2-63
Veiligheidssysteem van uw auto
2
Voorwaarden voor activeren airbags
Airbags vóór
De frontairbags zijn ontworpen om
bij frontale aanrijdingen te worden
opgeblazen, afhankelijk van de
ernst, de snelheid of de hoek
waaronder de aanrijding plaatsvindt.
Zijairbags en curtain airbags
De airbags opzij (zijairbags en
curtain airbags) worden geactiveerd
bij een aanrijding van opzij, waarbij
rekening wordt gehouden met de
kracht van de botsing, de botshoeken de zijdelingse snelheid. De bestuurders- en voorpassagiers
-
airbag zijn weliswaar ontworpen om
bij frontale aanrijdingen te worden
opgeblazen, ze kunnen ook bij
andere aanrijdingen, waarbij een
bepaalde vertraging in de
lengterichting wordt waargenomen
door de sensoren voor, worden
opgeblazen. De zijairbags en curtain
airbags zijn ontworpen voor
zijdelingse aanrijdingen, maar
kunnen ook bij andere aanrijdingen,
waarbij een bepaalde vertraging in
de dwarsrichting wordt
waargenomen door de sensoren
opzij, worden opgeblazen.
De zijairbags en curtain airbags zijn
zo ontworpen dat ze worden
opgeblazen wanneer door een
rollover-sensor wordt waargenomen
dat de auto over de kop slaat (indien
voorzien van een rollover-sensor).
De airbags kunnen ook worden
geactiveerd als de auto zware stoten
ondervindt bij het rijden op zeer
slechte wegen. Rijd daarom
voorzichtig op slechte wegen.
OOS037050
OOS037041
OOS037049
2-65
Veiligheidssysteem van uw auto
2
Bij een aanrijding op een helling of
onder een hoek kan de kracht van de
aanrijding de inzittenden in een
bepaalde richting verplaatsen, waar
de airbags geen extra bescherming
zouden bieden, een reden waaromde sensoren de airbags daarom ook
niet activeren.Net voor een aanrijding remmen
bestuurders vaak sterk af. Door zo
sterk af te remmen, zakt de voorzijde
van de auto in, waardoor deze
gemakkelijker onder een voertuig
met een grotere grondspeling zou
kunnen schieten. De airbags worden
in een dergelijke situaties soms niet
geactiveerd omdat de deceleratie die
door de sensoren gemeten wordt,
lager is dan de deceleratie die zou
worden gemeten als de auto niet
onder de voorligger zou schuiven.Als de auto over de kop slaat, bieden
de airbags vóór geen extra
bescherming. Ze worden dan ook
niet geactiveerd.
Informatie
• Auto's uitgerust met rollover-sensor De zijairbags en curtain airbags
kunnen worden geactiveerd als de
auto over de kop slaat, wanneer dit
door de rollover-sensor wordt
gedetecteerd.
• Auto's zonder rollover-sensor De zijairbags en/of curtain airbags,
indien aanwezig, kunnen worden
opgeblazen als de auto bij een
aanrijding van opzij over de kop
slaat.
i
OTL035069OTL035068OOS037055
2-67
Veiligheidssysteem van uw auto
2
Aanvullende
voorzorgsmaatregelen metbetrekking tot de veiligheid
De inzittenden moeten tijdens het
rijden niet uit hun stoel komen of
van plaats wisselen.Een inzittende
die zijn veiligheidsgordel niet draagt,
kan tijdens een aanrijding of een
noodstop door de auto wordengeslingerd, tegen andere inzittenden
aan worden geslingerd of zelfs uit de
auto worden geslingerd.
Bevestig geen accessoires aan de
veiligheidsgordels. Accessoires die
claimen het comfort voor de
inzittenden te verbeteren of die degordel anders geleiden, kunnen de
beschermende werking van de
veiligheidsgordel in negatieve zin
beïnvloeden en de kans op ernstig
letsel bij een aanrijding vergroten.
Modificeer de voorstoelen niet.
Modificatie van de voorstoelen kan
de werking van de sensoren van het
aanvullend veiligheidssysteem of
van de zijairbags in negatieve zin
beïnvloeden. Plaats niets onder de voorstoelen.
Het plaatsen van voorwerpen onder
de voorstoelen kan de werking van
de sensoren van het aanvullend
veiligheidssysteem of van de
bedrading in negatieve zin
beïnvloeden.
Voorkom dat portieren hard
worden geraakt.
Voorkom dat de
portieren hard worden geraakt als
het contact in stand ON staat: dit kan
tot gevolg hebben dat de airbags
worden geactiveerd.
Monteren van accessoires of
modificaties aan uw metairbags uitgeruste auto
Als u modificaties aan het chassis,
de bumper, de voorzijde, het
plaatwerk opzij of de rijhoogteaanbrengt of laat aanbrengen, kan
dat invloed hebben op de werking
van het airbagsysteem van uw auto.
