Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Systemen ter ondersteuning
v an de be
s
tuurder
Start/stop-systeem* Gerelateerde video Afb. 181
Comfort Beschrijving en werking
Het start-stopsysteem kan u helpen brand-
s
t
of
te besparen en de CO 2-emissie te beper-
ken.
In de start/stop-stand wordt de motor auto-
matisch afgezet zodra de wagen stil komt te
staan of uitrolt, bijv. voor een verkeerslicht.
Het contact blijft ingeschakeld tijdens de pe-
riode van stilstand. Zodra verder gereden kan
worden, wordt de motor weer automatisch
gestart. In deze situatie blijft het licht van de
knop START ENGINE STOP vast branden
1)
. Zodra het contact wordt ingeschakeld, wordt
aut
om
ati
sch het start/stop-systeem geacti-
veerd.
In het Easy Connect-systeem kunt u nadere
informatie raadplegen over het start-stopsys-
teem: door te drukken op de toets in het
menu Wagenstatus .
B a
s
isvoorwaarden voor start-stopstand
● Het bestuurdersportier moet gesloten zijn.
● De bestuurder draagt de veiligheidsgordel.
● De motorkap is gesloten.
● De motor heeft een minimale bedrijfstem-
peratuur ber
eikt.
● De achteruitversnelling is niet ingescha-
keld.
● D
e auto staat niet op een steile helling. ATTENTIE
● Nooit de mot or afz
etten voordat de wagen
volledig tot stilstand is gekomen. De werking
van de rembekrachtiging en de stuurbekrach-
tiging zijn dan niet meer volledig gegaran-
deerd. U moet dan meer kracht leveren om
het stuurwiel te verdraaien of om te remmen.
Omdat de wagen dus niet zo remt en stuurt
als u gewend bent, kan dit tot ongevallen en
ernstige verwondingen leiden. ●
Trek
nooit de sleutel uit het contactslot zo-
lang de wagen in beweging is. Het stuurslot
zou het stuurwiel kunnen blokkeren en u bent
dan niet meer in staat de wagen te besturen.
● Om verwondingen te voorkomen, moet u al-
tijd ervoor
zorgen dat het start/stop-systeem
is uitgeschakeld zodra u in het motorcompar-
timent werkt ››› pag. 205. VOORZICHTIG
Het start-stopsysteem moet altijd uitgescha-
k el d
zijn als u met de wagen door water
waadt ››› pag. 205. Motor afzetten/starten
Wagens met versnellingsbak
– Voordat u de wagen tot stilstand brengt of
wanneer de w
ag
en stilstaat, zet u de ver-
snelling in de vrijstand en laat u het koppe-
lingspedaal los. De motor gaat uit. Op het
display in het instrumentenpaneel ver-
schijnt het controlelampje . De motor kan
uitschakelen voordat de wagen tot stil-
stand komt tijdens de vertragingsfase (bij 7
km/u).
– Zodra u het koppelingspedaal weer intrapt,
star
t de motor weer. Het controlelampje
gaat uit. »1)
Alleen wagens met Keyless Access.
203
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Wagens met automatische versnellingsbak
– Rem de wagen af totdat deze stilstaat en
houd de v
oet
op het rempedaal. De motor
gaat uit. In het display verschijnt het con-
trolelampje . De motor kan uitschakelen
voordat de wagen tot stilstand komt tijdens
de vertragingsfase (bij 7 km/u of 2 km/u
afhankelijk van het type versnellingsbak
van de wagen).
– Zodra u het rempedaal weer intrapt, start
de motor weer
. Het controlelampje gaat uit.
Aanvullende informatie over de automati-
sche transmissie
De motor stopt als de keuzehendel in de
standen P, D, N en S staat, alsmede in de
handbediende stand. Als de keuzehendel in
de stand P staat, blijft de motor ook uit als u
uw voet van het rempedaal neemt. Om de
motor opnieuw te starten, moet u het gaspe-
daal intrappen of naar een andere rijstand
schakelen en de rem loslaten.
Als u de keuzehendel in de stand R zet tij-
dens stilstand, start de motor weer.
Wissel van D naar P om te voorkomen dat de
motor per ongeluk start als u bij schakelen R
passeert.
