Zorg ervoor dat de parkeerrem voor
het wegrijden vrij is en controleer of
het waarschuwingslampje van het
remsysteem niet brandt.
Als het waarschuwingslampje van
het remsysteem blijft branden nadat
de parkeerrem gedeactiveerd is en
de motor draait, kan er een storing in
het remsysteem zijn. Laat dit directcontroleren. Breng de auto indien mogelijk direct
tot stilstand. Als dat niet mogelijk is,
rijdt dan erg voorzichtig door naar
een plaats waar u wel kunt stoppen.
AANWIJZING
•Breng voor het verlaten van de auto of het parkeren de auto
volledig tot stilstand en blijf het
rempedaal ingetrapt houden.Zet de selectiehendel in de 1e
versnelling (handgeschakeldetransmissie) of stand P
(parkeren, Double clutch-
transmissie), activeer de
parkeerrem en zet het contact
in stand LOCK/OFF.
Als de parkeerrem niet volledig
geactiveerd is, kan de auto
onbedoeld in beweging komen,
waardoor u of anderen letselkunnen oplopen.
•Leg blokken voor de wielen
om te voorkomen dat de auto
wegrolt wanneer u op een
helling parkeert.
•Laat kinderen en personen die niet bekend zijn met de autoniet aan de parkeerrem
komen. Als de parkeerrem per
ongeluk wordt gedeactiveerd,kan er ernstig letsel ontstaan.
WAARSCHUWING •Deactiveer de parkeerrem alleen als u in de auto zit en
met uw voet het rempedaal
stevig ingetrapt houdt.
5-42
Rijden met uw auto
Noodstopsignaal
(Emergency Stop Signal-ESS)
(indien van toepassing)
Het Emergency Stop Signal-systeem
waarschuwt achteropkomendebestuurders door de remlichten te
laten knipperen wanneer de auto
plotseling sterk afremt.
Het systeem wordt geactiveerd als:
• De auto plotseling afremt. (Deremvertraging is hoger dan 7 m/s 2
en de rijsnelheid is hoger dan 55 km/h)
• Het ABS is geactiveerd en de rijsnelheid is hoger dan 55 km/h.
De alarmknipperlichten worden
automatisch ingeschakeld nadat deremlichten zijn gaan knipperen als:
• De rijsnelheid lager is dan 40 km/h,
• Het ABS gedeactiveerd is, en
• De auto niet meer sterk afremt.
De alarmknipperlichten gaan UIT:
• Als de auto gedurende een bepaalde periode met lage snelheid
rijdt. De bestuurder kan de alarmknip-
perlichten handmatig uitschakelen
door op de toets voor de
alarmknipperlichten te drukken.
Informatie
Het ESS-systeem (Emergency Stop
Signal) wordt niet geactiveerd als de
alarmknipperlichten al knipperen.
Downhill Brake Control (DBC)
(indien van toepassing)
De Downhill Brake Control (DBC)
assisteert de bestuurder bij het
afrijden van een steile helling zonderdat de bestuurder het rempedaal
hoeft in te trappen. Het systeem vermindert de snelheidtot lager dan 8 km/h (auto's met
Double clutch-transmissie) of tot 8
km/h (auto's met handgeschakelde
transmissie) zodat de bestuurderzich kan concentreren op het
besturen van de auto.
• De standaardinstelling voor de
DBC is UIT als het contact in
stand ON wordt gezet.
• Wanneer het DBC-systeem wordt geactiveerd, kunnen de
remmen geluid maken of trillen.
• De remlichten gaan branden als de DBC geactiveerd is.
AANWIJZING
i
OOS057058 Schakel de DBC altijd uit op
normale wegen. De DBC kan
onbedoeld geactiveerd worden
vanuit de stand-bymodus bij het
rijden over verkeersdrempels of
het maken van een scherpe
bocht.
WAARSCHUWING
5-52
Rijden met uw auto
Automatisch uitzetten
Om de motor uit te zetten wanneer
deze stationair draait
Auto met handgeschakelde trans- missie
1. Verlaag de rijsnelheid tot 5 km/h.
2. Zet de versnelling in stand N(neutraal).
3. Laat het koppelingspedaal opkomen.
Het Auto Stop-controlelampje ( )
in het instrumentenpaneel brandt
groen als de motor uit wordt gezet. Informatie
Nadat de motor automatisch uitgezet
is, moet de snelheid van de auto weer
minstens 10 km/h bedragen om de
motor weer uit te kunnen zetten in de
Idle Stop-modus.
Auto met Double clutch-trans- missie
1. Zet de auto stil.
2. Trap het rempedaal in terwijl de selectiehendel in stand D (rijden)
of N (neutraal) staat.
