5-99
Rijden met uw auto
5
De cruise control wordt uitgeschakeld als:
• Het rempedaal wordt ingetrapt.
• Het koppelingspedaal wordt ingetrapt (handgeschakelde
transmissie).
• De toets O (Cancel) op het stuurwiel wordt ingedrukt.
• Op de (CRUISE) toets wordt
gedrukt. (CR UISE) Het
controlelampje en het controlelampje
SET gaan UIT.
• Op de toets wordt gedrukt. (CRUISE) Het controlelampje
en het controlelampje SET gaan
UIT (indien uitgerust met SpeedLimit Control). • De selectiehendel wordt in stand N
(neutraal) gezet (auto met Double
clutch-transmissie).
• De rijsnelheid wordt verlaagd tot een snelheid lager dan ongeveer30 km/h.
• De ESC (elektronische stabiliteitsregeling) in werking is.
• Er wordt teruggeschakeld naar de 2e versnelling in de modus
handmatig schakelen (auto met
Double clutch-transmissie).
Informatie
Door bovenstaande handelingen wordt
de werking van de cruise control
onderbroken (het controlelampje SET
op het instrumentenpaneel gaat uit),
maar het systeem wordt alleen
uitgeschakeld als op de toets CRUISE
/ (CRUISE) wordt gedrukt.
Beweeg de selectieschakelaar (RES+)
op het stuurwiel omhoog om de cruise
control weer in te schakelen. De cruise
control keert terug naar de eerder
door u ingestelde snelheid, tenzij het
systeem is uitgeschakeld doordat op de
toets CRUISE / (CRUISE) is
gedrukt.
Terugkeren naar ingestelde
rijsnelheid
Beweeg de selectieschakelaar
omhoog (RES+). Als de rijsnelheid
hoger is dan 30 km/h wordt de
ingestelde snelheid weeraangehouden.
iOOS057056OOS057055
5-101
Rijden met uw auto
5
Rijden onder moeilijke omstandigheden
Neem onderstaande voorzorgsmaat-
regelen als er sprake is van
gevaarlijke omstandigheden, zoals
water, sneeuw, ijs, modder of zand
op het wegdek:
• Rijd voorzichtig en houd rekeningmet een langere remweg.
• Vermijd plotseling remmen of sturen.
• Probeer weg te rijden in de tweede versnelling als uw auto vastzit in
sneeuw, modder of zand.Accelereer langzaam om onnodige
doorslippen van de wielen te
voorkomen.
• Gebruik zand, pekel, sneeuwkettingen of ander
antislipmateriaal onder de
aangedreven wielen voor extra
tractie als de auto vast is komen te
zitten in ijs, sneeuw of modder.
Op eigen kracht lostrekken
van de auto
Verdraai eerst het stuurwiel een
aantal keren naar rechts en naar
links om de voorwielen vrij te maken
wanneer de auto vastzit in ijs,modder of sneeuw en het nodig is de
auto heen en weer te schommelen
om te proberen hem los te trekken.
Schakel vervolgens afwisselend
stand R (achteruit) en een
vooruitversnelling in.
Probeer te voorkomen dat de wielen doorslippen en laat de motor niet
met een te hoog motortoerental
draaien.
Wacht met schakelen tot de wielen niet meer doorslippen om schade
aan de transmissie te voorkomen.Laat het gaspedaal los tijdens het
schakelen en trap licht op het
gaspedaal bij een ingeschakelde
versnelling. Door de wielen
langzaam in voor- en achterwaartse
richting door te laten slippen,ontstaat een schommelende
beweging waardoor de auto weer vrij
kan komen.
RIJDEN ONDER SPECIALE RIJOMSTANDIGHEDEN
Op een glad wegdek
terugschakelen bij een double
clutch transmissie kan
ongelukken veroorzaken. Door
de plotselinge verandering inwielsnelheid kunnen de banden
slippen. Wees voorzichtig met
het terugschakelen op een gladwegdek.
