Page 65 of 207
Instrumenten en bedieningsorganen63Wis- en wasinstallatie
achterruit
Druk de tuimelschakelaar in om de
achterruitwisser aan te zetten:
bovenste stand:continue werkingonderste stand:onderbroken
werkingmiddenstand:uit
Hendel van u af duwen. Er wordt
sproeiervloeistof op de achterruit
gespoten en de ruitenwisser maakt
enkele slagen.
Niet inschakelen wanneer de achter‐ ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
U kunt deze functie in- of uitschakelen in het menu Instellingen op het
Info-Display.
Sproeiervloeistof 3 143.
Persoonlijke instellingen 3 87.
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt
onmiddellijk aangeduid, een stij‐
gende temperatuur met enige vertra‐
ging.9 Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het
wegdek al beijzeld zijn.
Klok
Datum en tijd verschijnen op het
Info-Display.
Info-Display 3 83.
Page 66 of 207

64Instrumenten en bedieningsorganenGraphic-Info-DisplayDruk op MENU om het betreffende
audiomenu te openen.
Selecteer Tijd en datum .
Tijd instellen
Selecteer Tijd instellen om het betref‐
fende submenu te openen.
Selecteer Auto In. onder in het
scherm. Activeer Aan - RDS of Uit
(handmatig) .
Als u Uit (handmatig) selecteert, kunt
u de uren en minuten instellen.
Druk op de schermtoets 12-24 uur
onder in het scherm tot u de gewenste
tijdnotatie vindt.
Als de 12-uurs modus wordt geselec‐ teerd, verschijnt er een derde kolom
voor AM en PM. Selecteer de gewen‐
ste optie.
Datum instellen
Selecteer Datum instellen om het
betreffende submenu te openen.
Selecteer Auto In. onder in het
scherm. Activeer Aan - RDS of Uit
(handmatig) .
Als u Uit (handmatig) selecteert, kunt
u de datum instellen.
7'' Colour-Info-Display
Druk op ; en selecteer vervolgens
Instellingen .
Selecteer Tijd en datum om het
betreffende submenu weer te geven.Tijdformaat instellen
Selecteer de gewenste tijdnotatie door op het scherm de toetsen 12 h
of 24 h aan te raken.
Datumformaat instellen
U selecteert de gewenste datumno‐
tatie door op Datumformaat instellen
te drukken en een van de beschik‐
bare opties te kiezen.
Automatisch
Selecteer Automatisch om aan te
geven of de datum en tijd automatisch
of handmatig worden ingesteld.
Selecteer Aan - RDS om de datum en
tijd automatisch in te stellen.
Selecteer Uit - Handbediend om de
datum en tijd handmatig in te stellen. Als Automatisch op Uit -
Handbediend wordt ingesteld, zijn de
submenu-opties Tijd instellen en
Datum instellen beschikbaar.
Tijd en datum instellen
Selecteer Tijd instellen of Datum
instellen om de tijd en datum in te
stellen.
Page 67 of 207

Instrumenten en bedieningsorganen65Tik op + of - om de instellingen aan te
passen.
Elektrische aansluitingen
Er zit een 12V-aansluiting in de
middenconsole.
Het maximaal opgenomen vermogen mag niet meer bedragen dan 120 W.
Wanneer de ontsteking is uitgescha‐
keld, is de aansluiting gedeactiveerd.
De aansluiting wordt ook gedeacti‐
veerd wanneer de accuspanning laag
is.
Aangesloten elektrische accessoires moeten wat betreft de elektromagne‐
tische compatibiliteit voldoen aan de DIN-norm VDE 40 839.
Geen accessoires aansluiten die stroom leveren, zoals bijv. laadtoe‐
stellen of accu's.
Aansluiting niet beschadigen door het gebruik van ongeschikte stekkers.
Stop-startsysteem 3 113.
Aansteker Er zit mogelijk een aansteker in de
middenconsole.
Aansteker induwen. Zodra de spiraal gloeit, wordt de aansteker automa‐
tisch uitgeschakeld. Aansteker
uittrekken.
AsbakkenVoorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
De verplaatsbare asbak kan in de
bekerhouders worden aangebracht.
Page 68 of 207
66Instrumenten en bedieningsorganenWaarschuwingslam‐
pen, meters en controlelampen
Instrumentengroep
De naalden van de instrumenten
draaien even tot tegen de eindaan‐
slag wanneer de motor wordt inge‐
schakeld.
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Kilometerteller
Weergave van de afgelegde afstand
in km op de onderste regel.
Dagteller De opgenomen snelheid wordt sinds
de laatste reset weergegeven.
De dagteller telt tot 9999,9 km en
begint dan weer bij 0.
Druk op gedurende enkele seconden op SET/CLR op de hendel om terug
te zetten 3 78.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan.
In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Page 69 of 207

Instrumenten en bedieningsorganen67Brandstofmeter
Aantal led's geeft het peil in de brand‐stoftank weer.
De pijl wijst naar de kant van de auto
waar de tankklep zit.
Tijdens rijden op vloeibaar gas wordt
het peil in de gastank weergegeven.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelampje Y. Meteen tanken
wanneer deze knippert.
Tijdens rijden op vloeibaar gas scha‐
kelt het systeem automatisch naar
rijden op benzine als de gastanks
leeg zijn 3 67.
Brandstoftank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Brandstofkeuzeschakelaar
Als u op LPG drukt, wordt tussen
rijden op benzine en rijden op vloei‐
baar gas geschakeld zodra de
vereiste parameters (koelvloeistof‐
temperatuur, gastemperatuur en
minimaal motortoerental) zijn bereikt.
Er wordt gewoonlijk aan de vereisten
voldaan na ong. 60 seconden (afhan‐ kelijk van de buitentemperatuur) en
de eerste keer dat stevig op het
gaspedaal wordt gedrukt. De led-
status toont de huidige werkingsmo‐ dus.
Page 70 of 207

