Kort en bondig111Centrale vergrendeling .........21
Elektrische ruitbediening .......29
2 Buitenspiegels ......................27
3 Cruise control .....................126
Snelheidsbegrenzer ...........128
Verwarmd stuurwiel ..............61
4 Richtingaanwijzers,
lichtsignaal, dimlicht en
grootlicht ............................... 97
Omgevingsverlichting ........... 99
Parkeerlichten ....................... 98
5 Zijdelingse luchtroosters .....108
6 Instrumenten ........................ 66
7 Driver Information Center ...... 78
8 Stuurbedieningsknoppen .....61
9 Voorruitenwisser, wis-/
wasinstallatie voor,
achterruitenwisser, wis-/
wasinstallatie achter .............. 62
10 Middelste luchtroosters ......108
11 Alarmknipperlichten .............96
12 Info-Display ........................... 83
13 Status-led diefstalalarm‐
systeem ................................ 2614 Infotainmentsysteem
15 Handschoenenkastje ...........53
16 Verwarming en ventilatie ....101
17 AUX-ingang, USB-ingang
18 Schakelpook,
handgeschakelde
versnellingsbak ..................117
Keuzehendel,
geautomatiseerde
versnellingsbak ...................118
19 Stoelverwarming ...................36
20 Handrem ............................. 122
21 Contactslot met stuurslot ...111
22 Claxon .................................. 62
Bestuurdersairbag ...............43
23 Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................ 140
24 Stuurwiel instellen ................61
25 Zekeringhouder ..................155
26 Traction Control-systeem ...123
Stadsmodus ........................ 125
Stop/Start-systeem .............113
Brandstofkeuzeschakelaar ...67
Lane Departure Warning ...130Elektronische stabiliteits‐
regeling .............................. 124
27 Lichtschakelaar ....................95
Koplampverstelling ............... 96
Mistlamp ................................ 97
Mistachterlicht ......................97
Helderheid van instrumen‐ tenverlichting ......................... 98
60Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................61
Stuurwielverstelling ...................61
Stuurbedieningsknoppen ...........61
Verwarmd stuurwiel ...................61
Claxon ....................................... 62
Wis- en wasinstallatie voorruit ...62
Wis- en wasinstallatie achterruit .................................. 63
Buitentemperatuur .....................63
Klok ........................................... 63
Elektrische aansluitingen ...........65
Aansteker .................................. 65
Asbakken ................................... 65
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................66
Instrumentengroep ....................66
Snelheidsmeter ......................... 66
Kilometerteller ........................... 66
Dagteller .................................... 66
Toerenteller ............................... 66
Brandstofmeter .......................... 67
Brandstofkeuzeschakelaar ........67
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 69Service-display.......................... 69
Controlelampen ......................... 70
Richtingaanwijzers ....................72
Gordelverklikker ........................73
Airbag en gordelspanners .........73
Airbag-deactivering ...................73
Laadsysteem ............................. 74
Storingsindicatielamp ................74
Service-indicatie ........................74
Rem- en koppelingssysteem .....74
Pedaal intrappen .......................74
Antiblokkeersysteem (ABS) .......75
Schakelen .................................. 75
Stuurbekrachtiging ....................75
Lane Departure Warning ...........75
Ultrasoonparkeerhulp ................75
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ............................................ 75
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....76
Traction Control-systeem UIT ...76
Koelvloeistoftemperatuur ...........76
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 76
Motoroliedruk ............................. 76
Te laag brandstofpeil .................77
Startbeveiliging .......................... 77
Motorvermogen verminderd ......77
Rijverlichting .............................. 77
Grootlicht ................................... 77Mistlamp.................................... 77
Mistachterlicht ........................... 77
Cruise control ............................ 78
Snelheidsbegrenzer ..................78
Motorkap open .......................... 78
Portier open ............................... 78
Displays ....................................... 78
Driver Information Center ..........78
Info-Display ............................... 83
Boordinformatie ........................... 85
Geluidssignalen .........................86
Batterijspanning .........................87
Persoonlijke instellingen ..............87
Telematicaservice ........................90
OnStar ....................................... 90
72Instrumenten en bedieningsorganenControlelampjes in de
dakconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzers 3 72XGordelverklikker 3 73vAirbags en gordelspanners
3 73VAirbag deactiveren 3 73pLaadsysteem 3 74ZStoringsindicatielamp 3 74gLaat auto spoedig nakijken
3 74RRem- en koppelingssysteem
3 74-Pedaal intrappen 3 74uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 75[Schakelen 3 75cStuurbekrachtiging 3 75)Lane Departure Warning
3 75rUltrasoonparkeerhulp 3 75aElektronische stabiliteitsrege‐
ling UIT 3 75bElektronische stabiliteitsrege‐
ling en Traction Control-
systeem 3 76kTraction Control-systeem uit
3 76WKoelvloeistoftemperatuur
3 76wBandenspanningscontrolesys‐
teem 3 76IMotoroliedruk 3 76YTe laag brandstofpeil 3 77dStartbeveiliging 3 77#Beperkt motorvermogen
3 778Buitenverlichting 3 77CGrootlicht 3 77>Mistlamp 3 77rMistachterlicht 3 77mCruise control 3 78LSnelheidsbegrenzer 3 78/Motorkap open 3 78NPortier open 3 78
Richtingaanwijzers
O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert De richtingaanwijzers of alarmknip‐perlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer
kapot of bijbehorende zekering door‐
gebrand.