WAARSCHUWING
5-114
Rijden met uw auto
Maximaal gewicht en maximale kogeldruk bij het rijden met een aanhanger
M/T : Handgeschakeld
DCT : Double clutch-transmissie Onderdeel
Benzinemotor
1,0 T-GDI1,6 T-GDI
M/T DCT
Maximaal aanhangergewicht
kg Geremd 1200 1250Ongeremd600
Maximale kogeldruk kg80
Aanbevolen afstand hart achterwiel mm820
5-117
Rijden met uw auto
5
Rijden in bochten
Rijd met een aanhanger ruimer
door bochten dan normaal. Anders
kan de aanhanger te veel naar
binnen komen en stoepranden,
verkeersborden, bomen enz. raken.
Voorkom schokkerige en plotselinge
manoeuvres. Geen ruim van tevoren
richting aan.
Richtingaanwijzers
De aanhanger dient te zijn voorzien
van richtingaanwijzers. Als u de
richtingaanwijzers inschakelt, gaan
de groene pijlen in het
instrumentenpaneel knipperen. De
richtingaanwijzers van de aanhangerdienen gelijktijdig mee te knipperen.
Ook als de richtingaanwijzers van de
aanhanger niet werken, zullen de
groene pijlen in het instrumenten-
paneel knipperen. Zodoende kunt u
denken dat achteropkomende
bestuurders zien dat u richting
aangeeft, terwijl dit niet het geval is.
Daarom is het belangrijk om af en toe
te controleren of de richtingaanwijzers
van de aanhanger nog werken.Controleer steeds na het opnieuw
aankoppelen van de aanhanger of de
verlichting en de richtingaanwijzers
werken.
Rijden op hellingen
Verminder snelheid en schakel naar
een lagere versnelling voordat u een
lange of steile helling afrijdt. Als u
niet terugschakelt, moet u de
remmen vaker intrappen waardoor
deze oververhit raken en mogelijk
niet meer goed werken.
Schakel bij het oprijden van een
lange helling terug en verminder
snelheid tot ongeveer 70 km/h
Hierdoor wordt voorkomen dat de
motor en de transmissie oververhit
raken.
Rijd in stand D (rijden) wanneer de
auto uitgerust is met Double
clutchtransmissie en u met een
aanhanger rijdt die meer weegt danhet maximaal toegestane
ongeremde aanhangergewicht.
Wanneer u in stand D (rijden) rijdt
met een aanhanger wordt de
levensduur van de transmissie door
een lagere bedrijfstemperatuur
verlengd.
Sluit de verlichting van de
aanhanger niet rechtstreeks
aan op de verlichting van de
auto. Gebruik speciale
goedgekeurde bedrading voor
de aanhanger.
Het gebruik van niet
goedgekeurde bedrading kan
schade aan het elektrische
systeem van de auto en/of
persoonlijk letsel veroorzaken.
Neem voor assistentie contact
op met een offici ële HYUNDAI-
dealer.WAARSCHUWING
5-118
Rijden met uw auto
Om oververhitting van de motor
en/of transmissie te voorkomen:
• Houd de motortemperatuurgoed in de gaten als u met een
aanhanger een steile helling
(meer dan 6%) oprijdt. Hierdoor
kan de motor oververhit raken.
Als de koelvloeistof-
temperatuurmeter aangeeft dat
de motor oververhit dreigt te
raken, breng de auto dan zo
spoedig mogelijk op een veiligeplaats tot stilstand om de motor
af te laten koelen. Zodra de
motor voldoende is afgekoeld,
kunt u uw weg vervolgen.
• Als u een aanhanger trekt terwijl de auto en de aanhanger
maximaal beladen zijn, kan de
motor of transmissie oververhit
raken. Laat de motor in dat geval
stationair draaien totdat deze
voldoende afgekoeld is. Zodrade motor of transmissie
voldoende is afgekoeld, kunt u
uw weg vervolgen. • Als uw auto een aanhanger
trekt, kan de rijsnelheid veel
lager zijn dan die van de andere
weggebruikers, met name als u
een helling op rijdt. Ga op een
helling omhoog op de rechter
rijstrook rijden als uw auto een
aanhanger trekt. Pas uwrijsnelheid aan de maximaal
toegestane snelheid voor auto's
met een aanhanger, de steilheid
van de helling en het gewicht
van uw aanhanger aan.