68Instrumenten en bedieningsorganenLed uit:rijden op benzineLed
knippert:voorwaarden voor over‐
schakelen op rijden op
LPG controleren. Licht
op als aan de voorwaar‐
den voldaan is.Led aan:rijden op LPGLed knip‐
pert vijf
keer en
dooft:LPG-tank is leeg of
storing in LPG-systeem.
Er verschijnt een bericht
op het Driver Information Center.
De geselecteerde brandstofmoduswordt opgeslagen en bij de volgende
contactcyclus opnieuw geactiveerd als er aan de voorwaarden voldaan is.
Zodra de LPG-tanks leeg zijn, wordt
tot aan het uitschakelen van de
ontsteking automatisch op benzine
overgeschakeld.
Bij het automatisch omschakelen van rijden op benzine op gas of omge‐
keerd werkt de motor wellicht even
niet.
Wanneer de brandstoftank leeg is, start de motor niet.
De benzinetank om de zes maanden
leegrijden totdat controlelampje Y
oplicht en dan opnieuw tanken. Zo blijft de brandstofkwaliteit op peil en
rijdt het systeem goed op benzine.
De auto regelmatig voltanken om corrosie in de tank tegen te gaan.
Storingen en oplossingen
Loop de volgende punten na als over‐ schakelen op gas niet mogelijk is:
● Is er voldoende LPG aanwezig?
● Is er voldoende benzine om te starten?
Bij extreme temperaturen in combi‐
natie met de gassamenstelling duurt
het wellicht langer voordat het
systeem van benzine op gas over‐
schakelt.
In extreme situaties kan het systeem ook weer terugschakelen naar
benzine als niet aan de minimumver‐
eisten is voldaan. Als dat het geval is,
kunt u wellicht weer overschakelen
naar rijden op LPG.
Bij alle andere storingen de hulp van
een werkplaats inroepen.Voorzichtig
Reparaties en bijstellingen mogen alleen door getrainde specialisten
worden uitgevoerd om de veilig‐
heid en garantie op het LPG-
systeem te handhaven.
LPG heeft een specifieke geur gekre‐
gen om eventuele lekken eenvoudig
te kunnen opsporen.
9 Waarschuwing
Als u gas in de auto of in de onmid‐
dellijke omgeving ruikt, schakel
dan onmiddellijk naar benzinemo‐
dus. Niet roken. Geen open vlam‐ men of ontstekingsbronnen.
Start de motor niet als u gas blijft
ruiken. Oorzaak van de storing
onmiddellijk door een werkplaats
laten verhelpen.
Volg in ondergrondse parkeergara‐
ges de aanwijzingen van de exploi‐
tant en lokale wetgeving op.
Page 71 of 207

Instrumenten en bedieningsorganen69Let op
Bij een ongeluk moet u het contact
uitschakelen.
Brandstof voor het rijden op LPG
3 133.
Koelvloeistoftemperatuur‐ meter
Het aantal leds geeft de koelvloeistof‐ temperatuur aan.
maximaal 2
leds:motor nog niet op
bedrijfstempera‐
tuur3 tot 6 leds:normale bedrijfs‐
temperatuurmeer dan 6 leds:koelvloeistoftem‐
peratuur te hoogVoorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit informeert u wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.
Wanneer het systeem heeft berekend dat de resterende levensduur van de
motorolie is afgenomen, verschijnt er
een waarschuwingsbericht op het
Driver Information Center. Laat de
motorolie en het oliefilter binnen een
week of 500 km door een werkplaats
verversen/vervangen, wat het eerst
voorkomt.
Dit kan extra olie verversen en filter
vervangen of onderdeel van een
reguliere beurt zijn.
De resterende levensduur van de
motorolie wordt in procent weergege‐
ven op het Driver Information Center.
Gebruik de knoppen op de hendel om
de resterende levensduur van de
motorolie weer te geven:
Page 72 of 207

70Instrumenten en bedieningsorganen
Druk op MENU om Informatiemenu
voertuig te selecteren.
Draai het stelwiel naar de stand
Resterende levensduur olie .
Terugzetten
Druk gedurende enkele seconden op SET/CLR op de hendel om terug te
zetten. Het menu pagina met de
resterende gebruiksduur van de
motorolie moet actief zijn. Schakel het contact maar niet de motor in.
Bij het verversen van de olie moet het systeem altijd worden teruggezet om
goed te kunnen werken. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Volgende onderhoudsbeurt
Wanneer onderhoud van de auto
vereist is, verschijnt er een bericht op
het Driver Information Center. Laat de
onderhoudswerkzaamheden binnen
een week of na 500 km, wat het eerst voorkomt, door een werkplaats
verrichten.
Driver Information Center 3 78.
Service-informatie 3 177.
Controlelampen De beschreven controlelampjes zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐ mentuitvoeringen.
Afhankelijk van de uitrusting kan de positie van de controlelampjes
verschillen. Bij inschakeling van het contact lichten de meeste controle‐
lampjes korte tijd op bij wijze van
functietest.
Betekenis kleuren controlelampjes:rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storinggroen:inschakelbevestigingblauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging