Voordat u een kinderzitje gebruikt, moet
u zeker weten dat deze kan worden
geplaatst.
Op de voorstoel
Kinderen vervoeren op de voorste
passagiersstoel is landgebonden.
Controleer met de huidige wetten en
volg de aanwijzingen in het volgende
schema op.
Voordat een kinderzitje op deze stoel
wordt gemonteerd (indien toegestaan):
verlaag de veiligheidsgordel
helemaal;
beweeg de zitting helemaal naar
achteren;
kantel de rugleuning enigszins
(ongeveer 25°);
zet de stoel zo hoog mogelijk, in
voertuigen waar dat mogelijk is.
Zet de hoofdsteun zo hoog mogelijk,
zodat deze het kinderzitje niet in de
weg zit (zie paragraaf “hoofdsteun voor”
in het hoofdstuk “Kennismaken met uw
voertuig”).
Nadat het kinderzitje is gemonteerd,
kan de stoel weer naar voren worden
geschoven (om achterin genoeg ruimte
te bieden voor andere passagiers of
kinderzitjes). Kinderzitjes die tegen de
rijrichting in zijn geplaatst, mogen het
dashboard of enige andere voorwerpen
voor de stoel niet raken.
Maak geen verdere verstellingen nadat
het kinderzitje is gemonteerd.Op de achterstoel aan de zijkant
De reiswieg wordt dwars in het voertuig
gemonteerd en beslaat ten minste twee
zitplaatsen. Plaats het hoofd van het
kind niet naast het portier. Zet de stoel
zo ver mogelijk naar voren om het
kinderzitje tegen de rijrichting in te
monteren en zet de stoel vervolgens zo
ver mogelijk naar achteren zonder het
kinderzitje te raken.
Zet de stoel voor het kinderzitje voor de
veiligheid van kinderen die in de
rijrichting zitten, niet verder naar
achteren dan tot het midden, kantel de
rugleuning niet buitensporig (25° ten
hoogste) en zet de stoel zo hoog
mogelijk.
Verwijder de hoofdsteun van de
achterbank waar het kinderzitje wordt
geplaatst (zie de paragraaf "Achterste
hoofdsteun" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het voertuig"). Dit
moet worden gedaan voordat het
kinderzitje wordt geplaatst.
Zorg dat het kinderzitje in de rijrichting
tegen de rugleuning van de stoel wordt
geplaatst.
Op de achterstoel in het midden
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel
zich aan het kinderzitje aanpast. Wend
u tot het Fiat Servicenetwerk.
127)
KINDERZITJE MONTEREN
MET DE
VEILIGHEIDSGORDELS
128) 129)
De veiligheidsgordel moet goed zijn
afgesteld om zeker te zijn dat hij naar
behoren werkt in geval van plotseling
remmen of een botsing. Volg de
instructies voor de veiligheidsgordel van
de fabrikant van het kinderzitje.
Controleer of de veiligheidsgordel
correct is vastgezet.
Controleer of het kinderzitje goed op
zijn plaats vastzit, door het naar
links/rechts, en naar voren/achteren te
bewegen: de stoel moet stevig op zijn
plaats blijven zitten. Zorg dat het
kinderzitje niet dwars is gemonteerd en
niet tegen een ruit leunt.
106
VEILIGHEID
127)Monteer nooit een kinderzitje op de
middenstoel van de achterbank. GEVAAR
VOOR DODELIJK OF ERNSTIG LETSEL.
128)Gebruik geen kinderzitjes waardoor
de gordel waarmee het is bevestigd, los
zou kunnen komen: de basis van het
kinderzitje mag nooit op de gesp van de
gordel en/of de behuizing rusten.
129)Zorg dat de gordelband nooit los of
gedraaid zit. Leg de schoudergordel nooit
onder uw arm of achter uw rug om.
Controleer of de gordel niet is beschadigd
door scherpe randen. Als de
veiligheidsgordel niet naar behoren werkt,
zal deze het kind niet beschermen. Neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Gebruik deze stoel niet totdat de gordel is
gerepareerd.
130)Als een kinderzitje wordt gebruikt dat
niet geschikt is voor dit voertuig, wordt het
kind niet naar behoren beschermd. U loopt
het risico dat het kind ernstig of dodelijk
letsel oploopt.ACTIEVE
VEILIGHEIDS-
SYSTEMEN
Afhankelijk van de versie kunnen ze
bestaan uit:
bij het antiblokkeersysteem (ABS);
elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) met onderstuur- en
tractieregeling;
assistentie tijdens het rijden met een
aanhangwagen;
assistentie bij remmen in
noodgevallen;
gripregeling;
assistentie bij wegrijden op hellingen.
ABS (Anti-lock Braking
System)
131) 132) 133) 134)
Als plotseling wordt geremd, voorkomt
het ABS dat de wielen blokkeren en
regelt op die manier de remafstand en
houdt het voertuig onder controle.
Onder deze omstandigheden kunt u
zelfs manoeuvres verrichten als u de
rem volledig intrapt. Bovendien
optimaliseert het systeem de
remafstand, vooral op een glad wegdek
(nat wegdek, enz.)U zult het iedere keer dat u deze
inrichting activeert merken, omdat het
rempedaal erdoor gaat trillen. Het ABS
verbetert geen "fysieke" prestaties
geassocieerd met de grip van het wiel
op het wegdek. De verkeersregels
moeten worden opgevolgd
(veiligheidsafstand tussen voertuigen,
enz.).
BELANGRIJK In noodgevallen, raden
we u aan een sterke, constante druk op
het rempedaal uit te oefenen. U hoeft
niet met het rempedaal te pompen. Het
ABS moduleert de kracht die op de
remmen wordt uitgeoefend.
Onregelmatige werking:
Afhankelijk van het voertuig,
betekenen het aangaan van
en
op het instrumentenpaneel in
combinatie met de weergave van een
bijbehorend bericht: het ABS, de ESC
en de stuurbekrachtiging voor
noodgevallen zijn uitgeschakeld. Er
wordt gegarandeerd geremd;
het aangaan vanen
STOPop het instrumentenpaneel in
combinatie met de weergave van een
bijbehorend bericht op het display,
betekent dat er een storing in de
remmen is.
Neem in beide gevallen contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
133
ESC-SYSTEEM
(Electronic Stability
Control)
135) 136)
Elektronische stabiliteitscontrole
ESC
Dit systeem helpt de bestuurder
controle over het voertuig te houden
onder "kritieke" rijomstandigheden (bij
het vermijden van obstakels, gripverlies
in een bocht, enz.).
Werkingsprincipe
Een sensor op het stuurwiel herkent het
rijtraject dat de bestuurder wil volgen.
Andere sensoren in het voertuig meten
het daadwerkelijke traject.
Het systeem vergelijkt het met het
traject dat de bestuurder in
werkelijkheid volgt en corrigeert het,
indien nodig, door een paar wielen af te
remmen en/of het motorvermogen te
verlagen als het systeem is
ingeschakeld; in dit geval gaat het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel knipperen.
Regeling bij onderstuur
Dit systeem optimaliseert de werking
van de ESC in gevallen van duidelijke
onderstuur (gripverlies aan de
voorkant).
Tractieregeling
Dit systeem beperkt het slippen van de
aandrijfwielen en helpt het voertuig
onder controle te houden bij het
wegrijden, versnellen of afremmen.Werkingsprincipe
Dankzij de sensor in de wielen meet en
vergelijkt dit systeem de draaisnelheid
van het aandrijfwiel en kan het op die
manier gripverlies direct detecteren. Als
een wiel begint te glijden, grijpt het
systeem in door te remmen en de
aandrijving aan te passen aan het
gripniveau op de weg.
Het systeem past ook de motortoeren
aan de grip van de wielen op de weg
aan, ongeacht het gebruik van het
gaspedaal door de bestuurder.
Onregelmatige werking
Als het systeem een onregelmatige
werking detecteert, wordt een bericht
daaromtrent op het display
weergegeven en gaan de
waarschuwingslampjes
enaan. In dit geval worden de ESC en
tractieregeling uitgeschakeld. Neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
PBA-SYSTEEM (Panic
Brake Assist)
Dit is een aanvullend systeem op het
ABS waarmee u de remafstand van het
voertuig kunt verkleinen.
Werkingsprincipe
Het systeem detecteert het als wordt
geremd in een noodgeval. In dergelijke
gevallen zorgt de rembekrachtiging dat
er maximaal wordt geremd, waardoor
het ABS ook ingrijpt.
