KENNIS VAN HET VOERTUIG
Hier begint uw betere kennis van uw
nieuwe voertuig.
Het handboek dat u leest vertelt u op
eenvoudige en directe wijze hoe het
voertuig is gemaakt en werkt.
Daarom adviseren we u om het in alle
rust in uw voertuig te raadplegen, zodat
u direct alles kunt verifiëren.DE SLEUTELS...............13
PORTIEREN................21
HOOFDSTEUN..............28
STOELEN..................29
STUURWIEL /
STUURBEKRACHTIGING.......33
START&STOP-SYSTEEM........33
BUITENSPIEGELS............35
BUITENVERLICHTING..........36
BINNENVERLICHTING.........39
RUITENWISSER /
ACHTERRUITWISSER.........41
TANKEN..................43
AdBlue (Ureum) ADDITIEF TANK . . .45
STARTSYSTEEM.............46
KLIMAATREGELING...........47
PARKEERRADAR.............57
CAMERA ACHTERZIJDE........58
RUITBEDIENING.............60
MOTORKAP................61
INTERIEURUITRUSTING........63
AUTORADIO................69
BAGAGE-AFDEKPLAAT.........70
CRUISECONTROL
(snelheidsregelaar)............71
SPEED LIMITER..............74
MILIEUBESCHERMING.........76
DIESELVERSIESPECIFIEKE
KENMERKEN...............77
12
KENNIS VAN HET VOERTUIG
ELEKTRONISCHE
SLEUTEL
(Keyless ENTRY / Keyless GO)
1)
1fig. 14 Alle opengaande delen
ontgrendelen.
2Alle opengaande delen
vergrendelen.
3Binnenverlichting inschakelen
vanop afstand.
4Kofferbak en zijschuifportieren
vergrendelen/ontgrendelen.
5Geïntegreerde sleutel.
Met de elektronische sleutel kunt u:
de portieren vergrendelen/
ontgrendelen (zie volgende pagina's);
de binnenverlichting vanop afstand
inschakelen (zie volgende pagina's);
de motor starten; zie de paragraaf
"De motor starten".Autonomie
Zorg ervoor dat uw accu's in goede
staat verkeren, van het vereiste type zijn
en correct geplaatst zijn. De accu heeft
een levensduur van twee jaar: vervang
de accu, zodra het bijbehorende bericht
op het instrumentenpaneel wordt
weergegeven (zie volgende pagina's).
Bereik van de elektronische sleutel
Het bereik varieert afhankelijk van de
omgeving; ga daarom voorzichtig om
met de afstandsbediening, aangezien
de portieren abusievelijk zouden
kunnen vergrendelen of ontgrendelen
als per ongeluk druk op de knoppen
wordt uitgeoefend.
Geïntegreerde sleutel
De geïntegreerde sleutel 5 fig. 15 is
bedoeld om het linkervoorportier en,
afhankelijk van het voertuig, het
achterportier te vergrendelen of
ontgrendelen als de elektronische
sleutel niet werkt:
de batterijen van de elektronische
sleutel zouden leeg kunnen zijn;
er worden apparaten met dezelfde
frequentie als die van de kaart gebruikt;
het voertuig bevindt zich in een
gebied dat bekendstaat om de grote
aanwezigheid van elektromagnetische
golven.
Toegang tot de sleutel: druk op knop
6 fig. 15, trek de sleutel 5 uit en laat de
knop weer los.Gebruik van de sleutel: raadpleeg de
paragraaf "Opengaande delen
vergrendelen/ontgrendelen".
Stop de geïntegreerde sleutel terug in
de behuizing in de elektronische sleutel
als u eenmaal toegang tot het voertuig
hebt verkregen. Plaats de elektronische
sleutel in de kaartlezer om de motor te
starten.
BELANGRIJK Leg de sleutel niet in de
buurt van een bron van hitte, koude of
vocht. Leg de elektronische sleutel niet
op een plaats waar die per ongeluk kan
worden gevouwen of kapot kan gaan
(bijv. in een broekzak waar u vervolgens
op gaat zitten).