Bijkomende informatie over wagens met
Adaptive Cruise Control (ACC)
Als bij wagens met automatische versnel-
lingsbak en ACC-functie het voorliggende voertuig wegrijdt, wordt de motor onder be-
paalde bedrijf
somstandigheden opnieuw ge-
start. Let op
● Bij wag en
s met automatische versnellings-
bak kunt u zelf bepalen of de motor moet
worden afgezet of niet door de kracht op het
rempedaal te verlagen of verhogen. Als u het
rempedaal slechts voorzichtig intrapt, bijv. in
een file waarin regelmatig wordt opgetrokken
en afgeremd, dan wordt de motor niet afgezet
bij stilstand van de wagen. Zodra u het rem-
pedaal flink intrapt, stopt de motor.
● Bij wagens met schakelbak moet u tijdens
stil
stand het rempedaal ingetrapt houden om
te voorkomen dat de wagen wegrolt.
● Als bij wagens met schakelbak de motor
"afsl
aat", kan die direct opnieuw worden ge-
start door het koppelingspedaal in te trap-
pen. Het volgende is van toepassing:
Het systeem kan de start/stop-stand om di-
v
er
se r
edenen onderbreken.
De motor stopt niet
Na stilstand controleert het systeem of aan
bepaalde voorwaarden is voldaan. De motor
stopt niet in onder andere de volgende geval-
len: ●
De motor heef
t de minimale temperatuur
voor de start-stopstand nog niet bereikt.
● De interieurtemperatuur ingesteld in de kli-
maatre
geling is nog niet bereikt.
● De interieurtemperatuur is erg hoog/laag.
● Ontwasemingstoets geactiveerd
›››
pag. 49.
● De parkeerhulp* is ingeschakeld.
● De accu is erg leeg.
● Het stuurwiel is flink verdraaid of wordt mo-
menteel g
edraaid.
● Er bestaat gevaar voor condensvorming.
● Na het selecteren van de achteruit.
● Bij een zeer steile helling.
In het dis
play van het instrumentenpaneel
verschijnt dan ; bovendien wordt in het be-
stuurdersinformatiesysteem* weer-
gegeven.
De motor start vanzelf
Tijdens stilstand kan de normale start/stop-
stand worden onderbroken in de volgende
gevallen: De motor start zonder toedoen van
de bestuurder.
● De interieurtemperatuur wijkt af van de
waarde in
gesteld in de klimaatregeling.
● Ontwasemingstoets geactiveerd
›››
pag. 49.
204
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
● Het r
emped
aal is diverse keren achter elk-
aar ingetrapt.
● De accu is erg leeg.
● Hoog stroomverbruik. Let op
Als bij wagens met automatische transmissie
de keuz ehendel
in de stand D, N of S wordt
gezet nadat de achteruit is gekozen, moet
eerst weer harder dan 10 km/u (6 mph) met
de auto zijn gereden voordat het systeem de
motor weer stopt indien nodig. Handmatig in-/uitschakelen met het
s
t
ar
t-stopsysteem Afb. 182
Middenconsole: toets van het start-
s top
systeem. Als u het systeem niet wilt gebruikt, kunt u
dit
h
andm
atig uitschakelen. –
Om het st
art-stopsysteem handmatig uit of
in te schakelen, drukt u op de toets . Als
het sy
s
teem is uitgeschakeld, blijft het
toetssymbool geel branden. Let op
Het systeem schakelt automatisch weer in
telk en
s nadat u de motor zelf heeft uitge-
schakeld tijdens stilstand. De motor start au-
tomatisch. Aanwijzingen voor de bestuurder op
het
di
s
play van het instrumentenpa-
neel Start-stopsysteem uitgeschakeld.
Motor handmatig starten
Dez e aan
wijzing voor de bestuurder ver-
schijnt wanneer niet aan bepaalde voorwaar-
den is voldaan tijdens stilstand en het start-
stopsysteem de motor niet opnieuw kan star-
ten. U moet de motor dan handmatig starten.
Start-stopsysteem: Storing! Func-
tie niet beschikbaar
Er is een storing opgetreden in het
start/stop-systeem. Rijd naar een gespeciali-
seerde werkplaats om de storing te laten re-
pareren. Snelheidsregelsysteem (SRS)*
Werk in
g Afb. 183
Display van het instrumentenpaneel:
s t
at
usaanduidingen van SRS. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 43
Het snelheidsregelsysteem (SRS) zorgt er-
voor dat tijdens het vooruit rijden met snel-
heden vanaf ongeveer 20 km/u (15 mph) de
geprogrammeerde snelheid constant wordt
aangehouden.