• Houd er bij het rijden met een aanhanger op steile hellingenrekening mee dat bij auto's met
een Double clutch-transmissie
de koppeling in de transmissie
oververhit kan raken.
Als de koppeling oververhit
raakt, treedt de failsafe-functie
in werking. Als de failsafe-
functie in werking treedt, gaat de
schakelstandindicator in hetinstrumentenpaneel knipperen
en klinkt er een zoemer. Op dat moment wordt een waar-
schuwingsmelding weergegeven
in het LCD-display en is het
rijgedrag mogelijk niet soepel.
Als u deze waarschuwing negeert,
verslechtert het rijgedrag mogelijk.
Breng, om terug te keren naar het
normale rijgedrag, de auto totstilstand op een vlakke weg en
houd het rempedaal enkele minuten
ingetrapt alvorens weg te rijden.
AANWIJZING
5-119
Rijden met uw auto
5
Parkeren op een helling
Als u een aanhanger achter de auto
hebt gekoppeld is het niet verstandigom uw auto op een helling te
parkeren. Is het niet anders mogelijk dan de
auto op een helling te parkeren, doe
dit dan als volgt:
1. Zet de auto op de parkeerplaats.Draai het stuurwiel in de richting
van de stoeprand (rechtsom als u
parkeert op een aflopende helling,linksom op een stijgende helling).
2. Zet de selectiehendel in stand P (parkeren, Double
clutchtransmissie) of de vrijstand
(handgeschakelde transmissie).
3. Trek de parkeerrem aan en sluitde auto af.
4. Plaats wielblokken onder de wielen van de aanhanger aan de
lage zijde. 5. Start de auto, houd de rem
ingetrapt, schakel in de vrijstand,
zet de parkeerrem los en laat het
rempedaal langzaam opkomen tot
de blokken het gewicht van deaanhanger tegenhouden.
6. Trap het rempedaal opnieuw in en activeer de parkeerrem.
7. Zet de selectiehendel in stand P (parkeren, Double clutch-
transmissie) of in de 1e
versnelling (handgeschakelde
transmissie) als de auto met de
voorzijde heuvelop geparkeerd
staat en in stand R (achteruit), als
de auto met de voorzijde heuvelaf
geparkeerd staat.
8. Zet de motor af en laat het rempedaal los, maar laat de
parkeerrem aangetrokken blijven. Om ernstig letsel te voorkomen:
•Stap niet uit de auto zonder dat de parkeerrem goed
geactiveerd is. Als u de motor
laat draaien, kan de auto
plotseling in beweging
komen. Uzelf en anderen
kunnen hierdoor ernstig letseloplopen.
•Houd de auto helling op niet op zijn plaats door gas te
geven.
WAARSCHUWING
5-120
Rijden met uw auto
Wegrijden vanuit stilstand opeen helling
1. Zet de selectiehendel in stand P (parkeren, Double
clutchtransmissie) of in de vrijstand
(handgeschakelde transmissie),
houd het rempedaal ingetrapt en:
• Start de motor.
• Zet de transmissie in de eersteversnelling of in stand D.
• Ontgrendel de parkeerrem.
2. Laat het rempedaal langzaam los.
3. Rijd langzaam vooruit tot de aanhanger los komt van de
blokken.
4. Stop en laat de blokken door iemand oprapen en opbergen.
Onderhoud bij het rijden met
een aanhanger
Uw auto heeft vaker onderhoud
nodig wanneer u regelmatig met een
aanhanger rijdt. Belangrijke zaken
die speciale aandacht verdienen zijn:
de motorolie, de double clutch
transmissie, de smering van de
aandrijfassen en de koelvloeistof. De
toestand van de remmen moet ook
regelmatig gecontroleerd worden.
