11)Controleer na het bijvullen van de
AdBlue (Ureum) additieftank of de dop en
klep gesloten zijn, start de motor en
WACHT 10 seconden met stilstaand
voertuig en draaiende motor, voordat u
verder rijdt. Doet u dit niet, dan wordt het
bijvullen van de tank pas na een paar
minuten rijden automatisch gedetecteerd.
Het bijbehorende bericht en/of de
controlelampjes zijn nog steeds zichtbaar
tot het systeem detecteert dat de tank is
bijgevuld.STARTSYSTEEM
45) 46) 47) 48) 49)
S fig. 87: "Stopstand" Neem de
sleutel uit en draai het stuurwiel tot het
slot wordt ingeschakeld, om het
stuurwiel te vergrendelen. Gebruik
zowel de sleutel als het stuurwiel
zonder kracht uit te oefenen, om het
stuurwiel te ontgrendelen.
A: Stand accessoires: Als de
startinrichting wordt uitgeschakeld,
blijven de accessoires (autoradio, enz.)
werken.
M: Schakelstand. Met
geïntroduceerde startinrichting.
D: Rijstand. Als de motor niet start,
moet u eerst de sleutel uitnemen
voordat u de motor weer probeert te
starten. Laat de sleutel los, zodra de
motor start.
BELANGRIJK
45)Als er geknoeid is aan het contactslot
(bijv. een poging tot diefstal), dan moet dit
gecontroleerd worden bij het Fiat
Servicenetwerk voordat er verder gereden
wordt.
46)Neem de sleutel altijd mee als het
voertuig wordt verlaten, om te voorkomen
dat iemand onverhoeds gebruik van de
bedieningselementen maakt. Vergeet niet
de parkeerrem in te schakelen. Laat nooit
kinderen zonder toezicht in het voertuig
achter.
47)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem en
de garantie in gevaar brengen en het kan
ook ernstige veiligheidsproblemen
veroorzaken of erin resulteren dat de auto
niet meer aan de typegoedkeuring voldoet.
48)Verwijder de mechanische sleutel nooit
terwijl het voertuig rijdt. Het stuurwiel zal
automatisch vergrendeld worden zodra
eraan gedraaid wordt. Dit geldt ook voor
voertuigen die gesleept worden.
49)Alvorens het voertuig te verlaten
ALTIJD de parkeerrem inschakelen, de
wielen draaien, de eerste versnelling
inschakelen bij een helling omhoog en de
achteruitversnelling bij een helling omlaag.
Als het voertuig op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan met of
wiggen of stenen. Bij het verlaten van het
voertuig, altijd de portieren sluiten door op
het knopje op de sleutel te drukken.
87T36545-1
46
KENNIS VAN HET VOERTUIG
KLIMAATREGELING
Advies voor gebruik
In sommige gevallen (airconditioning uit,
luchtrecirculatie aan, ventilatorsnelheid
nul of minimaal, enz.) kunnen de ruiten
en de voorruit van het voertuig beslaan.
Gebruik als de ruiten beslaan de MAX
DEF-functie om de condens te
verwijderen en zet vervolgens de
airconditioning in de automatische
stand om te voorkomen dat de ruiten
opnieuw beslaan.
Onderhoud
Raadpleeg het Geprogrammeerde
Onderhoudsschema.
BELANGRIJK Zolang de airconditioning
aanstaat, wordt meer brandstof
verbruikt (zet het systeem uit als u het
niet meer nodig hebt).
50) 51)
2)
Verbruik
Een hoger brandstofverbruik (vooral
binnen de bebouwde kom) is normaal
als de airconditioning wordt gebruikt.Hieronder volgen een aantal adviezen
om het brandstofverbruik tot een
minimum terug te brengen en
zodoende het milieu te helpen
beschermen:
zet het systeem uit als het niet nodig
is;
houd tijdens het rijden de
luchtroosters open en de ruiten
gesloten;
als het voertuig bij hoge
temperaturen of in de zon is
geparkeerd, laat dan eerst het interieur
luchten om de hete lucht naar buiten te
laten, voordat u vertrekt.
Voertuigen met extra verwarming
Sommige voertuigen zijn uitgerust met
een extra verwarming die het interieur
sneller verwarmt. Deze inrichting werkt
alleen als de motor draait en bij lage
temperaturen. Tijdens de werking kan
enige rook uit de rechterkant van het
voertuig komen; die is afkomstig van
het uitlaatsysteem en dat is normaal.
Onregelmatige werking
Over het algemeen dient u, als u een
onregelmatige werking waarneemt,
naar een Fiat Servicepunt te gaan.
Een beperkte werking van het
ontdooien, ontwasemen of van de
airconditioning kan te wijten zijn aan
een verstopt filterelement.
Er wordt geen koude lucht
gegenereerd. Controleer de stand van
de bedieningen en de staat van de
zekeringen. Zet anders het systeem uit.
Water onder het voertuig
Na langdurig gebruik van de
airconditioning is het normaal om
condenswater onder de airconditioning
aan te treffen.