De SRS vermindert de snelheid van de wagen
enkel door niet meer te accelereren, niet door
actieve tussenkomst van de remmen ››› .
»
205
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
● Men rijdt
h
arder dan 210 km/u (150 mph). ATTENTIE
Er bestaat een risico op botsing aan de ach-
terk ant, w
anneer de minimumafstand t.o.v.
de voorligger overschreden wordt en het ver-
schil in snelheid tussen beide wagens zo
groot is dat de snelheidsvermindering door
de ACC onvoldoende is. In dit geval moet on-
middellijk worden geremd met het rempe-
daal.
● Het is mogelijk dat de ACC niet alle situ-
aties c
orrect kan herkennen.
● "De voet" op het gaspedaal plaatsen kan
tot g
evolg hebben dat de ACC niet ingrijpt om
te remmen. De acceleratie van de bestuurder
heeft voorrang op de ingreep van de snel-
heidsregelaar of de cruise control.
● Blijf altijd paraat om de wagen op elk ogen-
blik t
e remmen.
● Neem de bepalingen van het overeenstem-
mende land in acht
betreffende de verplichte
minimumafstand tot de voorligger.
● Het is gevaarlijk de regeling in te schakelen
en de geprogr
ammeerde snelheid opnieuw te
activeren, als de omstandigheden van de rij-
baan, het verkeer of het weer dit niet toela-
ten. Gevaar voor ongevallen! Let op
● Bij het uit s
chakelen van het contact of de
ACC wordt de opgeslagen snelheid gewist. ●
Bij het uit s
chakelen van de aandrijfslipre-
geling (ASR) of het inschakelen van de ESC in
Sport*-modus ( ››› pag. 120) wordt de ACC au-
tomatisch uitgeschakeld.
● Voor wagens met start-stop, wordt de mo-
tor uitg
eschakeld tijdens de stopfase van de
ACC en automatisch opnieuw in werking ge-
steld om te vertrekken. Aanwijzingen voor de bestuurder
AC
C niet beschikbaar
Het
systeem kan de veilige herkenning van
wagens niet meer garanderen, daarom wordt
het uitgeschakeld. De sensor is ontregeld of
beschadigd. Rijd naar een gespecialiseerde
werkplaats om de storing te laten repareren.
ACC en Front Assist: momenteel niet be-
schikbaar. Sensor zonder zicht
Deze aanduiding voor de bestuurder wordt
weergegeven als het zicht van de radarsen-
sor belemmerd is, bijv. door bladeren, snee-
uw, dichte mist of vuil. Sensor schoonmaken.
ACC: momenteel niet beschikbaar. Helling
te steil
De maximale helling van de rijbaan is over-
schreden, daarom kan de veilige werking van
de ACC niet worden gegarandeerd. De ACC
kan niet worden geactiveerd. ACC: enkel beschikbaar in D, S of M
St
and
van keuzehendel D/S of M selecteren.
ACC: parkeerrem vastgezet
De ACC wordt uitgeschakeld als de parkeer-
rem vastgezet wordt. De ACC is opnieuw be-
schikbaar na het loszetten van de parkeer-
rem.
ACC: momenteel niet beschikbaar. Ingreep
stabiliteitscontrole
De aanduiding voor de bestuurder wordt
weergegeven wanneer de elektronische sta-
biliteitscontrole (ESC) ingrijpt. In dit geval
wordt de ACC automatisch uitgeschakeld.
ACC: Grijp in!
De aanduiding voor de bestuurder wordt
weergegeven indien, bij het vertrekken op
een lichte helling, de wagen zich naar achter-
en verplaatst ondanks dat de ACC ingescha-
keld is. Trap de rem in om te vermijden dat
de wagen zich zou verplaatsen / zou botsen
tegen een andere wagen.
ACC: snelheidsgrens
De aanwijzing voor de bestuurder wordt
weergegeven in wagens met schakelbak als
de actuele snelheid te laag is voor de ACC-
modus.