Het ABS is actief tot het rempedaal
wordt losgelaten.Alarmknipperlichten aan
Afhankelijk van de versies, kunnen de
alarmknipperlichten aangaan als
plotseling wordt geremd.
Anticiperend remmen
Afhankelijk van de versies, anticipeert
het systeem, als het gaspedaal snel
wordt losgelaten, het remmen om de
remafstand te verkleinen.
Bij gebruik van de cruise-control:
als u het gaspedaal gebruikt en
loslaat, kan het systeem worden
geactiveerd;
als u het gaspedaal niet gebruikt,
wordt het systeem niet geactiveerd.
Onregelmatige werking
Als het systeem een onregelmatige
werking detecteert, wordt een bericht
daaromtrent op het instrumentenpaneel
weergegeven en gaat het alarmlampje
aan.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
TSA (Trailer Stability
Assist) RIJASSISTENTIE
MET EEN AANHANGER
Dit systeem helpt u de controle over het
voertuig te behouden als u een
aanhanger gebruikt. Het detecteert
slingerbewegingen van de aanhanger
onder bepaalde rijomstandigheden.
134
VEILIGHEID
BedrijfsomstandighedenDe twee systemen moeten zijn
goedgekeurd door het Fiat
Servicenetwerk;
de bedrading moet zijn goedgekeurd
door het Fiat Servicenetwerk;
de aanhanger moet op het voertuig
zijn aangesloten.
Werkingsprincipe
De functie stabiliseert het voertuig door:
de voorwielen asymmetrisch af te
remmen om het slingeren veroorzaakt
door de aanhanger te verminderen;
met vier wielen te remmen en het
motorkoppel te beperken om de
rijsnelheid te verlagen tot het slingeren
stopt.
Het controlelampje
knippert op het
instrumentenpaneel om u te informeren
over de situatie.
TRACTION PLUS
(GRIPREGELING)
136)
22)
Als het voertuig hiermee is uitgerust,
zorgt de gripregeling voor een
eenvoudigere beheersing van het
voertuig onder omstandigheden met
minder grip (onverhard wegdek).
"Wegmodus"
Wanneer het voertuig wordt gestart,
wordt een speciaal bericht op hetdisplay weergegeven. Het
indicatielampje
op het
instrumentenpaneel is uit. Deze stand
garandeert optimaal gebruik onder
normale wegomstandigheden (droog,
nat wegdek, lichte sneeuw, enz.).
De "wegmodus" gebruikt de functies
van het tractieregelsysteem.
"Traction + modus"
Druk op knop 1 fig. 201: het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat aan samen
met een speciaal bericht.
Deze stand zorgt voor optimaal gebruik
op een onverhard wegdek (zand,
modder, droge bladeren, enz.). De
"Tractie + modus" gebruikt de functies
van het tractieregelsysteem. Bij een
snelheid hoger dan 50 km/h schakelt
het systeem automatisch over op de
"Wegmodus" en gaat het
indicatielampje
op het
instrumentenpaneel uit.
HEUVELOPWAARTS
WEGRIJDEN MET
BEHULP VAN HILL
HOLDER
137)
Afhankelijk van de hellingsgraad kan het
systeem de bestuurder helpen
heuvelopwaarts weg te rijden.
Afhankelijk van de hellingsgraad,
voorkomt het systeem dat het voertuig
achteruit rolt, door in te grijpen met
behulp van de remmen, zodra de
bestuurder zijn voet van de rem neemt
om het gaspedaal in te trappen.
Werking van het systeem
Het systeem werkt alleen als de
versnellingspook niet in de vrijstand
staat en als het voertuig volledig
stilstaat (met druk op het rempedaal).
BELANGRIJK
131)De remmen werken nog. Plotseling
remmen is echter gevaarlijk en daarom
moet u de auto stilzetten zodra de
verkeersomstandigheden dit toelaten.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
132)Het ABS kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken
wegens overmatige snelheid in bochten,
rijden op wegdek met weinig grip of
aquaplaning.201T36668
135
133)De capaciteiten van het ABS mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen
in gevaar komt.
134)Voor een goede werking van het ABS
moeten de banden van alle wielen van
hetzelfde merk zijn, in perfecte conditie
verkeren en vooral van het voorgeschreven
type en maat zijn.