Vervangen van lampen 3 146.
78Instrumenten en bedieningsorganenHet mistachterlicht is ingeschakeld
3 97.
Cruise control
m brandt wit of groen.
Brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
Brandt groen De cruise control is actief.
Cruise control 3 126.
Snelheidsbegrenzer
L brandt op het Driver Information
Center wanneer de snelheidsbegren‐
zer actief is. Ingestelde snelheid
wordt aangegeven naast symbool L.
Snelheidsbegrenzer 3 128.
Motorkap open / brandt geel.
Brandt wanneer de motorkap open is. Stop-startsysteem 3 113.Portier open
N brandt.
Een portier of de achterklep is
geopend.Displays
Driver Information Center
Het Driver Information Center is
ondergebracht in de instrumenten‐
groep.
Sommige functies op het display
verschillen tussen onderweg of in stil‐
stand. Sommige functies zijn alleen
onderweg beschikbaar.
Hoofdmenu's zijn: ● rit-/brandstofinformatie, zie beschrijving hieronder
● voertuiginformatie, zie beschrij‐ ving hieronder
110Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 110
Controle over de auto ..............110
Sturen ...................................... 111
Starten en bediening .................111
Nieuwe auto inrijden ................111
Contactslotstanden ..................111
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 112
Motor starten ........................... 112
Uitrol-brandstofafsluiter ...........113
Stop/Start-systeem ..................113
Parkeren .................................. 116
Uitlaatgassen ............................. 117
Katalysator .............................. 117
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 117
Geautomatiseerde versnellings‐ bak ............................................. 118
Versnellingsbakdisplay ............118
Motor starten ........................... 118
Keuzehendel ........................... 119
Handgeschakelde modus ........120
Elektronische rijprogramma's ..121
Storing ..................................... 121Remmen.................................... 121
Antiblokkeersysteem ...............121
Handrem .................................. 122
Remassistentie ........................122
Hellingrem ............................... 122
Rijregelsystemen .......................123
Traction Control .......................123
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 124
Stadsmodus ............................ 125
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 126
Cruise control .......................... 126
Snelheidsbegrenzer ................128
Parkeerhulp ............................. 129
Lane Departure Warning .........130
Brandstof ................................... 132
Brandstof voor benzinemotoren .....................132
Brandstof voor rijden op LPG ..133
Tanken .................................... 134Rijtips
Controle over de autoNooit met afgezette motor rijden
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Als u op deze
manier rijdt, brengt u uzelf en anderen
in gevaar.
Alle systemen werken tijdens een
Autostop.
Stop-startsysteem 3 113.
Stationair aanjagen
Als het nodig is om de accu op te laden wegens een probleem met de
accu, moet het vermogen van de
dynamo worden vergroot. Dit kan
door stationair aanjagen, wat moge‐
lijk hoorbaar is.
Er verschijnt een bericht op het Driver Information Center.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.
126Rijden en bedieningStoring
In geval van een storing in het
systeem brandt het controlelampje
c .
Boordinformatie 3 85.
Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid
wanneer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De cruise control kan snelheden van
circa 25 tot 170 km/h opslaan en
aanhouden. Als bergop- of bergaf‐
waarts wordt gereden, kan van de
opgeslagen snelheid worden afgewe‐ ken.
Om veiligheidsredenen kan de crui‐
secontrol pas worden ingeschakeld
nadat het rempedaal eenmaal inge‐
trapt is. Activeren in de eerste
versnelling is niet mogelijk.
De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een constante snelheid onverstandig is.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak kunt u de geautoma‐
tiseerde cruise control in de automa‐
tische en de handmatige modus acti‐
veren.
Controlelampje m 3 78.
Rijden en bediening127Systeem inschakelen
Druk op m; controlelamp m in de
instrumentengroep brandt wit.
Functie activeren
Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel naar SET/-, de
huidige snelheid wordt opgeslagen
en vastgehouden. Het controlelampje
m in de instrumentengroep brandt
groen. De ingestelde snelheid wordt
op het display getoond. U kunt het
gaspedaal loslaten.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het
gaspedaal wordt opnieuw de opge‐
slagen snelheid aangehouden.
De cruise control blijft ingeschakeld
tijdens het schakelen.
Snelheid verhogen
Houd, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar RES/+ gedraaid
of draai het meermaals kort naar
RES/+ : de snelheid loopt continu of in
kleine stappen op.
U kunt ook tot de gewenste snelheid accelereren en deze opslaan door het stelwiel naar SET/- te draaien.
Snelheid verlagen Houd, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar SET/- gedraaid of
draai het meermaals kort naar SET/-:
de snelheid neemt continu of in kleine
stappen af.
Functie deactiveren Druk op y; controlelampje m in de
instrumentengroep brandt wit. De
cruise control is gedeactiveerd. De
laatst opgeslagen snelheid blijft voor
later hervatten van de snelheid in het geheugen.Automatisch uitschakelen:
● De rijsnelheid is lager dan ca. 25 km/u.
● Het rempedaal wordt bediend.
● Het koppelingspedaal wordt een aantal seconden ingedrukt.
● De keuzehendel is in N.
● Het motortoerental is in een zeer
laag bereik.
● Het Traction Control-systeem of elektronische stabiliteitsregelingis actief.
Opgeslagen snelheid hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid boven 25 km/u. De opgesla‐
gen snelheid wordt nu overgenomen.
Systeem uitschakelen
Druk op m; controlelampje m in de
instrumentengroep dooft. De
opslagen snelheid wordt gewist.
Via L voor het activeren van de snel‐
heidsbegrenzer of het uitschakelen
van het contact wordt ook de cruise control uitgeschakeld en wordt de
opgeslagen snelheid gewist.
128Rijden en bedieningSnelheidsbegrenzerDe snelheidsbegrenzer voorkomt dat
een vooraf ingestelde snelheidslimiet
wordt overschreden.
De snelheidslimiet kan worden inge‐
steld op een snelheid hoger dan
30 km/u.
De bestuurder kan alleen accelereren tot de vooraf ingestelde snelheid. Bij
het afrijden van hellingen zijn afwij‐
kingen van de snelheidslimiet moge‐
lijk.
Als het systeem geactiveerd is, wordt de ingestelde snelheidslimiet op het
Driver Information Center weergege‐
ven.Systeem inschakelen
Druk op L. Als de cruise control
eerder geactiveerd was, wordt deze
uitgeschakeld als de snelheidsbe‐
grenzer wordt geactiveerd en contro‐
lelampje m dooft.
Ingestelde snelheidslimiet
Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel op RES/+
draaien of herhaaldelijk kort naar
RES/+ draaien tot de gewenste snel‐
heidslimiet op het Driver Information
Centre wordt getoond.
Of accelereer tot de gewenste snel‐
heid en draai het stelwiel kort naar
SET/- : de huidige snelheid wordt als
snelheidslimiet opgeslagen. De snel‐
heidslimiet verschijnt op het Driver
Information Centre.
Snelheidslimiet wijzigen
Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel naar RES/+
draaien om te verhogen of naar
SET/- om de gewenste snelheidsli‐
miet te verlagen.
Snelheidslimiet overschrijden
Wanneer de maximumsnelheid wordt overschreden zonder dat de bestuur‐
der dit heeft gedaan, knippert de snel‐
heid in het Driver Information Center
en klinkt er een waarschuwingstoon.