•Reinig de afdekkappen van de
airbags met een zachte doek
die vochtig is gemaakt met
schoon water. Oplos- en
reinigingsmiddelen kunnen
het materiaal van deafdekkappen aantasten en de
werking van het systeem in
negatieve zin beïnvloeden.
•Laat geactiveerde airbags
vervangen door een officiële
HYUNDAI-dealer.
•Als onderdelen van het
airbagsysteem moeten
worden afgevoerd of als de
auto in zijn geheel moet
worden afgevoerd, moeten
bepaalde voorzorgsmaat
-
regelen met betrekking tot de
veiligheid in acht worden
genomen. Neem voor de
benodigde informatie contact
op met een officiële HYUNDAI-
dealer. Het niet opvolgen van
deze voorzorgsmaatregelen
vergroot de kans op letsel.
3-25
Kenmerken van uw auto
3
Elektrochromatische spiegel(ECM) (indien van toepassing)
De elektrochromatische binnen-
spiegel voorkomt 's nachts of als er
weinig licht is automatisch
verblinding door de koplampen van
achteropkomend verkeer.
Zodra de motor draait, worden de lichtreflecties automatisch gedimd.
De sensor registreert het lichtniveaurond de auto en dimt automatisch de
reflecties van de koplampen van
achteropkomende auto's. Als de selectiehendel in stand R
(achteruit) wordt gezet, wordt debinnenspiegel automatisch in de
helderste stand gezet om het zicht
naar achteren zo duidelijk mogelijk te
maken. [A] : Controlelampje De elektrochromatische
binnenspiegel voorkomt 's nachts of
als er weinig licht is automatisch
verblinding door de koplampen van
achteropkomend verkeer. Zodra de
motor draait, worden delichtreflecties automatisch gedimd.
De sensor registreert het lichtniveaurond de auto en dimt automatisch de
reflecties van de koplampen van
achteropkomende auto's. Als de
selectiehendel in stand R (achteruit)
wordt gezet, wordt de binnenspiegelautomatisch in de helderste stand
gezet om het zicht naar achteren zo
duidelijk mogelijk te maken.Gebruik voor het reinigen van de
spiegel een papieren doekje of
vergelijkbaar materiaal dat
vochtig is gemaakt met
glasreiniger. Spuit niet direct
glasreiniger op de spiegel, anders
kan er glasreiniger in het
spiegelhuis komen.
AANWIJZING
OOS047010L
3-96
Kenmerken van uw auto
Verlichting buitenzijde
Bediening verlichting
Draai, om de verlichting te bedienen,
de knop op het uiteinde van de
combischakelaar naar een van de
volgende standen: (1) Stand UIT
(2) Stand automatische verlichting(indien van toepassing)
(3) Stand parkeerlicht(4) Stand dimlicht
Stand automatische verlichting
(indien van toepassing)
Als de lichtschakelaar in stand AUTO
staat, worden de parkeerlichten en
koplampen automatisch in- of
uitgeschakeld, afhankelijk van hoe
donker het buiten is.
Ook wanneer de stand AUTO is
ingeschakeld, is het raadzaam om
de verlichting handmatig in te
schakelen wanneer u 's nachts of in
de mist rijdt of wanneer u een
donkere omgeving, zoals tunnels en
parkeergarages, inrijdt. • Dek de sensor (1) op het
dashboard niet af en mors erook niets op.
• Reinig de sensor niet met een ruitenreiniger. Deze laat een
dunne laag achter op de sensor,
waardoor deze niet meer goedwerkt.
• Als de voorruit van uw auto getint glas heeft of is voorzien
van een coating, functioneert
de automatische verlichting
mogelijk niet goed.
AANWIJZING
VERLICHTING
OPDE046065
OOS047050L
3-110
Kenmerken van uw auto
Ruitenwissers voor
De werking is als volgt als het contact in stand ON staat./MIST : MIST: Druk voor een
enkele wisbeweging de
bedieningsschakelaar
omlaag ( ) of omhoog
(MIST) en laat hem weer
los. De ruitenwissers
zullen blijven werken
zolang de schakelaar in
deze stand wordtgehouden.
O/OFF : De r uitenwissers zijn
uitgeschakeld
---/INT : De r uitenwissers werken
met regelmatige intervallen.
Gebruik deze stand bij
motregen of mist. Draai aande snelheidsregelknop omde snelheid te wijzigen.
1/LO : Normale wissersnelheid
2/HI : Hoge wissersnelheid
Informatie
Maak de voorruit vrij van sneeuw en
ijs alvorens de ruitenwissers te
gebruiken of ontdooi de voorruit
gedurende 10 minuten. Anders werken de ruitenwissers
mogelijk niet goed en kunnen ze
beschadigd raken.
Als u sneeuw en/of ijs niet verwijdert
voordat u de ruitenwissers en
ruitensproeiers gebruikt, kan er
schade ontstaan aan het ruitenwisser-
en ruitensproeiersysteem.
