INSTRUMENTENPANEEL
LUCHTROOSTERSLuchtroosters................... 49
LINKERHENDELBuitenverlichting................ 36
INSTRUMENTENPANEELBedieningspaneel en
boordinstrumenten................ 89
Controlelampjes................. 81
RECHTERHENDELRuiten reinigen.................. 41
AUTORADIO / TOUCH-RADIO NAVSysteem........................ 69
FRONTAIRBAG PASSAGIERSZIJDEFrontairbag.................... 100
DASHBOARDKASTJEInterieuruitrusting................ 63
VERWARMING/KLIMAATREGELINGVerwarming en ventilatie......... 48Handbediende klimaatregeling . . . 50Automatische klimaatregeling.... 53
VERSNELLINGSPOOKGebruik van de versnellingsbak . 142
STUURWIELVerstellen....................... 33Frontairbag bestuurderszijde..... 63
3
11
BELANGRIJK Maak stoel 2 fig. 60 los
voordat stoel 1 fig. 60 wordt
losgemaakt.
Terugplaatsen
Sluit de stoel aan ten opzichte van
de voorste verankeringspunten;
duw tegen de stoel totdat deze in de
achterste verankeringspunten gaat;
breng de pallen 9 fig. 63 omlaag en
duw ertegen tot ze op hun plaats
vergrendelen;
controleer de juiste uitlijning aan de
hand van de tekening op pallen 9
fig. 63.
BELANGRIJK
18)Voer deze handelingen uit
veiligheidsoverwegingen uit terwijl het
voertuig stilstaat.
19)Wanneer de rugleuning van de
voorstoel naar beneden is geklapt, moet de
passagiersairbag gedeactiveerd worden
(zie de paragraaf “Airbag en kinderzitjes
passagierszijde – hoe de airbags te
deactiveren” in het hoofdstuk “Veiligheid”).
Gevaar voor ernstig letsel als de airbag
wordt opgeblazen en de voorwerpen die
op de neergeklapte rugleuning lagen door
de auto vliegen. Het etiket (op het
dashboard) en de geprinte markeringen en
op zeefdruk (op de voorruit) herinneren u
aan deze instructies.
20)Bevestig voor de veiligheid van de
inzittenden voorwerpen die met de stoel in
de tafelstand worden vervoerd.21)Voer deze handelingen uit
veiligheidsoverwegingen uit terwijl het
voertuig stilstaat. Kantel de rugleuningen
niet te ver naar achteren, om de werking
van de veiligheidsgordel niet te
belemmeren. Er mogen geen voorwerpen
op de bodemplaat aan bestuurderszijde
liggen: als er hard moet worden geremd
kunnen ze onder de pedalen terechtkomen
en het gebruik daarvan verhinderen.
22)Zorg er bij het verplaatsen van een
enkele achterstoel voor dat de
desbetreffende verankeringen schoon zijn
(er mogen geen stenen, stukjes stof of
andere voorwerpen inzitten die zouden
kunnen verhinderen dat de
veiligheidsgordel goed op zijn plaats wordt
vastgezet).
23)De enkele achterstoelen moeten
absoluut in hun originele verankeringen
worden teruggeplaatst. Zet de enkele
stoelen tijdens het rijden nooit met de
rugleuning tegen de rijrichting in.
24)Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
tijdens het terugplaatsen goed op hun
plaats vastzitten. Zorg ervoor dat de
veiligheidsgordels aan de zijkant in hun
behuizing zijn vastgezet.
25)Verwissel stoelen 1 en 2 niet.
62T3666063T36660-1
32
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Beweeg de schakelaar 4 fig. 76 (voor
bepaalde versies/markten) om het
leeslampje aan te doen.
DASHBOARD-
KASTVERLICHTING
Gaat aan als het dashboardkastje 4
fig. 77 wordt geopend.
LICHT IN DE
BAGAGERUIMTE
Gaat branden wanneer de
bagageruimte wordt geopend.
BELANGRIJK De plafondverlichting en
de lampen worden uitgeschakeld als de
portieren volledig zijn gesloten en de
motor gestopt of gestart wordt.
ACHTERLICHTEN
Door schakelaar 7 fig. 79 te bewegen,
krijgt u:
permanente verlichting;
verlichting als een van de
achterportieren wordt geopend. De
verlichting gaat weer uit als het
betreffende portier wordt gesloten;
de verlichting gaat direct uit.
75T36567
76T36720
77T36569
78T36568
79T36631
40
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Luchttemperatuur instellen
Gebruik bediening 5 fig. 91, afhankelijk
van de gewenste temperatuur. De
temperatuur neemt toe, naarmate de
indicator verder in de rode zone staat.