Het Auto Stop-controlelampje ( )
in het instrumentenpaneel brandt
groen als de motor uit wordt gezet.
Informatie
Nadat de motor automatisch uitgezet
is, moet de snelheid van de auto weer
minstens 8 km/h bedragen om de
motor weer uit te kunnen zetten in de
Idle Stop-modus. Wanneer de bestuurder in de Auto
Stop-modus de motorkap opent,
wordt het ISG-systeem gedeac-
tiveerd.
Wanneer het systeem wordt
gedeactiveerd: Het controlelampje in de toets ISG
OFF gaat branden.
i
i
OOS057059L
■
Benzinemotor■Dieselmotor
OOS057088L
5-53
Rijden met uw auto
5
De melding "Auto Stop
gedeactiveerd. Start handmatig"
verschijnt op het LCD-display en erklinkt een piepsignaal. Op dat moment kunt u de auto als
volgt opnieuw starten:
Auto met handgeschakelde trans- missie
Trap het koppelingspedaal en het
rempedaal in terwijl de transmissie in
stand N (neutraal) staat.Auto met Double clutch-trans-missie
Trap het rempedaal in terwijl de
selectiehendel in stand P (parkeren)
of N (neutraal) staat.
Start de auto, voor uw eigen
veiligheid, echter met de
selectiehendel in stand P (parkeren).
Automatisch starten
Starten van de motor in de Auto
Stop-modus
Auto met handgeschakelde transmissie
• Trap het koppelingspedaal in met
de transmissie in stand N
(neutraal).
Het Auto Stop-controlelampje ( )
in het instrumentenpaneel gaat UIT
als de motor opnieuw gestart wordt. Auto met Double clutch-trans-missie
• Laat het rempedaal los.
• Als de Auto Hold-functie is
ingeschakeld, start de motor niet
wanneer u het rempedaal loslaat.
Maar als u het gaspedaal intrapt,
zal de motor weer starten.
Het Auto Stop-controlelampje ( )
in het instrumentenpaneel gaat UIT
als de motor opnieuw gestart wordt.
De motor wordt automatisch
opnieuw gestart in de volgende
situaties.
- De aanjagersnelheid van het handbediende verwarmings- en
ventilatiesysteem staat in eenhogere stand dan stand 3 terwijl de
airconditioning is ingeschakeld.
- De aanjagersnelheid van het automatische verwarmings- en
ventilatiesysteem staat in eenhogere stand dan stand 6 terwijl de
airconditioning is ingeschakeld.
- Er is een bepaalde periode verstreken terwijl de
airconditioning is ingeschakeld.
OTLE055036
5-58
Rijden met uw auto
Als de ECO-modus geactiveerd is:
• Accelereert de auto mogelijkminder snel wanneer het gaspedaal
geleidelijk wordt ingetrapt.
• Nemen de prestaties van de airconditioning mogelijk af.
• Wijzigt mogelijk het schakelpatroon van de double clutch transmissie.
• Kan het motorgeluid sterker worden.
De bovenstaande situaties zijn
normale omstandigheden als de
ECO-modus is geactiveerd om het
brandstofverbruik te verlagen. Beperking werking ECO-modus: Indien onderstaande situaties zich
voordoen terwijl de ECO-modus in
werking is, wordt de werking van de
modus beperkt zonder dat dit aan
het ECO-controlelampje te zien is.
• Als de koelvloeistoftemperatuur
laag is:
Het systeem wordt beperkt totdat de
motorprestaties weer normaal zijn.
• Bij het oprijden van een helling:
Het systeem wordt beperkt om het
vermogen te vergroten als er een
helling op wordt gereden, omdat
het motorkoppel beperkt is.
• Tijdens het rijden met de selectiehendel van de Double
clutch-transmissie in de modus
voor handmatig schakelen:
Het systeem wordt beperkt in
overeenstemming met de stand
van de selectiehendel.
•
Als het gaspedaal gedurende enkele
seconden stevig wordt ingetrapt:
Het systeem wordt beperkt omdat
wordt bepaald dat de bestuurder
sneller wil gaan rijden.
SPORT-modus
De SPORT-modus zorgt voor een dynamisch
rijgedrag door het
automatisch aanpassen
van de regeling van de
stuurbekrachtiging, de
motor en de transmissie.
• Als de SPORT-modus is geselecteerd door op de toets
DRIVE MODE te drukken, brandt
het controlelampje SPORT
(oranje).
• Als de motor opnieuw gestart wordt, is de rijmodus weer de
COMFORT-modus. Als de SPORT-
modus gewenst is, kan deze weer
opnieuw geselecteerd worden metde toets DRIVE MODE.