BELANGRIJK
400)Bewaar geen spuitbussen in het
voertuig: ontploffingsgevaar. Spuitbussen
mogen niet blootgesteld worden aan
temperaturen boven 50°C. Wanneer het
voertuig in de zon staat, kan de
binnentemperatuur deze waarde ruim
overschrijden.
401)Gebruik nooit ontvlambare producten
zoals petroleum of wasbenzine voor het
reinigen van het interieur van de auto. De
elektrostatische lading die door het wrijven
tijdens het reinigen ontstaat, kan brand
veroorzaken.
BELANGRIJK
201)Gebruik geen organische stoffen
(oplosmiddelen, wasbenzine, petroleum,
alcohol, benzine, enz.) of basische of zure
oplossingen. Door deze chemicaliën kan
het oppervlak verkleuren, vlekken of
scheuren. Als u reinigings- of
polijstmiddelen gebruikt, controleer dan dat
deze middelen de bovengenoemde stoffen
niet bevatten.
DE BUITENKANT
VAN HET VOERTUIG
REINIGEN
Als de volgende zaken op uw voertuig
achterblijven, kunnen ze corrosie,
verkleuring en vlekken veroorzaken;
was het voertuig daarom zo snel
mogelijk.
Zeewater, dooimiddelen.
Roet en stof, ijzerpoeder van
fabrieken, chemische stoffen (zuren,
basen, koolteer, enz.).
Vogelpoep, dode insecten,
boomsappen, enz.
Wassen
Langdurig contact met chemicaliën in
vuil en stof afkomstig van het wegdek
kan leiden tot schade aan de laklaag en
de carrosserie van uw voertuig.
De beste manier om uw voertuig tegen
deze schade te beschermen is door het
regelmatig te wassen en in de was te
zetten. Dit biedt ook een effectieve
bescherming tegen de elementen, zoals
regen, sneeuw, zoute lucht, enz.
Was het voertuig van boven naar
beneden met een borstel of spons en
ruim water. Gebruik, indien nodig, een
mild autoreinigingsmiddel. Spoel het
voertuig grondig af en veeg het droog
met een zachte doek. Reinig na het
wassen van het voertuig de naden en
randen van de portieren, de motorkap
en andere delen waar vuil zich in zou
kunnen hebben verzameld.
202) 203) 204) 205) 206) 207) 208) 209) 210)
6)
Bij koud weer
Strooizout en andere chemicaliën die 's
winters in sommige gebieden op de
wegen worden gestrooid, kunnen een
schadelijk effect op de carrosserie
hebben. Was daarom het voertuig zo
vaak mogelijk volgens onze instructies
voor de verzorging. We raden aan om
vóór en na het winterseizoen een
conserveermiddel aan te laten brengen
en de bescherming van de ondervloer
te laten controleren.
Veeg na het wassen van uw voertuig
alle waterdruppels van de rubberen
delen om de portieren, om te
voorkomen dat de portieren
vastvriezen.
Waxen
Door het voertuig in de was te zetten,
voorkomt u dat stof en van de weg
afkomstige chemicaliën aan de lak
blijven plakken. Breng ten minste eens
in de drie maanden na het wassen van
het voertuig een wasoplossing aan om
te helpen het vocht af te drijven.
Zet het voertuig niet in direct zonlicht in
de was. Zet het voertuig in de was
nadat de oppervlakken zijn gekoeld.
Raadpleeg voor nadere informatie over
het in de was zetten van uw voertuig de
instructies van de autowax.
211)
286
SERVICE EN ONDERHOUD
Niet wassen met rollen en/of borstels
in autowasstraten. Gebruik voor het
wassen van het voertuig, uitsluitend
met de hand, pH-neutrale
reinigingsmiddelen; afdrogen met een
vochtige zeem. Schuur- en/of
polijstmiddelen mogen niet gebruikt
worden om het voertuig schoon te
maken.
