Het ASR-systeem is vooral handig
onder de volgende omstandigheden:
als het binnenste wiel in bochten
slipt door de dynamische verschillen in
de belading of als teveel wordt
versneld;
als teveel vermogen wordt
overgedragen naar de wielen, ook ten
opzichte van de toestand van het
wegdek;
versnelling op glad, besneeuwd of
bevroren wegdek;
bij gripverlies op een nat wegdek
(aquaplanning).
MSR-systeem (regeling van de
motoraandrijving)
Het systeem voorkomt dat de
aandrijfwielen mogelijk vergrendelen,
hetgeen kan gebeuren, bijvoorbeeld, als
het gaspedaal plotseling wordt
losgelaten of in het geval van een
plotseling naar een lagere versnelling
schakelen in omstandigheden van
slechte grip op de weg.In deze omstandigheden zou het
motorremeffect ervoor kunnen zorgen
dat de aandrijfwielen slippen, waardoor
het voertuig zijn stabiliteit verliest. Het
MSR-systeem grijpt in dergelijke
situaties in door het motorkoppel te
regelen om zo de stabiliteit te bewaren
en de veiligheid van het voertuig te
verhogen.
Inschakeling/uitschakeling van het
ASR-systeem
Het ASR-systeem wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de motor wordt
gestart.
Tijdens het rijden kan de ASR
uitgeschakeld en vervolgens weer
ingeschakeld worden door op de knop
fig. 99 op het dashboard te drukken.
De uitschakeling wordt aangegeven
door het aangaan van het lampje
op
het instrumentenpaneel en de
weergave van een speciaal bericht op
het multifunctionele display, waar
voorzien.
Als het ASR wordt uitgeschakeld tijdens
het rijden, wordt het automatisch
opnieuw ingeschakeld wanneer het
voertuig opnieuw wordt gestart.Wanneer met sneeuwkettingen wordt
gereden, kan het handig zijn om het
ASR uit te schakelen: onder deze
omstandigheden levert het doorslippen
van de aandrijfwielen bij het wegrijden
immers meer trekkracht op.
STORINGSMELDINGEN
In geval van een storing wordt het
ASR-systeem automatisch
uitgeschakeld en gaat het lampje
op
het instrumentenpaneel permanent
branden en verschijnt er een bericht op
het multifunctionele display (zie
"Lampjes en berichten"). Neem in dit
geval zo snel mogelijk contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
99F0V0576
88
VEILIGHEID
Stel de hoogte van de veiligheidsgordel
altijd zodanig af dat hij de persoon die
hem draagt goed past: deze
voorzorgsmaatregel kan het risico op
letsel in geval van een aanrijding
aanzienlijk beperken.
De gordel is goed afgesteld als hij
halverwege tussen de nek en het
uiteinde van de schouder ligt.
BELANGRIJK
56)Druk nooit op knop C fig. 100tijdens
het rijden.
57)Vergeet niet dat achterpassagiers die
hun veiligheidsgordel niet om hebben,
in geval van een ernstige botsing, niet
alleen zichzelf, maar ook de voorpassagiers
in gevaar brengen.
58)Controleer of de rugleuning aan beide
zijden goed is vergrendeld (rode strepen
B onzichtbaar) om te voorkomen dat de
rugleuning bij bruusk remmen naar voren
kan klappen en zo de inzittenden kan
verwonden.
59)De hoogte van de veiligheidsgordels
mag alleen ingesteld worden bij stilstaande
auto.
60)Controleer na het afstellen van de
hoogte altijd of de regeling vergrendeld is in
een van de van te voren ingestelde
standen. Om dit te doen, de regeling
omlaag duwen tot het bevestigingspunt in
één van de mogelijke standen blokkeert.
SBR-SYSTEEM
Dit systeem bestaat uit een akoestisch
waarschuwingssignaal dat, tegelijk
met de knipperende lampjes
op het
instrumentenpaneel, de bestuurder
en de passagier voorin waarschuwt
wanneer hun veiligheidsgordel niet
is omgelegd.