Ventilatorsnelheid instellen
Gebruik bediening 3 fig. 91 van 0 tot 4
fig. 91. Er wordt meer lucht verspreid,
naarmate de knop verder naar rechts
wordt gedraaid. Zet bediening 3
fig. 91 op 0 als u de luchttoevoer wilt
stoppen. Het systeem wordt
uitgeschakeld: de ventilatorsnelheid in
het interieur is nul (voertuig staat stil), er
is nog wel een zachte luchtstroom
merkbaar als het voertuig in beweging
is.
OPMERKING Als deze bediening
langdurig op stand 0 staat, kunnen de
zijruiten en de voorruit beslaan, zelfs als
het in het interieur niet benauwd is.
Snel ontwasemen: Interieurisolatie/
luchtrecirculatie uitgeschakeld
(controlelampje op knop 4 fig. 91 is uit);
draai bedieningen 1 fig. 91 en 3
fig. 91 naar de standen
. Door
inschakeling van de airconditioning
verloopt de ontwaseming sneller.
Interieurisolatie/luchtrecirculatie
inschakelen
Druk op knop 4 fig. 91 (het
controlelampje gaat aan).
In deze stand wordt de lucht in het
interieur gerecirculeerd zonder dat lucht
van buiten wordt geïntroduceerd.Met de luchtrecirculatie kunt u:
de buitenomgeving buiten sluiten
(tijdens het rijden in verontreinigde
omgevingen, enz.);
met luchtrecirculatie kunt u sneller de
gewenste temperatuur in het interieur
behalen.
BELANGRIJK Als de luchtrecirculatie
langdurig wordt gebruikt, kunnen de
zijruiten en de voorruit beslaan, zelfs als
het in het interieur niet benauwd is. We
raden aan weer terug te schakelen naar
de normale werking (met buitenlucht)
door weer op knop 4 fig. 91 te drukken,
zodra de luchtrecirculatie niet meer
nodig is.
Luchtverdeling interieur
passagierszijde
Draai knop 1 fig. 91 om de
luchtverdeling te kiezen.
De luchtstroming gaat richting de
dashboard is directed to the
dashboardroosters.
De luchtstroming gaat richting de
dashboardroosters en naar de lagere
roosters van de achterbank.
De luchtstroming gaat voornamelijk
naar de lagergelegen roosters van de
voorste stoel en de dashboardroosters.
Om de lucht naar beneden te richten,
de dashboardroosters sluiten.
De luchtstroming wordt verspreid
over alle roosters, de ruitroosters voor,
de voorruitontwasemingsroosters en de
lagere luchtroosters.
. De luchtstroom wordt naar de
luchtroosters voor de ontwaseming van
de voorruit en de luchtroosters voor de
ontwaseming van de zijruiten voorin
gericht.
De klimaatregeling uitschakelen
Met knop 2 fig. 91 kunt u de
airconditioning inschakelen
(indicatielampje aan) of uitschakelen
(lampje uit).
De airconditioning kan niet worden
ingeschakeld als bediening 3 fig. 91 op
0 staat.
Met de airconditioning kunt u:
de temperatuur in het interieur
verlagen;
de ruiten sneller ontwasemen.
De airconditioning werkt niet als de
buitentemperatuur laag is.
92T36716
51
AUTO-functie (automatische
werking)
De automatische airconditioning is een
systeem dat het comfort in het interieur
en goed zicht verzorgt, en het verbruik
optimaliseert (behalve bij gebruik onder
extreme omstandigheden). Het systeem
gebruikt de ventilatorsnelheid,
luchtverdeling, luchtrecirculatie, in- of
uitschakeling van de airconditioner en
luchttemperatuur.
AUTO: optimaliseert het geselecteerde
comfortniveau dat wordt behaald
naargelang de omstandigheden buiten.
Druk op knop 1 fig. 94.
Variatie in de ventilatorsnelheid
In de automatische modus verzorgt het
systeem de beste ventilatorsnelheid om
een aangenaam comfortniveau te
behalen en behouden.
De ventilatorsnelheid kan altijd worden
ingesteld door aan bediening 6
fig. 94 te draaien om de snelheid te
verhogen of verlagen.
Luchttemperatuur instellen
Gebruik bediening 2 fig. 94, afhankelijk
van de gewenste temperatuur.
De temperatuur wordt hoger, naarmate
de knop verder naar rechts wordt
gedraaid.
OPMERKING Op de uiterste instelling
produceert het systeem de koudste of
warmste lucht ("18°C" en "26°C").MAX DEF functie
Druk op knop 3 fig. 94 en het
geïntegreerde controlelampje gaat aan.