Als voor het wassen van het voertuig
hogedrukreinigers worden gebruikt,
houd dan een afstand van minimaal
40 cm t.o.v. de carrosserie aan om
beschadiging of aantasting te
voorkomen. Onthoud dat stagnerend
water op lange termijn de auto kan
beschadigen.
Was de carrosserie met een
waterstraal onder lage druk.
Gebruik een spons om de
carrosserie met een lichte
zeepoplossing te wassen en spoel de
spons regelmatig uit.
Spoel goed af met ruim schoon
water en droog met een luchtstraal of
een zeemleren lap. Droog de minder
zichtbare delen (bijv. randen van
portieren, motorkap, koplampranden)
zorgvuldig, aangezien in deze zones
water makkelijker kan stagneren. De
auto moet na het wassen niet
onmiddellijk binnen gezet worden, maar
even buiten gelaten worden zodat
waterresten kunnen verdampen.
Was de auto niet nadat deze in de
zon geparkeerd heeft gestaan.
De kunststof carrosseriedelen
moeten op dezelfde wijze als de rest
van het voertuig gewassen worden.
Parkeer de auto zo min mogelijk
onder bomen: de hars die uit de bomen
druppelt, maakt de lak mat en vergroot
de kans op roestvorming.
Opmerking Vlekken (veroorzaakt door
water) op de stickers of wrapping
kunnen verwijderd worden door het
gedeelte nogmaals te bevochtigen en
te drogen met een zachte,
niet-schurende doek.
Opmerking Vogelpoep moet zo snel en
zo goed mogelijk verwijderd worden,
omdat hierin bijzonder agressieve zuren
aanwezig zijn.
Opmerking Vermijd (indien mogelijk) om
de auto onder bomen te parkeren;
verwijder plantaardige harsen
onmiddellijk omdat deze, als ze drogen,
alleen verwijderd kunnen worden met
schuur- en/of polijstmiddelen die ten
zeerste afgeraden zijn omdat ze de lak,
de stickers of de wrapping kunnen
aantasten.
BELANGRIJK
202)Niet wassen met rollen en/of borstels
in autowasstraten. Was het voertuig
uitsluitend met de hand en gebruik
pH-neutrale reinigingsmiddelen; droog af
met een vochtige leren zeem. Schuur- en/of
polijstmiddelen mogen niet gebruikt worden
om het voertuig schoon te maken.
Vogelpoep moet zo snel en zo goed
mogelijk verwijderd worden, omdat hierin
bijzonder agressieve zuren aanwezig zijn.
Vermijd (indien mogelijk) om het voertuig
onder bomen te parkeren; verwijder
plantaardige harsen onmiddellijk omdat
deze, als ze drogen, alleen verwijderd
kunnen worden met schuur- en/of
polijstmiddelen die ten zeerste afgeraden
worden omdat ze de karakteristieke
matheid van de lak kunnen aantasten.
Gebruik geen onverdunde
ruitensproeiervloeistof om de voorruit en
achterruit te reinigen; verdun dit met
minstens 50% water. Gebruik alleen
onverdunde ruitensproeiervloeistof wanneer
de buitentemperaturen dit vereisen.
203)Wees voorzichtig dat u tijdens het
wassen van de onderkant van het voertuig
of wiel, uw handen niet verwondt.
204)Indien uw voertuig is uitgerust met de
achterspoiler, informeer dan bij het
personeel van de wastunnel alvorens het
voertuig door de wastunnel te halen.
288
SERVICE EN ONDERHOUD
BANDEN
402)
Bandenmaat TOT 3 PASSAGIERSMAX. BELASTING OF AANHANGWAGENS
TREKKEN
Voor Achter Voor Achter
205R16C 110/108R 8PR2,4 bar
(240 kPa)
{35 psi}2,4 bar
(240 kPa)
{35 psi}2,4 bar
(240 kPa)
{35 psi}4,5 bar
(450 kPa)
{65 psi}
245/70R16 111S RF2,0 bar
(200 kPa)
{29 psi}2,0 bar
(200 kPa)
{29 psi}2,0 bar
(200 kPa)
{29 psi}2,9 bar
(290 kPa)
{42 psi}
245/65R17 111S RF2,2 bar
(220 kPa)
{32 psi}2,2 bar
(220 kPa)
{32 psi}2,2 bar
(220 kPa)
{32 psi}2,9 bar
(290 kPa)
{42 psi}
Controleer de bandenspanning van alle banden als ze koud zijn; corrigeer een te lage of te hoge bandenspanning tot de
gespecificeerde waarde.