135)Het ESC kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
136)Deze functies vormen een extra
bijdrage aan de veiligheid onder kritieke
rijomstandigheden, waardoor de
bestuurder het gedrag van het voertuig kan
aanpassen aan het traject dat is uitgezet
door de bestuurder. Deze functies kunnen
de bestuurder echter niet vervangen. Ze
geven ook niet het recht om de
snelheidslimieten te overschrijden en
sneller te rijden dan toegestaan. Ze
ontheffen de bestuurder daarom niet van
normaal rijgedrag en verantwoordelijkheid
in geval van een ongeval (de bestuurder
moet altijd goed opletten op onverwachte
situaties die zich tijdens het rijden zouden
kunnen voordoen).137)De assistentie tijdens het
heuvelopwaarts wegrijden kan niet volledig
voorkomen dat het voertuig achteruit rolt
(steile hellingen, enz.). De bestuurder kan
echter het rempedaal gebruiken om te
voorkomen dat het voertuig naar voren of
naar achteren rolt. Assistentie tijdens het
heuvelopwaarts wegrijden kan niet voor
langdurige stilstand worden gebruikt:
gebruik het rempedaal. Deze functie is niet
ontworpen om het voertuig permanent stil
te houden. Gebruik, indien nodig, het
rempedaal om het voertuig te stoppen. De
bestuurder moet vooral opletten op gladde
ondergronden, bij weinig grip en/of als
heuvelopwaarts wordt gereden. Gevaar
voor ernstige letsel.
BELANGRIJK
22)Als de banden moeten worden
vervangen, mogen alleen banden van
hetzelfde merk, maat, type en structuur op
het voertuig worden aangebracht. Ze
moeten identiek zijn aan de originele
banden of overeenkomen met de banden
aanbevolen door het Fiat Servicenetwerk.
TPMS – Tyre
Pressure
Monitoring System
(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
Waarschuwing bij een afname in
bandenspanning
Het systeem waarschuwt de bestuurder
voor afnemen in bandenspanning in
een of meerdere banden.
Werkingsprincipe
Ieder wiel (behalve het reservewiel) heeft
een geïntegreerde sensor in het ventiel
dat de bandenspanning tijdens het
rijden met regelmatige intervallen meet.
Controlelampje 1 fig. 202 blijft aan om
de bestuurder te waarschuwen voor
een afname in de bandenspanning
(zachte band, lekke band, enz.).
202T36504-4
136
VEILIGHEID
Reïnitialisatie van de
referentiewaarde van de
bandenspanning
Deze handeling moet worden verricht:
als de referentiespanning van de
banden moet worden aangepast aan
de gebruiksomstandigheden (leeg,
beladen, rijden over de snelweg, enz.);
na het wisselen van de banden (wat
echter wordt afgeraden);
na vervanging van een band.
Deze handeling moet altijd voor alle
banden worden verricht nadat de
banden koud zijn opgepompt.
De bandenspanning moet altijd
overeenkomen met het huidige gebruik
van het voertuig (leeg, beladen, rijden
over de snelweg, enz.).
Reïnitialisatieprocedure
Met de motor draaiend en het voertuig
stilstaand.
druk kort op knop 3 of 4 fig. 203 om
de functie "BANDENSPANNING SET <
KNOP LANG INDRUKKEN >" op
display 2 te selecteren;
houd de knop 3 of 4 (ongeveer
3 seconden) ingedrukt om de
initialisatie te starten. De speciale
berichten geven aan dat het verzoek
om de referentiewaarden van de
bandenspanning te herstellen wordt
verwerkt.
Een paar minuten rijden is vereist om de
initialisatie te voltooien.OPMERKING De referentiewaarde van
de bandenspanning kan niet minder zijn
dan de aanbevolen waarde die is
aangegeven op de kolom van het
bestuurdersportier.
Display
Het display 2 fig. 203 op het
instrumentenpaneel duidt problemen
met de bandenspanning aan (zachte
band, lekke band, enz.).
Controlelampje 1 fig. 202 blijft
permanent aan en er wordt een
bijbehorend bericht weergegeven. Dit
duidt aan dat ten minste één band
zacht is.
Controleer en pas, indien nodig, de
bandenspanning van de vier banden
aan als de banden koud zijn.
Het lampje gaat na een paar minuten
rijden uit.BELANGRIJK Onverwachte afnamen in
bandenspanning (klapband, enz.)
worden mogelijk niet door het systeem
gedetecteerd.