De snelheid die u wenst op te slaan moet
minstens 30 km/u (18 mph) bedragen. Bij »
223
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
●
Sch ak
el de ACC altijd uit in kritische situ-
aties. Let op
Als de ACC in de beschreven situaties niet uit-
g es
chakeld wordt, kunnen wettelijke overtre-
dingen begaan worden. Bijzondere rijsituaties
Afb. 199
(A) Wagen in een bocht. (B) Motorrij-
der die v
oor u rijdt, b
uiten de actieradius van
de radarsensor. Afb. 200
(C) Een wagen wisselt van rijstrook.
(D) W
ag
en die draait en een andere die stil-
staat. De automatische afstandsregeling (ACC)
heef
t
bep
aalde fysieke beperkingen die ei-
gen zijn aan het systeem. Sommige reacties
van de ACC kunnen onder bepaalde omstan-
digheden onverwacht lijken of slecht geti-
med uitgevoerd worden vanuit het standpunt
van de bestuurder. Daarom moet de bestuur-
der altijd aandachtig zijn om in te grijpen
waar nodig.
Volledige aandacht is bijvoorbeeld vereist in
onderstaande verkeerssituaties: Starten na een stopfase (enkel wagens met
automati
sche versnellingsbak)
Na een stopfase kan de ACC de wagen auto-
matisch doen vertrekken zodra de voorligger
opnieuw in beweging gezet wordt ››› .
W anneer de A
C
C de wagen tot stilstand
brengt (bijv. file), verschijnt op het scherm
van het instrumentenpaneel de waarschu-
wing ACC gereed om te starten . Wan-
neer de voorligger weer gaat rijden, doet de
ACC dit automatisch ook.
Als de voorliggende wagen niet wegrijdt, kan
de wagen voor onbepaalde tijd in de status
ACC gereed om te starten blijven als
de derde hendel herhaaldelijk naar stand 2 ›››
afb. 196 w
ordt bewogen of het rempedaal
wordt ingetrapt. Wanneer in het instrumen-
tenpaneel het bericht Rempedaal intrap-
pen verschijnt, trap dan het rempedaal in.
Als het rempedaal niet wordt ingetrapt, klinkt
een akoestische waarschuwing en gaat de
ACC over in de niet-actieve modus (standby).
Op dat moment zou de wagen zich naar de
stilstaande voorligger kunnen bewegen ››› .
Inh a
l
en
Wanneer het knipperlicht gaat branden om
een inhaalmanoeuvre te starten, versnelt de
ACC de wagen automatisch en vermindert zo
de afstand tot de voorligger. »
225
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
het selecteren van het eco-profiel
aut om
atisch de start-stopfunctie geactiveerd.
Bij wagens met automatische transmissie
worden de momenten waarop wordt gescha-
keld zodanig aangepast dat die bij lagere of
hogere toerentallen komen te liggen. Boven-
dien wordt in de eco-stand gebruik gemaakt
van de inertie om het brandstofverbruik ver-
der te verlagen.
Bij wagens met schakelbak wijzigen in de
stand eco de aanbevelingen om te schake-
len die verschijnen in het instrumentenpa-
neel, om de bestuurder ertoe aan te zetten
zuiniger te gaan rijden.
Dual Ride "wielophanging"
De "Dual Ride" wielophanging zorgt voor een
comfortabele vering bij de profielen Eco en
Normaal , bijvoorbeeld geschikt voor dage-
lijks gebruik terwijl een sportieve vering
wordt ingesteld voor het profiel Sport dat
past bij een sportieve rijstijl. In het profiel
Individueel kan de vering worden inge-
steld tussen Normaal of Sport al naarge-
lang de persoonlijke voorkeur.
Bij een storing in de "Dual Ride" wielophan-
ging verschijnt op het display van het instru-
mentenpaneel het bericht Storing: in-
stelling van de demping .Besturing
De st
uurbekrachtiging wordt stijver in de
sport -stand om een sportievere rijstijl mo-
gelijk te maken.
Airconditioning
Bij wagens voorzien van Climatronic is het
mogelijk om deze in de eco-stand op een la-
ger verbruik te laten werken.
Automatische afstandsregeling (ACC)
De acceleratiegradiënt van de automatische
afstandsregeling varieert naargelang het ac-
tieve rijprofiel.