Controleer de banden, nadat de bandenspanning is gecorrigeerd, op schade of lekken. Doe altijd doppen op de ventielen.
290
SERVICE EN ONDERHOUD
Bandentoestand
403) 404) 405)
218)
1. Locatie van de slijtage-indicator van
het loopvlak
2. Slijtage-indicator van het loopvlak
Controleer de banden op sneden,
scheuren en andere schade. Vervang
de banden als er diepe sneden of
scheuren in zitten. Controleer ook
iedere band op stukken metaal of grind.
Gebruik van versleten banden kan zeer
gevaarlijk zijn in verband met het
grotere risico op slippen of
aquaplanning. Volgens de
minimumvereisten voor gebruik dienen
de banden een profieldiepte van
minimaal 1,6 mm te hebben.
Minimaal 3 mm voor sneeuw (winter)
banden (voor markten, waar voorzien).
Naarmate de band slijt, worden
slijtage-indicatoren op het loopvlakzichtbaar, wat aangeeft dat de band
niet langer voldoet aan de
minimumvereisten voor gebruik. Als
deze slijtage-indicatoren op het
loopvlak verschijnen, moeten de
banden worden vervangen door
nieuwe.
Vervang bij voertuigen met
vierwielaandrijving alle banden, als één
band moet worden vervangen.
Banden en wielen vervangen
219) 220)
Banden wisselen
Bandenslijtage varieert afhankelijk van
de voertuigomstandigheden, het
wegdek en de individuele rijgewoonten.
Voor een gelijkmatige slijtage en een
langere levensduur van de band, raden
we aan de banden onmiddellijk te
wisselen als ongebruikelijke slijtage
wordt waargenomen, of als het verschil
tussen de voor- en achterbanden
duidelijk waarneembaar is.
Controleer de banden bij het wisselen
op ongelijke slijtage en schade.
Ongebruikelijke slijtage wordt meestal
veroorzaakt door een verkeerde
bandenspanning, wieluitlijning of
-balancering, of hard remmen.
Raadpleeg een erkend Fiat Servicepunt
om de oorzaak van onregelmatige
slijtage te bepalen.
406)
221) 222)
471AA0002549
472AHE100140
291
Winterbanden
406)
223) 224)
Voor het rijden op sneeuw of ijs wordt
gebruik van winterbanden aanbevolen.
Monteer op alle vier de wielen
winterbanden van dezelfde maat en
met hetzelfde profiel om de rijstabiliteit
te behouden. Winterbanden die meer
dan 50% versleten zijn, zijn niet langer
geschikt voor gebruik als winterbanden.
De porfieldiepte moet minimaal 3 mm
zijn (voor markten / uitvoeringen, waar
aanwezig). Winterbanden die niet aan
de specificaties voldoen, mogen niet
gebruikt worden.
Opmerking De wetten en voorschriften
omtrent winterbanden (rijsnelheid,
vereist gebruik, type, enz.) variëren.
Achterhaal en volg de wetten en
voorschriften in de omgeving waar u
gaat rijden.Opmerking Als flensmoeren op uw
voertuig zijn gebruikt, vervang die dan
op stalen wielen door conische moeren.
