Page 209 of 255

Verzorging van de auto207Monteer de wielboutdoppen of de
wieldop op de lichtmetalen velg.
11. Berg het vervangen wiel, het boordgereedschap 3 192 en de
adapter voor de wielborgbouten
3 54 op en zet ze vast.
12. Controleer de bandenspanning en het aanhaalkoppel van de wiel‐bouten van het gemonteerde wiel
zo spoedig mogelijk.
Laat de defecte band zo spoedig
mogelijk vervangen of repareren.
Hefpunt voor krik
De positie van de achterste krikarm,
recht onder de uitsparing in de dorpel.
De positie van de voorste krikarm aan de onderzijde van de carrosserie.
Reservewiel
Het reservewiel kan afhankelijk van de uitvoering en de landelijke bepa‐ lingen ook als compact reservewiel
(thuiskomer) worden aangemerkt. In
dit geval geldt er een toegestane
maximumsnelheid, ook al wordt dit niet op een label op het reservewiel
aangegeven.
Het reservewiel heeft een stalen velg.
Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Het reservewiel zit in een houder
onder de vloerplaat.
1. Vloer bagageruimte openen 3 68.
Verwijder het opbergvak indien
aanwezig 3 67.
2. Haal de wielsleutel uit de gereed‐ schapskist.
Page 210 of 255
208Verzorging van de auto
3. Plaats de wielsleutel op dezeskantige bout bij de gereed‐
schapskist en draai linksom totdat
er een weerstand voelbaar is.
4. Til de reservewielhouder met de hand iets op en haak de vergren‐
deling los.
5. Laat de reservewielhouder zakken.
6. Til de reservewielhouder met dehand iets op en maak de veilig‐
heidskabel los.
7. Houder volledig laten zakken en reservewiel verwijderen.
8. Wiel verwisselen 3 204.
Het beschadigde wiel moet in de bagageruimte worden vastge‐
maakt, zie onderstaand.
9. Til de lege houder voor het reser‐ vewiel op en haak de veiligheids‐
kabel in.
10. Til de reservewielhouder verder op en haak de vergrendeling vast.De geopende zijde van de haak
moet hierbij naar de voorkant van
de auto wijzen.
Page 211 of 255

Verzorging van de auto20911. Sluit de lege reservewielhouderdoor de zeskantige bout met de
wielsleutel rechtsom te draaien.
12. Berg de wielsleutel en de krik op in de gereedschapskist in de vloer
van de auto.
13. Vloer bagageruimte sluiten.
Een beschadigd wiel in de
bagageruimte opbergen
De reservewielhouder is niet gemaakt
voor bandenmaten die afwijken van
die van het reservewiel.
Een beschadigd wiel anders dan het
reservewiel in de bagageruimte plaat‐ sen en vastmaken met een band.
Boordgereedschap 3 192.Wielen met een bandenmaat tot
195/55 R 16 1. Verwijder de bagageruimte- afdekking en til de vloer van de
bagageruimte op. Berg beide op achter de omhoog gezette rugleu‐
ningen van de zitplaatsen
achterin.
2. Draai de vleugelmoer los en neem
de gereedschapskist weg.
3. Plaats het beschadigde wiel rechtop in de uitsparing voor de
gereedschapskist, met de voor‐
kant naar voren.4. Haal de band 1 van de gereed‐
schapskist en haal het uiteinde
met de lus van de band door het
sjoroog rechts.
5. Plaats de haak van de riem door de lus en trek eraan totdat de riemstevig aan het sjoroog bevestigd
is.
Page 212 of 255
210Verzorging van de auto
6.Steek de riem door de spaken van
het wiel zoals weergegeven in de
illustratie.
7. Doe de haak in het sjoroog links. 8. Trek de riem strak en borg deze met de gesp.9. Plaats de gereedschapskist in de binnenkant van het wiel en zet
deze vast met band 2 die door
twee spaken van het wiel erin
gestoken is.
Wielen met een grotere bandenmaat dan 195/55 R 16 1. Klap de rugleuningen van de zitplaatsen achterin neer 3 66.
2. Haal de band 1 van de gereed‐
schapskist.
3. Plaats het beschadigde wiel met de buitenkant omlaag in de baga‐
geruimte.
Page 213 of 255