BELANGRIJK Raadpleeg het Fiat
Servicenetwerk voor vervanging van de
elektronische sleutel of voor een
vervangende sleutel als u de sleutel
hebt verloren. Bij vervanging van een
elektronische sleutel moet u het
voertuig en alle elektronische sleutels
14T26787
15T26788
16
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Controleer ook of het
vergrendelsysteem niet per ongeluk is
uitgeschakeld.
Als het systeem was uitgeschakeld,
schakel dan de startinrichting uit en
weer in, om het systeem te
heractiveren.
BELANGRIJK
3)Controleer uit veiligheidsoverwegingen
voordat u vertrekt of alle portieren goed
dicht zijn.
4)Verlaat het voertuig nooit als de
afstandsbediening of de elektronische
sleutel nog in het voertuig is.
5)Open/sluit de portieren uit
veiligheidsoverwegingen altijd terwijl het
voertuig stilstaat.
6)Laat kinderen NOOIT zonder toezicht
achter in het voertuig, laat staan dat u het
voertuig verlaat met ontgrendelde portieren
op een plaats die gemakkelijk toegankelijk
is voor kinderen. Kinderen kunnen zich
ernstig of zelfs dodelijk verwonden. Zorg er
ook voor dat kinderen niet per ongeluk de
handrem of het rempedaal kunnen
bedienen.7)Tijdens het openen of sluiten van het
portier of enige andere opengaande delen
van het voertuig, moeten altijd de
voorzorgsmaatregelen voor deze handeling
in acht worden genomen: controleer of
deze manoeuvre kan worden verricht,
zonder daarbij iemand, lichaamsdelen,
dieren of voorwerpen te raken. Gebruik
alleen de handgrepen aan de binnen- en
buitenkant van het portier om het te
openen of sluiten. Wees voorzichtig, zowel
bij het openen als het sluiten van het
portier. Let op: als het voertuig op een
helling is geparkeerd, open of sluit het
portier dan voorzichtig tot het goed dichtzit.
Controleer altijd of het schuifportier volledig
is gesloten voordat u met het voertuig gaat
rijden.
8)Controleer, voordat er een portier
geopend wordt, of dit op een veilige manier
kan gebeuren.
9)Het linker schuifportier mag niet
geopend worden als het tankluikje
geopend is tijdens het tanken. Controleer
of het tankluikje gesloten is tijdens het
openen/sluiten van het schuifportier om
schade te voorkomen.
10)Laat het zijschuifportier niet openstaan
als het voertuig op een helling is
geparkeerd. Door een stoot tegen het
voertuig zou de grendel open kunnen gaan,
waardoor het portier naar voren kan
zakken.
11)Controleer wanneer de auto wordt
geparkeerd met geopende schuifdeuren, of
ze goed vergrendeld zijn.
12)Gebruik dit systeem altijd wanneer er
kinderen worden vervoerd.13)Het verbindingssysteem is ontworpen
voor optimaal gebruik. Bij onbedoelde
schokken of een windstoot kunnen de
veren losraken waardoor de deuren
plotseling dicht kunnen vallen.
14)Sluit eerst het rechterportier volledig,
voordat het linkerportier gesloten wordt.
Sluit de deuren nooit tegelijkertijd.
15)Laat als het waait de openslaande
achterportieren niet openstaan. Gevaar
voor letsel.
16)Wanneer u langs de weg stopt en de
achterklep volledig openstaat, zijn de
achterlampen mogelijk niet zichtbaar.
Waarschuw de overige weggebruikers dat
uw voertuig daar staat door de
gevarendriehoek te plaatsen of andere
wettelijk toegestane middelen in het land
waar u zich bevindt.
27
STUURWIEL /
STUURBEK-
RACHTIGING
AFSTELLING STUURWIEL
26) 27) 28)
1)
Het stuurwiel op de gewenste
hoogte en diepte zetten
Trek aan hendel 1 fig. 64 en zet het
stuurwiel in de gewenste stand: duw de
hendel tot voorbij het weerstandspunt
om het stuurwiel te vergrendelen.