Bij sommige versies is ook een paneel
met een waarschuwingszoemer en
knipperende lampjes (ter vervanging
voor het lampje op het
instrumentenpaneel) boven de
achteruitkijkspiegel voorzien fig. 104,
dat de passagiers voorin en achterin
waarschuwt wanneer hun
veiligheidsgordel niet is omgelegd.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk om dit geluidssignaal
permanent te laten uitschakelen.De zoemer kan te allen tijde via het
Setup-menu opnieuw worden
ingeschakeld (zie paragraaf
"Menuopties" in het hoofdstuk
“Kennismaking met de auto”).
De lampjes fig. 104 kunnen rood of
groen en werken als volgt:
1 = linker voorstoel (toestand
bestuurder voor versies met stuur links)
2 = rechter voorstoel (toestand
passagier voor versies met stuur links);
3 = linker achterstoel tweede rij
(passagier);
4 = centrale achterstoel tweede rij
(passagier);
5 = rechter achterstoel tweede rij
(passagier);
6 = linker achterstoel derde rij
(passagier);
7 = rechter achterstoel derde rij
(passagier).
104F0V0635
91
GORDELSPANNERS
Voor een nog doeltreffender
bescherming zijn de veiligheidsgordels
van de voorstoelen voorzien van
gordelspanners. Bij een heftige frontale
of zijdelingse botsing, trekken de
gordelspanners de gordel enige
centimeters aan. Op die manier worden
de inzittenden veel beter op hun plaats
gehouden en wordt de voorwaartse
beweging ingeperkt.
Het is duidelijk dat de gordelspanners
geactiveerd zijn wanneer de gordel niet
meer teruggetrokken wordt in het
oprolmechanisme.
Tijdens de activering van de
gordelspanner kan er wat rook
afgegeven worden. Deze rook is niet
schadelijk en impliceert geen
brandgevaar.
De gordelspanner vereist geen
onderhoud of smering. Elke
verandering van de oorspronkelijke
conditie zal de werking ervan
benadelen. Als de gordelspanner door
uitzonderlijke natuurlijke gebeurtenissen
(bijv. overstromingen, vloedgolven
enz.) met water en/of modder in
contact is geweest, neem dan contact
op met het Fiat Servicenetwerk om
hem te laten vervangen.BELANGRIJK Voor een maximale
bescherming door de gordelspanners
moet de veiligheidsgordel zo worden
omgelegd dat hij goed op borst en
bekken aansluit.
61)
17)
KRACHTBEGRENZERS
(voor bepaalde versies/markten)
Voor een nog betere bescherming van
de inzittenden bij een ongeval, zijn
de oprolautomaten van de
veiligheidsgordels van de voor- en
achterstoelen voorzien van een
krachtbegrenzer (voor bepaalde
versies/markten, waar voorzien) die bij
een frontale aanrijding de piekbelasting
op de borst en schouders beperkt.ALGEMENE
WAARSCHUWINGEN
VOOR HET GEBRUIK VAN
DE
VEILIGHEIDSGORDELS
Ook zwangere vrouwen moeten de
veiligheidsgordel omleggen: voor
zwangere vrouwen en het ongeboren
kind wordt het risico op verwondingen
bij een ongeval fors ingeperkt als de
gordel wordt gedragen. Natuurlijk
moeten zwangere vrouwen wel het
onderste deel van de gordel lager
omleggen, zodat de gordel over het
bekken en onder de buik komt (zie fig.
105).
Naar gelang de zwangerschap verder
gevorderd is, moet de bestuurder zowel
de stoel als het stuurwiel zodanig
verstellen dat volledige controle over
het voertuig mogelijk is (pedalen en
stuurwiel moeten gemakkelijk
bereikbaar zijn). De maximale speling
tussen de buik en het stuurwiel moet
aangehouden worden.
93
BELANGRIJK Zorg dat de gordelband
nooit gedraaid is. Het bovenste
gordelgedeelte moet over de schouder
en schuin over de borst liggen. Het
onderste gordelgedeelte moet op het
bekken aansluiten(zoals aangegeven in
fig. 106) en dus niet over de buik van
de passagier liggen. Steek nooit
voorwerpen (wasknijpers, klemmen
enz.) tussen de gordel en het lichaam
van de inzittende.
62)
Het demonteren of aanpassen van
onderdelen van de veiligheidsgordel of
gordelspanner is ten strengste
verboden. Werkzaamheden aan deze
onderdelen moeten worden uitgevoerd
door gekwalificeerd en bevoegd
personeel. Wendt u altijd tot het Fiat
Servicenetwerk.