Alle zaken staan in dit
instructieboekje beschreven. De
index is hierbij een handig
hulpmiddel. Het is verstandig deze
gedeeltes te lezen voordat u met een
aanhanger op pad gaat. Vergeet ookniet de aanhanger en de trekhaak teonderhouden.
Volg het onderhoudsschema van de aanhanger en controleer de
aanhanger regelmatig. Voer de
controle bij voorkeur ieder keer uit
wanneer u gaat rijden. Het is van het
grootste belang dat detrekhaakmoeren en -bouten
vastzitten. Om schade aan de auto te
voorkomen:
• Vanwege de hogere belasting
tijdens het rijden met een
aanhanger, kan bij warm weer of bijhelling op rijden de motor
oververhit raken. Als de
koelvloeistoftemperatuurmeter
aangeeft dat de motor oververhit
raakt, schakel dan de
airconditioning uit en breng de auto
op een veilige plaats tot stilstand
om de motor af te laten koelen.
• Schakel de motor niet uitwanneer de koelvloeistoftempe-
ratuurmeter oververhitting
aangeeft. (Laat de motorstationair draaien om de motor
te koelen)
• Als met een aanhanger gereden wordt, moet de double clutch
transmissie vaker worden
gecontroleerd.
• Als uw auto niet is uitgerust meteen airconditioning, moet u een
extra ventilator laten monteren
om de koeling van de motor te optimaliseren als u een
aanhanger trekt.
AANWIJZING
6-4
Wat te doen in een noodgeval
Als u tijdens het rijden een lekke band krijgt
Als tijdens het rijden een band leegloopt:
• Laat het gaspedaal los enverminder vaart terwijl u rechtuit
blijft rijden. Trap niet direct hetrempedaal in en probeer ook niet
direct naar de kant van de weg testuren, omdat u hierdoor de
controle over de auto zou kunnen
verliezen en een ongeval zou
kunnen veroorzaken.
Rem voorzichtig zodra de snelheid
zo laag is dat u dat veilig kunt doen
en zet de auto aan de kant van de
weg. Zet de auto zoveel mogelijk
aan de kant van de weg en parkeer
op een stevige, vlakke ondergrond.
Parkeer niet in de middenberm als
u op een snelweg rijdt met
gescheiden rijbanen. • Druk, als de auto tot stilstand is
gekomen, de schakelaar van de
alarmknipperlichten in, zet deselectiehendel in stand P
(parkeren, Double
clutchtransmissie) of de vrijstand
(handgeschakelde transmissie),
activeer de parkeerrem en zet het
contact in stand LOCK/OFF.
• Laat alle inzittenden uitstappen. Laat iedereen uitstappen aan die
zijde van de auto die van het
langsrijdende verkeer afgewend is.
• Volg bij het vervangen van een lekke band de aanwijzingen in dithoofdstuk.
Als de motor niet of langzaam
ronddraait
•Zet de selectiehendel in stand N
(neutraal) of stand P (parkeren) als de
auto is uitgerust met een Double
clutch-ransmissie. De motor startalleen als de selectiehendel in stand N
(neutraal) of stand P (parkeren) staat.
• Controleer of de accuklemmen schoon zijn en goed vastzitten.
• Schakel de interieurverlichting in. Als de interieurverlichting zwakker gaat
branden of uitgaat als u de startmotor
bedient, is de accu te ver ontladen.
Probeer de auto niet aan te slepen of
aan te duwen. Dat kan schade aan uw
auto veroorzaken. Zie de instructies
voor “Starten met hulpaccu” in dithoofdstuk.
ALS DE MOTOR NIET
GESTART KAN WORDEN
Als de auto aangesleept of
aangeduwd wordt, kan de
katalysator overbelast worden
wat kan resulteren in schade
aan het emissieregelsysteem.
OPMERKING