Controleer of het stuurwiel goed vastzit.
Variabele stuurbekrachtiging
De variabele stuurbekrachtiging is een
elektronisch systeem dat de
stuurbekrachtiging aanpast aan de
snelheid van het voertuig.Tijdens het parkeren verloopt het sturen
dus minder zwaar (voor meer comfort),
maar het sturen wordt zwaarder
naarmate de snelheid toeneemt.
BELANGRIJK
26)Verstellingen mogen alleen bij
stilstaand voertuig en uitgeschakelde motor
gebeuren.
27)Zet nooit de motor af als u
heuvelafwaarts rijdt noch als het voertuig
gewoon rijdt (als de motor wordt afgezet,
wordt de stuurbekrachtiging
uitgeschakeld).
28)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem en
de garantie in gevaar brengen en het kan
ook ernstige veiligheidsproblemen
veroorzaken of erin resulteren dat de auto
niet meer aan de typegoedkeuring voldoet.
BELANGRIJK
1)Met afgezette motor of bij storingen van
het systeem, kan het stuurwiel nog wel
gedraaid worden. Er moet alleen meer
kracht worden uitgeoefend.
START&STOP-
SYSTEEM
29)
Met dit systeem kunt u het
brandstofverbruik en de uitstoot van
schadelijke gassen verlagen. Het
systeem wordt automatisch
ingeschakeld als het voertuig wordt
gestart. Tijdens het rijden zet het
systeem de motor af (op stand-by), als
het voertuig stilstaat (file,
verkeerslichten, enz.)
BEDIENINGSWIJZE
De motor staat op stand-by als:er in het voertuig is gereden na zijn
laatste stilstand;
de versnelling in de vrijstand staat;
het koppelingspedaal wordt
losgelaten;
de snelheid van het voertuig lager is
dan 3 km/h.
2) 3) 4)
Het controlelampjeop het
instrumentenpaneel gaat aan om aan te
geven dat de motor op stand-by staat.
De apparatuur in het voertuig blijft zelfs
met afgezette motor werken.
De motor wordt automatisch weer
gestart als het koppelingspedaal wordt
ingetrapt en het voertuig in een
versnelling wordt gezet.
64T36525
33
HET SYSTEEM IN- EN
UITSCHAKELEN
Druk op knop 1 fig. 65 om deze functie
uit te schakelen. Er wordt een
bijbehorend bericht op het
instrumentenpaneel weergegeven en
het controlelampje 2 fig. 65 op de knop
gaat aan.
Druk er nogmaals op om het systeem
weer in te schakelen. Er wordt een
bijbehorend bericht op het
instrumentenpaneel weergegeven en
het controlelampje 2 op de knop 1 gaat
uit.
Het systeem heractiveert automatisch
wanneer het voertuig vrijwillig wordt
gestart (zie de paragraaf “De motor
starten” in het hoofdstuk “ starten en
rijden”).
OPMERKINGEN: Druk met de motor
op stand-by op knop 1: de motor wordt
automatisch opnieuw gestart.Speciale gevallen
Als op voertuigen met een
elektronische sleutel het systeem is
ingeschakeld, de motor is afgezet (file,
verkeerslichten, enz.), en de bestuurder
zijn stoel verlaat of zijn veiligheidsgordel
losmaakt, wordt het contact afgezet.
Om het Start&Stop systeem te
herstarten, druk op de contactknop (zie
paragraaf "Startschakelaar” in het
hoofdstuk “Kennismaken met uw
auto”).
Trap ingeval de motor stopt, terwijl
het systeem is ingeschakeld, stevig op
het koppelingspedaal om het systeem
weer op te starten.