Rijprogramma instellen Afb. 206
Naast de versnellingshendel: MODE-
t oets. U kunt kiezen tussen
Normaal, Sport, Eco
en Individueel . De gewenste stand kan gekozen worden door
meerm
aal
s
te drukken op de toets MODE
››› afb. 206 of door middel van het aanraak-
scherm in het menu dat geopend wordt wan-
neer men op die toets drukt.
Een pictogram in het display van het Easy
Connect-systeem verschaft u informatie over
de actuele instelling.
De verlichting van de MODE-toets blijft geel
branden wanneer de actuele instelling af-
wijkt van normaal .
RijprofielEigenschappen
NormalVerschaft een uitgebalanceerde rijervaring
en is bij uitstek geschikt voor dagelijks ge-
bruik.
SportVerschaft de wagen een dynamisch karak-
ter rondom en maakt het mogelijk om
sportiever te rijden.
EcoZorgt ervoor dat de wagen zo min mogelijk
brandstof verbruikt, passend bij een zuini-
ge en milieubewuste rijstijl.
Indivi-
dual
Hierin kunt u bepaalde instellingen wijzi-
gen door op de knop Profielinstel-
lingen te drukken. De functies die u kunt
aanpassen, variëren per uitrustingsniveau
van de wagen. ATTENTIE
Houd bij de keuze van SEAT Drive Profile op
de eers t
e plaats rekening met het verkeer, om
geen ongelukken te veroorzaken. 234
Controleren en bijvullen
●
Geen v oor
werpen, zoals poetslappen of ge-
reedschap, in de motorruimte achterlaten.
● Als u zich genoodzaakt ziet om onder de
wagen w
erkzaamheden uit te voeren, zet hem
dan met stroppen en bokken vast zodat hij
niet kan bewegen. De hydraulische krik al-
leen is niet voldoende om de wagen vast te
zetten en u loopt kans zich te verwonden.
● Als er werkzaamheden aan de motor moe-
ten wor
den uitgevoerd, terwijl er wordt ge-
start of terwijl de motor draait, bestaat er le-
vensbedreigend gevaar door draaiende delen
(zoals de geribde riem, de dynamo en de
koelluchtventilator) en door de hoogspan-
ningsontsteking. Let ook op het volgende:
–Raak nooit de elektrische kabels van het
ontstekingssysteem aan.
– Beslist voorkomen dat u bijv. met siera-
den, loshangende kledingstukken of lan-
ge haren in draaiende delen van de motor
komt. Er bestaat levensgevaar. Daarom
eerst sieraden afdoen, uw haar opsteken
en kleding dragen, die goed aansluit.
– Nooit bij een ingeschakelde versnelling
achteloos gas geven. De wagen zou zich
zelfs met aangetrokken handrem nog
kunnen verplaatsen. Er bestaat levensge-
vaar.
● Wanneer werkzaamheden aan het brand-
stof
systeem of aan de elektrische installatie
noodzakelijk zijn, ook op de hierboven ver-
melde waarschuwingen letten:
–Startaccu altijd losmaken van de elektri-
sche installatie. Daarbij moet de wagen ontgrendeld zijn, omdat anders het
al
armsy
steem wordt geactiveerd.
– Niet roken.
– Nooit in de buurt van open vuur werken.
– Altijd een brandblusser gereedhouden. ATTENTIE
Als de motorkap niet goed gesloten is, zou hij
onder het rijden plot
s open kunnen gaan en
de bestuurder het zicht kunnen ontnemen.
Dit kan ernstige ongevallen tot gevolg heb-
ben.
● Controleer na het sluiten van de motorkap
of de v
ergrendeling goed in de slotplaat vast-
geklikt is. De gesloten motorkap moet vlak
met de carrosseriedelen eromheen liggen.
● Als u onder het rijden vaststelt dat de mo-
torkap niet
goed gesloten is, moet u onmid-
dellijk stoppen en de motorkap goed sluiten.
● Open en sluit de motorkap alleen als nie-
mand z
ich binnen de actieradius ervan be-
vindt. VOORZICHTIG
Let er bij het bijvullen van vloeistoffen op dat
de vloei s
toffen in geen geval worden verwis-
seld. Anders zijn ernstige storingen en motor-
schade het gevolg! Milieu-aanwijzing
Vloeistoffen die uit de wagen komen, zijn
sc h
adelijk voor het milieu. Controleer daarom
regelmatig de grond onder de wagen. Als
daar vlekken van olie of andere vloeistoffen
zichtbaar zijn, dan dient u de wagen door een
gespecialiseerde werkplaats te laten contro-
leren. De motorkap openen
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 17
De motorkap wordt vanuit het interieur ont-
grendeld.