47
LUCHTROOSTERS IN
INTERIEUR
Luchtroosters in het midden
Doe de schuif 9 fig. 89 naar beneden
om de luchtroosters te sluiten.
De luchtroosters kunnen worden
gericht.
Hoog/laag: gebruik schuif 9.
Links/rechts: gebruik de knop 10
fig. 89.
Luchtroosters aan zijkant
Drukken (punt 12 fig. 90 ) om het
luchtrooster 11 fig. 90 te openen tot de
gewenste stand.
De luchtroosters kunnen worden
gericht.Draai aan het luchtrooster aan de
zijkant 11 om de luchtstroom te richten.
Gebruik specifieke producten in uw
voertuig om vieze geurtjes in het
voertuig tegen te gaan. Wend u tot het
Fiat Servicenetwerk.
89T36549
90T36550
49
Systeem geforceerd uitschakelen
Het systeem kan definitief worden
uitgeschakeld door knop 2 lang
ingedrukt te houden.
Het in de schakelaar geïntegreerde
controlelampje gaat permanent aan.
Het uitgeschakelde systeem kan weer
worden ingeschakeld door de knop
nogmaals lang ingedrukt te houden.
Onregelmatige werking
Als het systeem een onregelmatige
werking detecteert, wordt, afhankelijk
van de versie, een speciaal bericht op
het instrumentenpaneel weergegeven,
gaat het alarmlampje
branden en
wordt iedere 5 seconden een
geluidssignaal afgegeven. Neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
52)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen andere
mensen (vooral kinderen) of dieren
aanwezig zijn op het parcours dat u af wilt
leggen. De parkeersensoren dienen als
hulp voor de bestuurder, die echter nooit
zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
12)Als het voertuig in zijn achteruit ergens
tegen botst (bijv. een paaltje of ander
straatmeubilair) kan het voertuig
beschadigen (er zou bijvoorbeeld een as
kunnen buigen). Laat het voertuig
controleren door het Fiat Servicenetwerk
om ongevallen te voorkomen.
13)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
14)Voor het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in de
zone van de sensoren, dient men zich
uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden. Het verkeerd opbrengen van de
lak kan de werking van de parkeersensoren
negatief beïnvloeden.
CAMERA
ACHTERZIJDE
Werking
53)
15)
Als het voertuig in zijn achteruit staat,
biedt videocamera 1 fig. 101 op de
achterklep of op het openslaande
achterportier van het voertuig zicht over
het gebied achter het voertuig op de
binnenspiegel 2 fig. 102 of op het
multimediadisplay 3 fig. 103, samen
met één of twee vormen 4 fig. 104en 5
fig. 104(bewegend of stilstaand).
OPMERKING Controleer of de
achteruitkijkcamera niet is afgedekt
(vuil, modder, sneeuw, enz.).
101T36620
58
KENNIS VAN HET VOERTUIG
OPMERKING Als de ruit tijdens het
sluiten weerstand detecteert (van bijv.
de tak van een boom, enz.), stopt de
ruit en gaat weer een paar cm omlaag.
Onregelmatige werking
Als de ruit niet sluit, schakelt het
systeem over op een drukloze modus:
trek de betreffende schakelaar zover
mogelijk naar boven tot de ruit volledig
sluit (de ruit gaat geleidelijk weer
omhoog); houd de schakelaar
vervolgens even omhoog getrokken
(altijd aan de kant die wordt gesloten),
breng hem omlaag en trek hem weer
volledig omhoog om het systeem te
heractiveren.
Neem indien nodig contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
Schuifruiten achter:
56)
Gebruik de hendel 4 fig. 108 en schuif
de ruit tot de gewenste stand.
BELANGRIJK
54)Oneigenlijk gebruik van de elektrische
ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer
voor en tijdens het bedienen altijd of de
passagiers niet kunnen worden verwond
door de bewegende ruiten of door
voorwerpen die door de ruit worden
meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de
sleutel uit het contactslot als het voertuig
(voorzien van mechanische sleutel met
afstandsbediening) wordt verlaten om te
voorkomen dat onverwachtse bediening
van de elektrische ruitbediening gevaar
oplevert voor de achtergebleven
passagiers.
55)Wanneer u de ruiten sluit, controleer
dan dat er geen lichaamsdelen (arm, hand,
enz.) uit het voertuig steken. Gevaar voor
ernstige letsel.
56)Controleer voor gebruik of er geen
inzittenden uit een ruit of een open portier
steken.
MOTORKAP
57) 58) 59) 60) 61) 62) 63)
16)
Trek aan hendel 1 fig. 109 om te
openen.
Veiligheidsgrendel motorkap
ontgrendelen
Druk hendel 2 fig. 110 naar links om de
motorkap te openen: de motorkap
komt omhoog.
107T36560-1108T36562
109T36581
61
De motorkap openen
Til de motorkap op en begeleid hem.
Het optillen wordt ondersteun door
zijdempers.
De motorkap sluiten
Controleer of niets in de motorruimte is
achtergebleven. Laat de motorkap tot
op ongeveer 30 cm van de motorruimte
zakken en laat hem dan vallen.