BELANGRIJK Vervoer nooit kinderen
op de schoot van inzittenden met
één veiligheidsgordel voor beiden fig.
107. Bevestig geen andere voorwerpen
aan het lichaam.
63)
ONDERHOUD VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
Volg voor het juiste onderhoud van de
veiligheidsgordels de volgende
aanwijzingen zorgvuldig op:
zorg er altijd voor dat de gordel
goed uitgetrokken en niet gedraaid is;
controleer ook of de oprolautomaat niet
haperend werkt;
controleer de werking van de
veiligheidsgordel als volgt: maak de
gordel vast en trek hard aan de gordel;
vervang de gordels na een ongeval,
ook al lijken ze niet beschadigd.
Vervang de gordels ook altijd als de
gordelspanners werden geactiveerd.
zorg dat er geen vocht in de
oprolautomaat komt: de goede werking
ervan is alleen gegarandeerd als ze
droog blijven;
vervang de gordels als ze sporen
van slijtage of beschadiging vertonen.
BELANGRIJK
61)De gordelspanner is voor éénmalig
gebruik bestemd. Nadat ze in werking zijn
getreden moeten ze bij het Fiat
Servicenetwerk vervangen worden.
62)Voor optimale veiligheid moet de
rugleuning rechtop gezet worden, moet
men goed tegen de rugleuning aanzitten en
moet de gordel goed aansluiten op de
borst en het bekken. Draag altijd
veiligheidsgordels, zowel voor- als achterin!
Rijden zonder veiligheidsgordels doet bij
een ongeval het risico op ernstige
verwondingen toenemen en kan zelfs de
dood tot gevolg hebben.
105F0V0106
106F0V0107
107F0V0108
94
VEILIGHEID
63)Nadat een gordel aan een zware
belasting is blootgesteld (bijvoorbeeld bij
een ongeval), moet de veiligheidsgordel
compleet met de verankeringen,
bevestigingsbouten en de gordelspanner
worden vervangen. Ook als er geen
zichtbare schade is, kan de gordel toch
verzwakt zijn.
BELANGRIJK
17)Werkzaamheden waarbij stoten,
trillingen of plaatselijke verhittingen
(maximum 100°C gedurende ten hoogste
6 uur) vrijkomen, kunnen de
gordelspanners beschadigen of doen
activeren. Onder deze omstandigheden
behoren niet trillingen die voortgebracht
worden door een slecht wegdek of door
contact met kleine obstakels zoals
trottoirbanden. Wendt u zich hiervoor
steeds tot het Fiat Servicenetwerk.
KINDEREN VEILIG
VERVOEREN
Om een optimale bescherming bij een
ongeval te kunnen garanderen, moeten
alle passagiers zitten en gebruik maken
van goedgekeurde
beveiligingssystemen.
Dit geldt des te meer voor kinderen.
Dit is een wettelijke verplichting in alle
EU-landen, conform de Europese
richtlijn 2003/20/EG.
Vergeleken met een volwassene, is het
hoofd van kleine kinderen in verhouding
tot de rest van het lichaam groter en
zwaarder, maar de spieren en de
botstructuur van kinderen zijn nog niet
volledig ontwikkeld.
Daarom zijn correcte
beveiligingssystemen, naast
veiligheidsgordels voor volwassenen,
noodzakelijk om het gevaar van letsel in
geval van een aanrijding, remmen of
plotselinge manoeuvres, zo veel
mogelijk te beperken.
Kinderen moeten veilig en comfortabel
zitten.
Afhankelijk van de eigenschappen van
de gebruikte kinderzitjes, wordt
geadviseerd om kinderzitjes zo lang
mogelijk tegen de rijrichting in te
monteren (tot het kind minstens 3–4
jaar oud is), omdat die stand bij een
ongeval de meeste bescherming biedt.Het wordt geadviseerd altijd het voor
het kind meest geschikte kinderzitje te
kiezen; raadpleeg daarom altijd de
Gebruiksaanwijzing die bij het
kinderzitje geleverd is, om er zeker van
te zijn dat dit het juiste type is voor
de kinderen waarvoor het is bedoeld.
Kinderen langer dan 1,50 m worden
voor wat betreft beveiligingssystemen
gelijkgesteld met volwassenen en
moeten de standaard veiligheidsgordels
dragen.