Verzorging van de auto2114.Pak de band 1 en haal het uiteinde
met de lus van de band door het
sjoroog rechts.
5. Plaats de haak van de riem door de lus en trek eraan totdat de riemstevig aan het sjoroog bevestigd
is.
6. Steek de riem door de spaken van
het wiel zoals weergegeven in de
illustratie.
7. Doe de haak in het sjoroog links. 8. Trek de riem strak en borg deze met de gesp.
9 Waarschuwing
Bij het niet goed vastzetten van
een krik, een wiel of andere appa‐ ratuur in de bagageruimte is er
kans op letsel. Bij een noodstop of een botsing kunnen inzittendendoor voorwerpen worden getrof‐
fen.
Berg krikken of gereedschap altijd goed vastgezet in de betreffendeopbergvakken op.
Een beschadigd wiel dat in de
bagageruimte wordt geplaatst,
moet altijd met een band worden
vastgezet.
Compact reservewiel
Voorzichtig
Bij gebruik van het compacte reservewiel kunnen de rijeigen‐
schappen negatief worden beïn‐ vloed. Defecte band zo spoedig
mogelijk laten vervangen of repa‐
reren.
Slechts één compact reservewiel monteren. Rijd niet sneller dan
80 km/u. Rijd langzaam in bochten.
Niet langdurig gebruiken.
Als uw auto achteraan een lekke
band krijgt wanneer u een ander voer‐
tuig trekt, moet u het compacte reser‐ vewiel vooraan plaatsen en een
volwaardig wiel achteraan.
Sneeuwkettingen 3 200.
Reservewiel met
draairichtingsgebonden band
Monteer draairichtingsgebonden
banden indien mogelijk zo dat ze in de rijrichting afrollen. De draairichting is
herkenbaar aan een symbool (bijv.
een pijl) op de zijwand van de band.
Voor banden die tegen de draairich‐
ting in gemonteerd zijn geldt:
● Rijeigenschappen worden moge‐
lijk nadelig beïnvloed. Laat de
defecte band zo snel mogelijk
vervangen of repareren en breng deze in plaats van het reserve‐
wiel aan.
● Rijd voorzichtig op natte en besneeuwde wegen.
Page 214 of 255

212Verzorging van de autoStarthulp gebruikenNiet starten met een snellader.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een ander voertuig.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de
uiterste voorzichtigheid gebrui‐
ken. Elke afwijking van de onder‐
staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat
zwavelzuur, dat bij direct contact
letsel en schade kan veroorzaken.
● De accu nooit aan vonken of open vuur blootstellen.
● Een ontladen accu kan al bij eentemperatuur van 0 °C bevriezen.
Ontdooi de bevroren accu alvo‐
rens hulpstartkabels aan te slui‐ ten.
● Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
● Gebruik een hulpaccu met dezelfde spanning (12 V). De
capaciteit van de hulpaccu (Ah)
mag niet veel minder zijn dan die van de lege accu.
● Gebruik hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en
een diameter van minstens
16 mm 2
.
● De ontladen accu niet van de auto loskoppelen.
● Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.
● Tijdens de hulpstart niet over de accu leunen.
● De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere
niet raken.
● Ook de auto's mogen elkaar tijdens de hulpstart niet raken.● Schakel de parkeerrem in,versnellingsbak in neutrale
stand.
● Open de pluspoolbeschermkap‐ pen van beide accu's.
Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Sluit de rode kabel aan op de plus‐
pool van de hulpstartaccu.
2. Sluit het andere uiteinde van de rode kabel aan op de pluspool van
de ontladen accu.
Page 215 of 255

Verzorging van de auto2133. Sluit de zwarte kabel aan op deminpool van de hulpstartaccu.
4. Sluit het andere uiteinde van de zwarte kabel aan op de massa
van de auto, bijv. op het motorblok of op een bout van de motorop‐
hanging. Kies een aansluitpunt
dat zover mogelijk van de ontla‐
den accu ligt; minimaal 60 cm.
Leg de kabels zo dat ze niet door de draaiende delen in de motorruimte
geraakt kunnen worden.
Om de motor te starten: 1. Start de motor van het stroom leverende voertig.
2. Start na 5 minuten de andere motor. Laat startpogingen niet
langer dan 15 seconden duren
met tussenpozen van 1 minuut.
3. Laat beide motoren met aange‐ sloten kabels ca. 3 minuten stati‐
onair draaien.4. Schakel elektrische verbruikers (bijv. koplampen, achterruitver‐
warming) van de stroom ontvan‐
gende auto in.
5. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.Trekken
Auto slepen
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 192.Adam
1. Klik de kap los door op het gemar‐
keerde punt te drukken.
Page 216 of 255
214Verzorging van de auto
2.Schroef het sleepoog naar binnen
en draai het tot aan de aanslag in horizontale stand vast.
3. Bevestig de sleepkabel – beter is een sleepstang – aan het sleep‐
oog.
Adam Rocks
1. Wikkel een doek rond de punt van
een platte schroevendraaier om
schade aan de lak te voorkomen.
Maak de kleine dop met een
schroevendraaier bij de gemar‐
keerde positie los.
2. Schroef het sleepoog naar binnen
en draai het tot aan de aanslag in horizontale stand vast.
3. Bevestig de sleepkabel – beter is een sleepstang – aan het sleep‐
oog.
Algemeen
Sleepoog alleen gebruiken om de
auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.
Schakel de ontsteking in om het
stuurslot te ontgrendelen en remlich‐
ten, claxon en voorruitwisser te
kunnen bedienen.
Zet de keuzehendel in neutraal.
Schakel de parkeerrem uit.