Controleer of de motorkap volledig
gesloten is en niet alleen met de
beveiliging is vergrendeld door te
proberen hem op te tillen. Als de
motorkap niet perfect gesloten is,
probeer dan niet erop te drukken maar
open hem opnieuw en herhaal de
handeling.
BELANGRIJK
57)Voor enige onderhoudsinterventie moet
de motor worden afgezet (en niet op
stand-by): u moet de motor elf afzetten
(raadpleeg de paragraaf "De motor starten”
in het hoofdstuk ”Starten en rijden”).
58)Leun niet op de motorkap: hij zou per
ongeluk dicht kunnen gaan.
59)Let er bij werkzaamheden aan de
motor op dat deze heet kan zijn. Bovendien
zou de koelventilator ieder moment kunnen
gaan draaien. Gevaar voor letsel.
60)Zorg ervoor dat als in de motorruimte
wordt gewerkt, de ruitenwissers in de
uitstand staan. Gevaar voor letsel.
61)Laat het voertuig in geval van een
botsing, zelfs een lichte botsing tegen
bijvoorbeeld het schutbord of de motorkap,
zo snel mogelijk controleren bij een Fiat
Servicepunt.
62)Gebruik beide handen om de motorkap
op te tillen. Controleer voordat de
motorkap wordt opgetild, of de armen van
de ruitenwissers wel tegen de ruit liggen,
het voertuig stilstaat en de handrem goed
is aangetrokken.
63)Om veiligheidsredenen moet de
achterklep tijdens het rijden altijd goed
gesloten zijn. Controleer dus altijd of de
motorkap goed gesloten en vergrendeld is.
Mocht u tijdens het rijden merken dat de
motorkap niet goed vergrendeld is, stop
dan onmiddellijk en sluit de motorkap op
de correcte manier.
BELANGRIJK
16)Controleer na iedere ingreep in de
motorruimte of er niets in de motorruimte is
achtergebleven (doeken, gereedschap,
enz.); deze zouden de motor kunnen
beschadigen of brand kunnen veroorzaken.
110T36594
62
KENNIS VAN HET VOERTUIG
BELANGRIJKDe kenmerken van de steunen en
bedrading (beschikbaar bij het Fiat
Servicenetwerk) variëren afhankelijk van
de uitrusting van het voertuig en het
model autoradio. Neem hiervoor
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Werkzaamheden aan het elektrisch
circuit van het voertuig mogen alleen
door een Fiat Servicepunt worden
verricht, aangezien onjuiste
verbindingen kunnen leiden tot schade
aan het elektrische systeem en/of
onderdelen waarmee het is verbonden.
BAGAGE-
AFDEKPLAAT
73)
De bagageruimte bestaat uit twee
starre delen.
Er zijn twee mogelijke standen;
stand A hoog fig. 143;
stand B laag fig. 145.
Afhankelijk van de versie, kan deel 1
fig. 144 tot verticale stand worden
opgetild om het laden van bagage te
vergemakkelijken.
BELANGRIJK
73)Plaats geen enkel voorwerp op de
bagage-afdekplaat. Dit geldt met name
voor scherp of stomp voorwerpen.
Wanneer u hard moet remmen, kan het
voorwerp de inzittenden van het voertuig in
gevaar brengen.
142T36707
143T36651
144T36652
145T36653
70
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Functie onderbreken
De functie kan worden uitgeschakeld
door op knop 1 fig. 151 te drukken. De
groene lampjes
enop het
instrumentenpaneel gaan uit om te
bevestigen dat de functie is
uitgeschakeld.
78) 79) 80)
BELANGRIJK
74)De cruise-control is op generlei wijze
van invloed op het remsysteem.
75)Hij biedt alleen extra rijondersteuning.
Hij dient echter niet ter vervanging van de
bestuurder. Hij kan de plaats van de
bestuurder voor wat betreft de
waarnemingen van de plaatselijke
maximumsnelheid, oplettendheid (altijd
klaar zijn om te remmen) of de
verantwoordelijkheid van de bestuurder
niet innemen. De cruise-control mag niet
worden gebruikt op drukke, bochtige of
gladde wegen (ijs, aquaplanning, grind) of
bij ongunstige weersomstandigheden
(mist, regen, windstoten, enz.). Risico op
een ongeval.
76)Wees voorzichtig: we raden aan uw
voeten in de buurt van de pedalen te
houden, zodat u ermee kunt ingrijpen in
noodgevallen.
77)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
78)Door de motor op stand-by te zetten of
de cruise-control uit te zetten, wordt het
voertuig niet snel afgeremd: gebruik het
rempedaal om te remmen.
79)In geval van slechte werking of storing
van het systeem, contact opnemen met
het Fiat Servicenetwerk.80)De elektronische cruise-control kan
gevaarlijk zijn als het systeem geen
constante snelheid kan handhaven. In
bepaalde omstandigheden kan de snelheid
overmatig zijn, hetgeen kan leiden tot
verlies van controle over het voertuig en
ongevallen. Gebruik het systeem niet in
druk verkeer of op bochtig, met ijzel of
sneeuw bedekt of glad wegdek.
151T36543
73