Het waarschuwingslampje knippert
samen met een speciaal bericht op het
display en een geluidssignaal (waar
aanwezig).
Dit bericht gaat gepaard met het lampje
STOP.
Dit betekent dat ten minste een van de
banden lek is of heel zacht is. Vervang
de band of neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk als de band lek is.
Pomp de band weer op als deze zacht
is.
Controlelampje 1 fig. 202 knippert een
paar seconden voordat het permanent
aanblijft en een bijbehorend bericht
wordt weergegeven.
Dit bericht gaat gepaard met het lampje
.
Ze geven aan dat een van de banden
geen sensor heeft (bijv. de
reserveband). Neem in alle overige
gevallen contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Nieuwe voorschriften omtrent
bandenspanning
De bandenspanning moet met
koude banden worden
gecontroleerd(zie het etiket aan de
kolom van het bestuurdersportier). Als
de bandenspanning niet metkoude
banden kan worden gecontroleerd,
203T36518-2
137
verhoog dan de spanning 0,2-0,3 bar
(3 PSI).
Laat een hete band nooit leeglopen.
Reserveband
Als het voertuig over een reserveband
beschikt, bevat deze geen sensor. Als
de band op het voertuig is gemonteerd,
knippert controlelampje 1 fig. 202 een
paar seconden voordat het samen met
lampje
aanblijft, terwijl een
bijbehorend bericht op het
instrumentenpaneel wordt
weergegeven.
Spuitbus voor de reparatie van
banden en opblaaskit.
Gebruik conform de specificaties van
het ventiel alleen apparatuur
goedgekeurd door het Fiat
Servicenetwerk. Raadpleeg de
paragraaf "Bandenkit" in het hoofdstuk
"Noodgevallen".
BELANGRIJK Deze functie biedt de
bestuurder extra ondersteuning, maar
kan de bestuurder niet vervangen. U
wordt hierdoor niet vrijgesteld van de
gebruikelijke rijveiligheid of de
verantwoordelijkheid in geval van een
ongeval. Controleer de
bandenspanning, inclusief die van de
reserveband, één keer per maand.BELANGRIJK Voor de veiligheid van de
bestuurder en alle andere inzittenden
moet u stoppen zodra de
verkeersomstandigheden dit toestaan
wanneer hetSTOP
waarschuwingslampje aan gaat.
138
VEILIGHEID
DE AUTO PARKEREN
145) 146)
26) 27) 28)
Ga als volgt te werk bij het parkeren en
het verlaten van het voertuig:
schakel een versnelling in (1e
versnelling als op een helling omhoog
wordt geparkeerd en achteruit bij een
helling omlaag) en zet de wielen iets
gedraaid;
zet de motor af en trek de handrem
aan;
verwijder altijd de contactsleutel.
Als het voertuig op een steile helling
wordt geparkeerd, blokkeer de wielen
dan met wiggen of stenen.
BELANGRIJK Laat de autoNOOIT
achter met de versnelling in de
vrijstand.
HANDREM
Om de handrem in te schakelen, de
hendel omhoog trekken en controleren
of het voertuig goed stilstaat. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Om de handrem los te laten, de hendel
iets omhoog trekken, druk dan op knop
2 fig. 208en begeleid de hendel omlaag
naar zijn ruststand. Het indicatielampje
schakelt uit.
BELANGRIJK
145)Laat nooit kinderen zonder toezicht in
het voertuig achter. Verwijder bovendien
altijd de contactsleutel als het voertuig
wordt verlaten en neem deze mee.
146)Bij auto's met een armsteun voor,
moet deze armsteun worden opgetild om
te voorkomen dat deze de werking van de
hendel in de weg zit.
BELANGRIJK
26)Afhankelijk van de helling en/of
belasting kan het nodig zijn de rem nog
twee klikken aan te trekken.
27)Controleer of tijdens het rijden de
handrem volledig omlaag zit en is
uitgeschakeld (het rode lampje is uit): de
handrem zou oververhit of beschadigd
kunnen raken.28)Na een botsing met een stoeprand, een
hoge opstap, of andere soorten
stadsobstakels, moet u uw voertuig laten
controleren door het Fiat Servicenetwerk
om risico’s op ongelukken te voorkomen:
het kan een beschadigde as-schacht,
stuurwiel of ander onderdeel zijn.
208T36534
143