Opmerking Voor markten /
uitvoeringen, waar aanwezig, geven de
identificatieletters op de winterbanden
de toegestane snelheden voor
M&S-banden aan:
QMS: max. 160 km/u
TMS: max. 190 km/uDe
desbetreffende maximumsnelheid dient
absoluut in acht te worden genomen en
er is een aanwijzingsscherm in het
gezichtsveld van de bestuurder
aanwezig, in het geval dat de
maximumsnelheid van het voertuig,
aangegeven op het registratiecertificaat
van het voertuig, hoger is.
Sneeuwtractiesystemen
(sneeuwkettingen)
Als sneeuwtractiesystemen
(sneeuwkettingen) gebruikt moeten
worden, zorg er dan voor dat deze
alleen om de aandrijfwielen (achter)
worden aangebracht, in
overeenstemming met de instructies
van de fabrikant.
Breng sneeuwtractiesystemen
(sneeuwkettingen) op voertuigen met
4WD, waarbij de aandrijfkracht bij
voorkeur over de achterwielen is
verdeeld, om de achterwielen aan.Gebruik alleen sneeuwtractiesystemen
(sneeuwkettingen) bestemd voor
gebruik met de banden die op het
voertuig zijn gemonteerd: gebruik van
de verkeerde maat of het verkeerde
type sneeuwtractiesystemen
(sneeuwkettingen), zou kunnen leiden
tot schade aan de carrosserie.
Neem voor het aanbrengen van
sneeuwtractiesystemen
(sneeuwkettingen) contact op met het
Fiat Servicenetwerk. De max. dikte van
het sneeuwtractiesysteem
(sneeuwkettingen) is als volgt.
Banden-
maatWiel-
maatMax.
kettingdikte
[mm]
205R16C16x6 J
16x6 JJ
22
245/70R1616x7 J
16x7 JJ
245/65R17 17x7 1/2J
Rijd met sneeuwtractiesystemen
(sneeuwkettingen) om de banden niet
sneller dan 50 km/u. Verwijder
onmiddellijk het sneeuwtractiesysteem
(sneeuwkettingen), zodra u wegen
bereikt die niet zijn ondergesneeuwd.
225) 226) 227) 228) 229) 230) 231) 232)
De wetten en voorschriften omtrent het
gebruik van sneeuwtractiesystemen
(sneeuwkettingen) variëren. Volg altijd
de plaatselijke wetten en voorschriften.
473AA0002552
292
SERVICE EN ONDERHOUD
In de meeste landen is het verboden
om met sneeuwtractiesystemen
(sneeuwkettingen) op wegen te rijden
waar geen sneeuw op ligt.
BELANGRIJK
402)Door met versleten of beschadigde
banden, of een verkeerde bandenspanning
te rijden, kunt u de controle over het
voertuig verliezen of kunnen de banden
klappen, wat kan leiden tot een botsing of
ernstig of dodelijk letsel.
403)Onthoud dat de wegligging van het
voertuig in grote mate van een juiste
bandenspanning afhankelijk is.
404)Als de druk te laag is, wordt de band
te heet en kan ernstig beschadigen.
405)Voer bij lichtmetalen velgen nooit
spuitwerkzaamheden uit die een
temperatuur vereisen boven 150°C. Dit kan
de mechanische eigenschappen van de
wielen in gevaar brengen.
406)Verwissel de banden niet kruiselings,
door ze van de rechterzijde naar de
linkerzijde en omgekeerd te verplaatsen.
BELANGRIJK
218)Gebruik altijd banden van dezelfde
maat, hetzelfde type en hetzelfde merk,
zonder verschillen in slijtage. Gebruik van
banden van verschillende maten, types,
merken of mate van slijtage, verhoogt de
temperatuur van de tussenbakolie, wat zou
kunnen leiden tot schade aan het
aandrijfsysteem. Daarnaast wordt de
aandrijflijn teveel belast, waardoor olie kan
gaan lekken, componenten vast kunnen
lopen en andere ernstige storingen
veroorzaakt kunnen worden.
219)Vermijd andere bandenmaten dan de
gespecificeerde maten en gecombineerd
gebruik van verschillende bandentypes,
aangezien dit van invloed is op de
rijveiligheid.