Met deze functie kunt u de voor- en
achterruiten, de voorste zijruiten en de
buitenspiegels (afhankelijk van de versie
van het voertuig) snel ontdooien en
ontwasemen. Zet de automatische
airconditioning en achterruitverwarming
op ontdooien.
Druk op knop 8 fig. 94 om de
verwarmingsfunctie van de achterruit uit
te schakelen; het geïntegreerde
controlelampje gaat uit.
Druk op knop 3 fig. 94 of 1 fig. 94 om
het systeem uit te schakelen.
BELANGRIJK Sommige knoppen
hebben een controlelampje dat de
status van de functie aangeeft.
Luchtverdeling interieur
passagierszijde
Druk op een van de knoppen 4 fig. 94.
Het controlelampje in de geselecteerde
knop gaat aan.
U kunt twee standen tegelijkertijd
selecteren door op twee van de
knoppen 4 fig. 94 te drukken.
De luchtstroming wordt met name
verspreid over alle roosters, de
ruitroosters zij voor, de
ontwasemingsroosters en de
voorruitontwasemingsroosters.
De luchtstroming gaat met name
richting de dashboardroosters.
De luchtstroming gaat met name
richting de dashboardroosters.
Verwarmde achterruit en
portierspiegel
warmteresesistentieschakelaar
(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
Druk op knop 8 fig. 94 en het
geïntegreerde controlelampje gaat aan.
Met deze functie kunt u de achterruit en
portierspiegels snel ontwasemen (voor
bepaalde versies/markten).
Druk nogmaals op knop 8 fig. 94 om
deze functie uit te schakelen. De funtie
gaat automatisch uit.
54
KENNIS VAN HET VOERTUIG
INTERIEURUI-
TRUSTING
ZONNEKLEPPEN
Zet de zonneklep 1 fig. 111 naar
beneden. De zonneklep kan tegen de
zijruit worden gekanteld.
Doe voor bepaalde versies/markten,
waar voorzien, de zonneklep 3
fig. 112 omlaag om de spiegel te
gebruiken.
BEHUIZING
64)
Behuizing 1 fig. 113 kan worden
gebruikt als bekerhouder, opbergvak of
om een asbak in aan te brengen.
OPBERGVAK
64)
Trek voor het openen van het
dashboardkastje 3 fig. 113 aan hendel
2.
DOCUMENTENVAK
65)
In het documentenvak 4 fig. 114 op de
zonneklep kunnen tolkaartjes, papier,
enz. worden bewaard.
OPBERGVAK
In opbergvak 5 fig. 115 kunnen
betaalkaarten, munten, enz. worden
bewaard.
111T36563
112T36564
113T36645
114T36576
115T36572
63
TELEFOONHOUDER(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
66)
Telefoonhouder 6 fig. 116
ONDERSTEUNING VOOR
MULTIMEDIATABLET
(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
Trek hendel 7 fig. 117 zo ver mogelijk
naar de bestuurder toe.Draai steun 8 fig. 118 en duw ertegen
tot hij niet verder gaat.
Breng, indien nodig, basis 9
fig. 119 van steun 8 omlaag om hem te
verlengen.
Trek de steun, om hem weer in te
klappen, helemaal naar de bestuurder
toe, til hem omhoog tot hij horizontaal is
en duw hem zo ver mogelijk naar
binnen.
DASHBOARDKASTJE IN
HET
INSTRUMENTENPANEEL
65)
Dashboardkastje in het
instrumentenpaneel 10 - 11 - 13
fig. 120.116T38819
117T38815
118T38816
119T38817
120T36646
64
KENNIS VAN HET VOERTUIG
BEHUIZING
Behuizing 12 fig. 120 kan worden
gebruikt als bekerhouder, opbergvak of
om een asbak in aan te brengen.
64)
DASHBOARDKASTJE IN
HET
INSTRUMENTENPANEEL
(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
Druk op handgreep 14 om het
dashboardkastje 15 fig. 121 te openen.
DASHBOARDKASTJE
PASSAGIERSZIJDE
67)
Trek aan hendel 16 om te
openen.fig. 122Het dashboardkastje is, afhankelijk van
de versie, ook voorzien van ventilatie en
airconditioning (en biedt ruimte aan een
fles van 1,5 l).
BEHUIZING
Behuizing 17 fig. 123 kan als een
bekerhouder, opbergvak of
asbakhouder worden gebruikt.
OPBERGVAK
VOORPORTIER
De voorste klepjes van het opbergvak
18 fig. 124 zitten in de voorportieren.
OPBERGVAK ONDER DE
STOEL
(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
68)
Trek aan tong 19 en klap stoel A naar
voren om toegang te krijgen tot vak 20
fig. 125.
121T38822
122T36654
123T36575
124T36570
65