In Europe zijn kinderzitjes
geclassificeerd in, met andere criteria,
vijf gewichtsgroepen:
Groep Gewichtsgroep
Groep 0 tot 10 kg
Groep 0+ tot 13 kg
Groep 1 9 - 18 kg
Groep 2 15 - 25 kg
Groep 3 22 - 36 kg
Alle beveiligingssystemen moeten
voorzien zijn van de
typegoedkeuringsgegevens en het
keurmerk op een label dat stevig
bevestigd moet zijn op het kinderzitje
en dat absoluut niet verwijderd mag
worden.
95
Handmatige
uitschakeling van de
frontairbag en de
zijairbag voor de
bescherming van
bekken, borst, schouder
en hoofd aan
passagierszijde
(voor bepaalde versies/markten)
Mocht het bij Doblò-versies voor
passagiersvervoer (M1-
typegoedkeuring) toch nodig zijn om
een kind in een kinderzitje
achterstevoren op de voorste
passagiersstoel te vervoeren, dan
moeten de frontairbag en zijairbags aan
de passagierszijde (voor bepaalde
versies/markten, waar voorzien) worden
gedeactiveerd. Als bij een botsing de
airbag wordt opgeblazen, kan dit
namelijk leiden tot dodelijk letsel van het
kind.BELANGRIJK Raadpleeg "Digitaal
display" en "Multifunctioneel display" in
het gedeelte "Kennismaking met het
voertuig" om de frontairbag en
zijairbags aan passagierszijde
handmatig uit te schakelen.
Het waarschuwingslampje
boven
het voorste plafondlampje fig. 118,
hetzij alleen of in het SBR-systeem fig.
119 (voor bepaalde versies, waar
voorzien), geeft de toestand van de
passagiersbescherming aan. Als het
lampje niet brandt, is de
passagiersbescherming ingeschakeld.
Het waarschuwingslampje dooft als
de de frontairbag en zijairbags (voor
bepaalde versies/markten, waar
voorzien) weer worden geactiveerd.
Wanneer het voertuig wordt gestart
(sleutel naar stand MAR), gaat het
waarschuwingslampje ongeveer
8 seconden branden. Als dit niet het
geval is, neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
Tijdens de eerste 8 seconden geeft het
branden van het lampje niet de
werkelijke toestand van de
passagiersbescherming aan, maar
wordt alleen de correcte werking ervan
gecontroleerd.
117F0T0950118F0V0406
119F0V0710
108
VEILIGHEID
Deze zijn ontworpen om het hoofd van
de inzittenden voorin en achterin te
beschermen bij flankbotsingen, dankzij
het grote oppervlak dat in opgeblazen
toestand wordt beslagen.
Bij lichte flankbotsingen is het opblazen
van de hoofdairbags niet vereist.
Het systeem biedt de beste
bescherming bij een zijdelingse botsing
als de passagier correct op zijn stoel
zit, zodat de hoofdairbag zo goed
mogelijk opgeblazen kan worden.
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
De frontairbags en/of zijairbags (waar
voorzien) kunnen in werking treden
bij krachtige stoten aan de onderzijde
van de carrosserie, bijv. heftige botsing
tegen drempels, stoepranden of lage
obstakels, of als het voertuig in grote
gaten of verzakkingen in het wegdek
rijdt.
Als de airbag geactiveerd wordt,
ontsnapt een kleine hoeveelheid
poeder. Dit poeder is niet schadelijk en
duidt niet op het begin van een brand.
Verder kan het oppervlak van de
opgeblazen airbag en het interieur van
het voertuig met een fijn poederlaagje
bedekt zijn: dit poeder kan irriterend zijn
voor ogen en huid. Na aanraking
onmiddellijk wassen met water en
neutrale zeep.Als een of meerdere
veiligheidsvoorzieningen zijn
geactiveerd ten gevolge van een
ongeval, neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk om deze
veiligheidsvoorzieningen te laten
vervangen en om de werking van het
systeem te laten controleren.
De controle, reparatie en vervanging
van airbags mogen uitsluitend door het
Fiat Servicenetwerk worden uitgevoerd.
Als het voertuig wordt gesloopt, moet
men het systeem onwerkzaam laten
maken door het Fiat Servicenetwerk. Bij
verkoop van de auto moet de nieuwe
eigenaar op de hoogte worden
gebracht van de gebruiksmethode van
de airbags en bovenstaande
waarschuwingen, en moet dit
instructieboek worden overhandigd aan
de nieuwe eigenaar.