Automatische regeling (AUTO)
(indien van toepassing)
De regensensor bovenaan op de
voorruit registreert de hoeveelheid
regen en schakelt de ruitenwissersautomatisch in met de juiste
snelheid/intervaltijd. Hoe harder hetregent, hoe hoger de wissersnelheid. Als het ophoudt met regenen,
worden de ruitenwissers
automatisch uitgeschakeld. Draaiaan de snelheidsregelknop (1) omde snelheid te wijzigen.
Als de wisserschakelaar in de stand
AUTO wordt gezet terwijl het contactin stand ON staat, zullen de wissers
eenmaal werken om een controle
van het systeem uit te voeren. Zet de
schakelaar in stand OFF als de
ruitenwissers niet in gebruik zijn.i
OOS047322L
Als de motor draait en de
schakelaar voor de
ruitenwissers voor in stand
AUTO staat, neem dan
onderstaande aanwijzingen in
acht om letsel te voorkomen:
•Raak het bovenste deel van de
voorruit, waar de regensensor
zich bevindt, niet aan.
•Veeg het bovenste deel van de
voorruit niet schoon met een
vochtige doek.
•Oefen geen druk uit op de
voorruit.
WAARSCHUWING
Sensor
3-111
Kenmerken van uw auto
3
• Zet de schakelaar tijdens hetwassen van de auto in stand O
(OFF) om te voorkomen dat de
ruitenwissers automatisch
worden ingeschakeld. Als de
ruitenwissers tijdens het
wassen worden ingeschakeld,
raken ze mogelijk beschadigd.
• Verwijder de behuizing van de regensensor boven aan de
voorruit aan passagierszijde niet.
Eventuele schade aan
onderdelen die hierdoor kan
ontstaan, valt niet onder de
fabrieksgarantie.
Ruitensproeiers voorruit
Trek de hendel naar u toe om de
ruitensproeiers in te schakelen. Als
de ruitenwisserschakelaar in standOFF (O) staat, zullen de
ruitenwissers 1 - 3 wisslagen maken. De ruitensproeiers en de
ruitenwissers blijven werken tot u dehendel loslaat.
Als de ruitensproeiers niet werken,
moet u mogelijk ruitensproeiervloeistofbijvullen.
Indien uw auto is uitgerust met
koplampsproeiers wordt er, terwijl u
de ruitensproeiers voor de voorruit
bedient, ruitensproeiervloeistof op de
koplampen gesproeid wanneer:
1. Het contact in stand ON staat.
2. De lichtschakelaar in de stand
koplampen staat.
AANWIJZING
OTLE045163
OTLE045164
■Type A
■Type B
Wanneer de buitentemperatuur beneden het vriespunt is,
verwarm de voorruit dan
ALTIJD door deze te
ontwasemen om te voorkomen
dat de ruitensproeiervloeistof
op de ruit bevriest en uw zicht
belemmert, waardoor een
ongeval met ernstig letsel tot
gevolg kan ontstaan.
WAARSCHUWING
3-114
Kenmerken van uw auto
De Rear View Monitor wordt
geactiveerd als de motor draait en de
selectiehendel in stand R (achteruit)
wordt gezet.
Dit is een aanvullend systeem dat de
ruimte achter de auto weergeeft via de binnenspiegel of het
navigatiescherm terwijl u
achteruitrijdt.• Spuit niet met een
hogedrukreiniger direct op de
sensoren of de omgeving ervan.
Schokken door waterstralen uit
de hogedrukreiniger kunnen
ervoor zorgen dat het apparaatniet goed werkt.
• Gebruik voor het reinigen van de lens geen producten die zure of
basische reinigingsmiddelen
bevatten. Gebruik uitsluitend
een zachte zeep of een neutraal
oplosmiddel en spoel grondig
na met water.
Informatie
Zorg ervoor dat de lens van de camera
altijd schoon is. Als de lens is bedekt
met vuil, water of sneeuw,
functioneert de camera mogelijk niet
normaal.
i
AANWIJZING
De achteruitrijcamera is geen
veiligheidssysteem. De achter-
uitrijcamera helpt de bestuurder
alleen bij het signaleren van
obstakels die zich dicht bij het
midden van de achterzijde van
de auto bevinden. De camera
geeft NIET de volledige
omgeving van de achterzijde
van de auto weer.
WAARSCHUWING
•Vertrouw bij het achteruitrijden
nooit alleen op het beeld van de
achteruitrijcamera.
•Kijk voordat u achteruitrijdt
ALTIJD om u heen om te
controleren of de omgeving vrij
is van objecten en obstakels,om een aanrijding te
voorkomen.
•Wees extra voorzichtig als u
dicht langs voorwerpen of
personen, in het bijzonder
kinderen, rijdt.
WAARSCHUWING