Gebruik van de achteruitkijkcamera
Als u met de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON", de
versnellingspook in de stand "R" zet,
wordt automatisch het beeld achter het
voertuig op het scherm van het
Multicommunicatiesysteem (MCS), het
Smartphone Link Display Audio of het
DISPLAY AUDIO weergegeven. Als u de
versnellingspook in een andere stand
zet, wordt de oorspronkelijke weergave
hersteld.
159)
Opmerking Doordat de
achteruitkijkcamera een speciale lens
heeft, zou het kunnen dat de lijnen
tussen de parkeerplaatsen op de
grond, op het scherm niet parallel lijken
te lopen.
Opmerking In de volgende situaties zou
het beeld op het scherm slecht te zien
kunnen zijn. Dit duidt niet op storingen.
Gedimd grootlicht ('s nachts)
Als het licht van de zon of van de
koplampen van een ander voertuig
direct in de lens schijnt
Als fluorescent licht direct in de lens
schijnt, zou het beeld op het scherm
kunnen flakkeren. Dit duidt niet op
storingen.
Opmerking Als de camera warm is en
vervolgens afkoelt door regenwater of
doordat de auto wordt gewassen, kan
de lens beslaan. Dit verschijnsel duidt
niet op een storing.Opmerking Als de
omgevingstemperatuur bijzonder warm
of bijzonder koud is, is het camerabeeld
mogelijk niet duidelijk. Dit duidt niet op
storingen.
Opmerking Als een radiotoestel in de
buurt van de camera wordt
geïnstalleerd, zou de
achteruitkijkcamera elektrische
interferentie kunnen veroorzaken en zou
het systeem kunnen stoppen met
werken.
Opmerking Obstakels zijn niet goed
zichtbaar als de lens vuil is. Als de lens
vuil wordt door waterdruppels, sneeuw,
modder of olie, veeg dan de
verontreiniging weg en zorg ervoor dat
u daarbij de lens niet krast.
Opmerking Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dit
niet doet, zou dit afbreuk kunnen doen
aan de werking van de camera.
Onderwerp de camera niet aan
fysieke schokken door er tegen te slaan
of er iets tegenaan te gooien.
Breng geen organische stoffen,
autowax, olieverwijderaars en
glasreinigers op de camera aan. Als
deze op de camera terechtkomen,
veeg dan direct de camera af.
Mors geen kokend water over de
camera.
Mors of spetter nooit water op of
rondom de camera.
Ontkoppel, demonteer of modificeer
de camera niet.
Maak geen krassen op de camera,
aangezien dit afbreuk aan de
camerabeelden zou kunnen doen.
Referentielijnen op het scherm
Op het scherm worden referentielijnen
en de bovenkant van de achterbumper
(A) weergegeven.
De rode lijn (B) duidt een afstand van
ongeveer 50 cm vanaf de
achterbumper aan.
Twee groene lijnen (C) duiden een
afstand van ongeveer 20 cm vanaf de
buitenkant van de carrosserie aan
Korte dwarslijnen (1 t/m 3) duiden de
afstand vanaf de achterbumper aan.
1. Ongeveer bij de achterrand van de
achterbumper 2. Ongeveer 100 cm
3. Ongeveer 200 cm
160)
345AG0027115
216
STARTEN EN RIJDEN
NOODSTART
263) 264) 265) 266) 267) 268) 269) 270) 271) 272) 273) 274)
275) 276) 277) 278) 279)
Als de motor niet kan worden gestart
omdat de accu zwak of leeg is, kan de
accu van een ander voertuig worden
gebruikt om met startkabels de motor
te starten.
1. Zet de voertuigen dicht genoeg bij
elkaar om de accukabels te verbinden,
maar zorg ervoor dat de voertuigen
elkaar niet raken.
2. Zet alle lampen, de verwarming en
andere elektrische belastingen uit.
3. Zet beide voertuigen stevig op de
parkeerrem. Zet een automatische
versnellingsbak op "P" (parkeren) en
een handgeschakelde versnellingsbak
op "N" (vrijstand). Stop de motor.