Gordelspanners, front- en zijairbags
worden op verschillende manieren
geactiveerd, afhankelijk van het type
botsing. Als een of meerdere van deze
voorzieningen niet in werking treden,
dan duidt dat niet op een storing in het
systeem.
83) 84) 85) 86) 87) 88) 89) 90)
BELANGRIJK
83)Als de controlelampniet gaat
branden wanneer de contactsleutel naar
MAR wordt gedraaid, of als het blijft
branden tijdens het rijden (en op bepaalde
versies een bericht op het display wordt
weergegeven), dan is er mogelijk een
storing in de veiligheidssystemen. In dat
geval is het mogelijk dat de airbags of
gordelspanners niet geactiveerd worden bij
een ongeval of dat ze abusievelijk worden
geactiveerd, wat minder waarschijnlijk
is. Laat het systeem onmiddellijk
controleren door het Fiat Servicenetwerk
alvorens verder te rijden.
84)Reis niet met voorwerpen op schoot of
voor de borst en houd niets in de mond
(pijp, pen, enz.): deze kunnen ernstig letsel
veroorzaken als de airbag in werking
treedt.
85)Bedek bij voertuigen met zijairbags de
rugleuning van de voorstoelen niet met
extra hoezen.
86)Laat na diefstal of poging tot diefstal,
vandalisme of overstromingen het
airbagsysteem door het Fiat
Servicenetwerk controleren.
112
VEILIGHEID
DE MOTOR STARTEN
Het voertuig is uitgerust met een
elektronische startblokkering: zie de
paragraaf "Fiat CODE startblokkering"
in "Kennismaking met de auto" als
de motor niet start.
18) 19)
91)
PROCEDURE VOOR
BENZINEVERSIES
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan;
plaats de versnellingspook in de
vrijstand;
trap het koppelingspedaal volledig in
zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de contactsleutel naar AVV en
laat deze los zodra de motor start.
PROCEDURE VOOR
DIESELVERSIES
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan;
plaats de versnellingspook in de
vrijstand;
draai de contactsleutel naar MAR:
de controlelampen
enop
het instrumentenpaneel gaan branden;
wacht tot de waarschuwingslampjes
enuit gaan, wat sneller
gebeurt naarmate de motor warmer is;
trap het koppelingspedaal volledig
in zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de contactsleutel in de stand
AVV zodra het lampje
uit gaat.
Als te lang wordt gewacht, is het werk
van de voorgloeibougies tevergeefs.
Laat de sleutel los zodra de motor start.
20)
PROCEDURE VOOR
NATURAL
POWER-VERSIES
De motor wordt altijd op benzine
gestart, ongeacht de eerder
geselecteerde gekozen modus.
PROCEDURE VOOR
UITVOERINGEN MET
HANDGESCHAKELDE™
VERSNELLINGSBAK
Het systeem staat het starten van de
motor toe zowel met een ingeschakelde
versnelling als in de vrijstand (N). Trap
het rempedaal altijd in met de
ingeschakelde versnelling.
Het wordt aangeraden de
versnellingspook in de vrijstand (N)te
zetten voordat de motor wordt gestart.BELANGRIJK Bij koude motor moet het
gaspedaal volledig worden vrijgegeven
wanneer de contactsleutel naar de
stand AVV wordt gedraaid. Als de
motor niet bij de eerste poging start,
draai dan de contactsleutel naar de
stand STOP alvorens de procedure te
herhalen. Als de sleutel in de stand
MAR staat en het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel blijft branden,
verdient het aanbeveling de sleutel in de
stand STOP te plaatsen en dan weer
op MAR; blijft het
waarschuwingslampje branden,
probeer het dan nogmaals met de
andere bijgeleverde sleutels. Neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk
als de motor nog steeds niet gestart
kan worden.
21)
DE GESTARTE MOTOR
OPWARMEN
Ga als volgt te werk:
rijd langzaam weg en laat de motor
bij gemiddelde toerentallen draaien.
Geef niet abrupt gas;
verlang in het begin geen maximale
prestaties. Wacht tot de wijzer van
de koelvloeistoftemperatuurmeter
begint te bewegen.
115