GEMISTE
AFZETOMSTANDIGHEDEN
VAN DE MOTOR
Afhankelijk van het voertuig, kan het
systeem onder sommige
omstandigheden de motor niet op
stand-by zetten, namelijk:
als de achteruitversnelling is
ingeschakeld;
als de motorkap niet is gesloten;
op voertuigen met een elektronische
sleutel, als het bestuurdersportier niet is
gesloten;
op voertuigen met een elektronische
sleutel, als de veiligheidsgordel niet is
bevestigd;
als de buitentemperatuur te laag of te
hoog is (lager dan 0°C of hoger dan
30°C);
bij onvoldoende acculading;
als het verschil tussen de
temperatuur in het voertuig en de
temperatuur ingesteld door de
automatische klimaatregeling te groot
is;
De MAX DEF functie is geactiveerd
(zie de paragraaf "Airconditioning" in het
hoofdstuk “Kennismaken met uw
voertuig”);
als de temperatuur van de
motorkoelvloeistof te laag is;
als de automatische regeneratie van
het roetfilter moet worden verricht;
of:
Het waarschuwingslampjeop het
instrumentenpaneel gaat aan om aan te
duiden dat de motor niet in standby kan
worden gezet.
OPMERKINGEN:Tijdens het tanken
moet de motor worden afgezet (en niet
op stand-by): u moet de motor elf
afzetten (raadpleeg de paragraaf "De
motor starten” in het hoofdstuk ”Starten
en rijden”).
65T36535
34
KENNIS VAN HET VOERTUIG
OMSTANDIGHEDEN
WAARBIJ DE MOTOR
HERSTART
In sommige gevallen kan de motor, uit
veiligheids- en comfortoverwegingen,
zonder het verrichten van enige
handeling worden herstart. Dit kan
worden bevestigd als:
als de buitentemperatuur te laag of te
hoog is (lager dan 0°C of hoger dan
30°C);
De MAX DEF functie is geactiveerd
(zie de paragraaf "Airconditioning" in het
hoofdstuk “Kennismaken met uw
voertuig”);
bij onvoldoende acculading;
de voertuigsnelheid hoger is dan
5 km/h (heuvelafwaarts, enz.);
herhaalde druk op het rempedaal of
de noodzaak om het rempedaal te
gebruiken.
Voertuigen met afstandsbediening
Een aantal van deze omstandigheden
voorkomen dat de motor automatisch
wordt herstart bij het openen van:
een van de portieren (voor voertuigen
met een sleutel);
het passagiersportier (voor
voertuigen met een elektronische
sleutel).
ONREGELMATIGE
WERKING
Wanneer een speciaal bericht op het
instrumentenpaneel wordt
weergegeven en het geïntegreerde
lampje 2 in knop 1 fig. 65 gaat branden,
wordt het systeem uitgeschakeld.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
BELANGRIJK
29)Als de Start&Stop-functie is
ingeschakeld, zou de motor, als deze is
gestopt in noodgevallen, weer kunnen
worden gestart, als het koppelingspedaal
wordt ingetrapt.
BELANGRIJK
2)Rijd niet met het voertuig zolang de
motor op stand-by staat (het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat aan).
3)Zolang de motor op stand-by staat, is de
stuurbekrachtiging uitgeschakeld.
4)Als u het voertuig verlaat, klinkt er een
geluidssignaal om u te waarschuwen dat
de motor op stand-by staat (en niet
uitstaat). Voordat u uit het voertuig stapt
moet u het startapparaat uitschakelen (zie
de paragraaf “Startschakelaar” in het
hoofdstuk “Ken uw voertuig”).
BUITENSPIEGELS
BUITENSPIEGELS
30) 31) 32)
Elektrische spiegels
Zet de schakelaar 1 fig. 66 op:
Bom de linker buitenspiegel te
verstellen,
Dom de rechter buitenspiegel te
verstellen,
Com hem uit te schakelen.
Spiegels met handbediende
verstelling
Druk op spiegel A fig. 66 om de positie
te verstellen.
Ontdooien
Afhankelijk van het uitrustingsniveau
worden de spiegels met draaiende
motor samen met de achterruiten
ontdooid.