4. Zorg ervoor dat de accuvloeistof het
juiste peil heeft. Raadpleeg "Accu".
5. Sluit één eind van de startkabel (1)
aan op de pluspool (+) van de lege
accu (A) en het andere eind (2) op de
pluspool (+) van de hulpaccu (B).
Sluit één eind van de andere startkabel
aan op de minpool (−) van de hulpaccu
(B) en het andere eind zover mogelijk
van de accu verwijderd, op het
motorblok van het voertuig met de lege
accu.
Opmerking Open de afdekking van de
accu voordat de startkabel op de
pluspool (+) van de accu wordt
aangesloten. Raadpleeg "Accu".6. Start de motor van het voertuig met
de hulpaccu, laat de motor enkele
minuten stationair draaien en start
vervolgens de motor van het voertuig
met de leeggelopen accu.
Opmerking Druk op voertuigen met het
Start&Stop-systeem op de
uitschakelaar van het "Start&Stop
OFF"-systeem om het systeem uit te
schakelen en te voorkomen dat de
motor automatisch af wordt gezet
voordat de accu volledig is geladen.
Raadpleeg "Uitschakelen"
7. Ontkoppel de kabels, nadat de
motor is gestart, in omgekeerde
volgorde en laat de motor enkele
minuten draaien.
Opmerking Als het voertuig wordt
gebruikt voordat de accu volledig is
geladen, kan een soepele werking van
de motor niet gegarandeerd worden en
zou het ABS-waarschuwingslampje
kunnen gaan branden. Raadpleeg
"Antiblokkeersysteem (ABS)".
355AHA106290356AHA102061
227
OVERVERHITTING
VAN DE MOTOR
Als de motor oververhit raakt, gaatknipperen. Tref de volgende
corrigerende maatregelen als dit
gebeurt:
1. Zet het voertuig op een veilige plek
stil.
2. Controleer of er stoom uit de
motorruimte komt.
Als er geen stoom uit de motorruimte
komt, zet dan met draaiende motor, de
motorkap open om de motorruimte te
ventileren.
Opmerking Druk op voertuigen met het
Start&Stop-systeem op de
uitschakelaar van de Start&Stop om het
Start&Stop-systeem uit te schakelen,
voordat u de motor afzet.
Als er stoom uit de motorruimte komt,
zet dan de motor af, en zet de
motorkap open als er geen stoom meer
uitkomt, om de motorruimte te
ventileren. Herstart de motor.
280) 281) 282)
3. Controleer of de koelventilator (B)
draait.
Als de koelventilator draait: zet de
motor af, als de waarschuwing van de
hoge koelvloeistoftemperatuur is
uitgegaan.
Als de koelventilator niet draait: zet de
motor onmiddellijk af en neem voor
hulp contact op met het Fiat
Servicenetwerk.A. Radiateurdop
B. Koelventilator
C. Reservetank
283)
4. Controleer het koelvloeistofniveau in
de reservetank (C).
5. Vul, indien nodig, de radiateur en/of
de reservetank bij met koelvloeistof
(raadpleeg het hoofdstuk "Onderhoud").
284)
162)
6. Controleer de radiateurslangen op
koelvloeistoflekken en de aandrijfriem
op slapheid of schade. Als er iets aan
het koelsysteem of de aandrijfriem
mankeert, raden we u aan het te laten
nakijken en repareren.
BELANGRIJK
280)Open de motorkap niet als er stoom
uit de motorruimte komt. Hierdoor zou
stoom of heet water naar buiten kunnen
spuiten, wat brandwonden zou kunnen
veroorzaken. Heet water zou zelfs naar
buiten kunnen spuiten als er geen stoom
uit de motorruimte komt, en bepaalde
onderdelen zijn zeer heet. Wees zeer
voorzichtig als u de motorkap opent.
281)Pas op hete stoom, die via de dop
van de reservetank zou kunnen worden
afgeblazen.
282)Verwijder de radiateurdop niet zolang
de motor warm is.
283)Zorg ervoor dat uw handen of kleding
niet in de koelventilator komen.