Alvorens de motorkap te openen, erop letten
of de ruitenwissers wel in de ruststand staan. ATTENTIE
Hete koelvloeistof kan brandwonden veroor-
zak en!
● Nooit
de motorkap openen als u ziet dat er
damp, r
ook of koelvloeistof uit de motorruim-
te komt.
● Zo lang wachten tot er geen damp, rook of
koelvloeis
tof meer naar buiten komt, voordat
u de motorkap voorzichtig opent.
● Let vóór alle werkzaamheden in het motor-
compar
timent op de waarschuwingen ››› pag.
278. 279
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Trefwoordenlijst
Trefwoordenlijst A
Aanbev o
l
en versnelling . . . . . . . . . . . . . . . . 40, 196
Aandrijfslipregeling . . . . . . . . . . . . . . 182, 183, 184 controlelampje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 184
Aanhaalmomenten van de wielbouten . . . . . . . . 298
Aanhangwagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 253, 259 aansluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 260, 261
achterlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 260
bijzonderheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 233
dodehoekhulp (BSD) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 233
parkeerhulp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 249
rijden met een aanhangwagen . . . . . . . . . . . . 261
sleepkabel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 260
stopcontact . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 260
vasthaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 260
veiligheidsring . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 261
Aanhangwagengewichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . 298
Aanhangwagenknipperlichten controlelampje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144
Aanslepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
Aantal zitplaatsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
Aantrekmoment wielbouten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
Aanwijzingen op het scherm . . . . . . . . . . . . . . . . 116 aanbevolen versnelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
afgelegde afstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
automatische afstandsregeling . . . . . . . . . . . . 219
bestuurdersinformatiesysteem . . . . . . . . . . . . . 35
bewakingssysteem Front Assist . . . . . . . . . . . 212
buitentemperatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
keuzehendelstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
keuzehendelstanden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
kompas . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
MKB . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117 onderhoudsintervallen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
portieren, mot
orkap en achterklep geopend . . 39
ritgegevens . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
SEAT Drive Profile . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 233
snelheidsbegrenzer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 207
snelheidswaarschuwing . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
start-stop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
submenu assistenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
tijd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
tweede snelheidsindicatie . . . . . . . . . . . . . . . . 116
waarschuwings- en controlelampjes . . . . . . . . 219
waarschuwings- en informatieberichten . . . . . . 39
ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 186 controlelampje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187
ACC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 217 radarsensor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 220
Accessoires . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 265
Accuzuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 288
Achterbank leuning neer- en terugklappen . . . . . . . . . . . . 154
Achterklep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16, 17, 139
Achterlichten in zijpaneel achterlicht uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Achterlicht in achterklep fitting uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
Achterruitverwarming . . . . . . . . . . . . . . . 50, 52, 53 schakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
verwarmingsdraden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 270
Achterruitwisser . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32, 148
Achterste mistlicht Controlelampje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142
Achteruitkijkspiegel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149 zelfdimmend binnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149
Achteruitkijkspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149 handmatig naar binnen klappen . . . . . . . . . . . 149 Achteruitrijsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 250
bijzonderheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 252
display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 251
gebruiksaanwijzing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 251
parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 252
Achteruitversnelling (automatische versnellings- bak) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
Afdichtrubbers Waxbehandeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 270
Afdichtset . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61, 96
Afmetingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 301
Afneembare kogelkop de bevestiging controleren . . . . . . . . . . . . . . . 257
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 256
in reservestand plaatsen . . . . . . . . . . . . . . . . . 255
reservestand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 255
verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 258
Afsleepalarm . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138
Afstandsregeling zie Automatische afstandsregeling . . . . . . . . . 218
Afvoer gordelspanners . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
Airbagafdekkingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Airbags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84 beschrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
Airbagsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20, 84 activering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
beschrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
Controlelampje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
de voorairbag uitschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . 89
hoofdairbags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
voorairbags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21, 87
Werking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
zij-airbags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Airconditioning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49 algemene aanwijzingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163
bedieningselementen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168
303