66T36528-1
35
Beweeg de schakelaar 4 fig. 76 (voor
bepaalde versies/markten) om het
leeslampje aan te doen.
DASHBOARD-
KASTVERLICHTING
Gaat aan als het dashboardkastje 4
fig. 77 wordt geopend.
LICHT IN DE
BAGAGERUIMTE
Gaat branden wanneer de
bagageruimte wordt geopend.
BELANGRIJK De plafondverlichting en
de lampen worden uitgeschakeld als de
portieren volledig zijn gesloten en de
motor gestopt of gestart wordt.
ACHTERLICHTEN
Door schakelaar 7 fig. 79 te bewegen,
krijgt u:
permanente verlichting;
verlichting als een van de
achterportieren wordt geopend. De
verlichting gaat weer uit als het
betreffende portier wordt gesloten;
de verlichting gaat direct uit.
75T36567
76T36720
77T36569
78T36568
79T36631
40
KENNIS VAN HET VOERTUIG
RUITENWISSER /
ACHTERRUITWISSER
VOORRUITWISSERS /
-SPROEIERS
37) 38) 39)
5) 6) 7)
Beweeg hendel 1 met geïntroduceerde
startinrichting. fig. 80
AStoppen
BWissen met interval De wisser
stopt een paar seconden tussen iedere
slag. De tijd dat de wisser tussen iedere
slag stopt, kan worden ingesteld door
aan ring 2 fig. 81 te draaien.
CLangzaam continu wissen
DSnel continu wissen
BELANGRIJK De bedieningsmodi B-C
fig. 80 kunnen alleen worden gebruikt
als de startinrichting is geïntroduceerd.
Bedieningsmodus D fig. 80 kan alleen
worden gebruikt met draaiende motor.OPMERKING Iedere keer als het
voertuig tijdens het rijden stopt,
vertragen de ruitenwissers: van snel tot
langzaam continu wissen. Zodra het
voertuig weer beweegt, gaan de
ruitenwissers weer op de eerder
geselecteerde snelheid werken.
Bewegingen van hendel 1 fig. 80 krijgen
voorrang over en annuleren een
eventuele automatische werking.
Voertuigen met automatische
ruitenwissers
(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
Beweeg hendel 1 met draaiende motor
fig. 81
Afig. 80 Stoppen
Bfig. 80 Automatische
ruitenwisserfunctie In deze stand
detecteert het systeem water op de
voorruit en schakelt de ruitenwissers in
op de meest geschikte snelheid. Deinschakelgrens en de tijd dat de wisser
tussen iedere slag stopt, kunnen
worden ingesteld door ring 2 te draaien.
Efig. 81 Minimum gevoeligheid
Ffig. 81 Maximum gevoeligheid
C fig. 80Langzaam continu wissen
Dfig. 80 Snel continu wissen
OPMERKING In geval van mist of
sneeuw, werkt de automatische
ruitenwisserfunctie niet en moet de
bestuurder de ruitenwissers zelf
bedienen.
BELANGRIJK De bedieningsmodus C
fig. 80 kan alleen worden gebruikt als
startinrichting is geïntroduceerd. De
modi B en D fig. 80 kunnen alleen
worden gebruikt als de motor draait.
OPMERKING Voor het vervangen van
de wisserbladen is er een
onderhoudsstand. Met de
starterschakelaar aan en de motor uit,
de wisserhendel 1 fig. 81 helemaal
omlaag brengen (stand D). De
wisserbladen stoppen in een vrije stand
(zie de paragraaf “ruitenwisser” in het
hoofdstuk “Onderhoud en verzorging”).
Ruitensproeier
Beweeg hendel 1 fig. 82, met
geïntroduceerde startinrichting, naar de
bestuurder. Door kort aan de hendel te
trekken wordt een enkele wissing
geactiveerd, samen met de
ruitensproeier. Door iets langer aan de
hendel te trekken worden drie
80T36521
81T35570-4
41