220)Zelfs als een wiel dezelfde velgmaat
en sprong heeft als het gespecificeerde
bandentype, kan de vorm ertoe leiden dat
het niet goed kan worden gemonteerd.
Raadpleeg het Fiat Servicenetwerk voordat
u wielen in uw bezit gebruikt.
221)Als de banden zijn voorzien van pijlen
(A) die de juiste draairichting aanduiden,
wissel dan de voor- en achterbanden aan
de linkerkant van het voertuig en de voor-
en achterbanden aan de rechterkant van
het voertuig afzonderlijk. Houd iedere band
aan de oorspronkelijke zijde van het
voertuig. Zorg er bij de montage van de
banden voor dat de pijlen in de richting
wijzen waarin de wielen draaien als het
voertuig vooruit beweegt. Banden waarvan
de pijlen de verkeerde kant op wijzen,
werken niet optimaal.222)Vermijd gecombineerd gebruik van
verschillende bandentypes. Gebruik van
verschillende bandentypes is van invloed
op de prestaties en veiligheid van het
voertuig.
223)Als winterbanden met een lagere
snelheidscategorie dan die op het
kentekenbewijs is aangegeven worden
gebruikt, overschrijd dan niet de
maximumsnelheid die overeenkomt met de
snelheidscategorie van de gebruikte
banden.
224)Neem de maximaal toelaatbare
snelheid voor winterbanden en de wettelijke
maximumsnelheid in acht.
225)Ga op een recht stuk weg langs de
kant staan, waar u gezien kunt worden als
u het sneeuwtractiesysteem
(sneeuwkettingen) aanbrengt.
226)Breng geen sneeuwtractiesysteem
(sneeuwkettingen) aan voordat u het nodig
hebt. Hierdoor slijten de banden en het
wegdek.
227)Stop na ongeveer 100-300 meter om
het sneeuwtractiesysteem opnieuw aan te
halen.
228)Rijd voorzichtig en niet sneller dan
50 km/h. Vergeet niet dat
sneeuwtractiesystemen (sneeuwkettingen)
niet bedoeld zijn om ongevallen te
voorkomen.
229)Wees bij het aanbrengen van
sneeuwtractiesystemen (sneeuwkettingen)
voorzichtig dat de velg of de carrosserie
niet beschadigt.
293
230)Aluminium velgen kunnen tijdens het
rijden beschadigen door gebruik van
sneeuwtractiesystemen (sneeuwkettingen).
Zorg er bij het aanbrengen van
sneeuwtractiesystemen (sneeuwkettingen)
op aluminium wielen voor dat de
sneeuwtractiesystemen (sneeuwkettingen)
of de bevestiging niet in contact komen met
het wiel.
231)Zorg er tijdens het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwtractiesystemen
(sneeuwkettingen) voor dat handen en
andere lichaamsdelen geen letsel oplopen
door de scherpe randen van de
carrosserie.
232)Breng sneeuwtractiesystemen
(sneeuwkettingen) alleen op banden aan en
haal ze zo ver mogelijk aan als de uiteinden
stevig bevestigd zijn.
294
SERVICE EN ONDERHOUD
ELEKTRISCH SYSTEEM
Behalve voor voertuigen met het Start&Stop-
systeem
Voertuigen met
Start&Stop-systeem
Alle voertuigenVoertuigen voor
specifieke markten
Spanning12 V
Accu Type (JIS)95D31L – 80Ah
115D31L – 84Ah
(*)115D31L – 84Ah T-105 – 86Ah
Capaciteit dynamo
95 A, 130 A
(*)130 A
95 A, 130 A(*)
(*) Optioneel
Opmerking Voertuigen uitgerust met Start&Stop hebben een speciale Start&Stop accutype. Gebruik van een andere accu kan
ervoor zorgen dat de accu snel leeg gaat of dat het Start&Stopsysteem niet normaal werkt. Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk bij het vervangen van de accu.
312
TECHNISCHE GEGEVENS