284)Controleer of de motor is afgekoeld,
voordat u de radiateurdop (A) verwijdert;
anders zou u zich kunnen branden aan
hete stoom of kokend water dat door de
vulopening naar buiten komt.
357AHA102074
358AHA102087
229
BELANGRIJK
287)Gebruik de krik uitsluitend voor het
verwisselen van een wiel van de auto
waarbij de krik geleverd is of voor auto’s
van hetzelfde model. Gebruik de krik niet
voor andere doeleinden, zoals het
opkrikken van andere automodellen.
Gebruik de krik nooit om reparaties onder
het voertuig te verrichten. Door een
verkeerde plaatsing van de krik, kan het
voertuig van de krik vallen. Gebruik de krik
niet voor zwaardere lasten dan is
aangegeven op het plaatje op de krik.
288)Zorg ervoor dat het verwisselde wiel
zo snel mogelijk wordt gerepareerd en
gemonteerd. Smeer de schroefdraad van
de wielbouten niet met vet voordat ze
gemonteerd worden: ze kunnen hierdoor
losraken.
289)Het reservewiel (voor bepaalde
versies/markten) is specifiek voor de auto
waarbij het geleverd is. Gebruik het daarom
niet voor andere modellen. Monteer ook
geen reservewielen van andere modellen
op uw voertuig. De wielbouten zijn
specifiek voor uw voertuig: monteer ze niet
op andere modellen en monteer ook geen
wielbouten van andere modellen op uw
voertuig.290)Gebruik de alarmknipperlichten, de
gevarendriehoek etc., om het stilstaande
voertuig overeenkomstig de geldende
voorschriften aan te geven. Alle inzittenden
moeten het voertuig auto verlaten, vooral
als het zwaar beladen is, en uit de buurt
van gevaarlijk verkeer wachten tot het wiel
is verwisseld. Trek de handrem aan indien
er een wiel verwisseld moet worden op een
helling of een onverharde weg, leg iets
onder de wielen om ze te blokkeren.
291)Zorg ervoor dat u de wielkeggen of
blokken onder het juiste wiel plaatst als u
het voertuig opkrikt. Als het voertuig
beweegt terwijl het is opgekrikt, kan de krik
van zijn plaats schieten en een ongeluk
veroorzaken.
292)De spanning moet regelmatig worden
gecontroleerd en op de gespecificeerde
waarde worden gehouden zolang het wiel
is opgeborgen. Rijden met onvoldoende
bandenspanning kan leiden tot een
ongeval. Houd uw snelheid laag als u met
een te lage bandenspanning rijdt, en pomp
de band zo snel mogelijk op tot de juiste
spanning. (Raadpleeg "Bandenspanning").
293)Zet de krik uitsluitend op de hier
weergegeven plaatsen. Als de krik op de
verkeerde plaats wordt gezet, zou hij het
voertuig kunnen deuken of kunnen vallen
en persoonlijk letsel kunnen veroorzaken.
294)Gebruik de krik niet op een hellende
of zachte ondergrond. Anders zou de krik
weg kunnen schieten en persoonlijk letsel
kunnen veroorzaken. Gebruik de krik altijd
op een vlakke, harde ondergrond. Zorg
ervoor dat er geen zand of grind onder de
basis van de krik ligt.295)Stop met het opkrikken van het
voertuig, zodra de band van de grond
loskomt. Het is gevaarlijk het voertuig nog
verder op te krikken. Ga niet onder uw
voertuig liggen, terwijl u de krik gebruikt.
Stoot niet tegen het opgekrikte voertuig en
laat het voertuig niet lang opgekrikt staan.
Beide gevallen zijn zeer gevaarlijk. Gebruik
uitsluitend de krik die bij het voertuig is
meegeleverd. De krik mag niet voor andere
doeleinden gebruikt worden dan het
vervangen van een band. Tijdens gebruik
van de krik mag niemand in het voertuig
aanwezig zijn. Start de motor niet of laat de
motor niet draaien terwijl het voertuig is
opgekrikt. Draai het opgeheven wiel niet.
De banden die de grond raken, zouden
kunnen gaan draaien, waardoor het
voertuig van de krik zou kunnen vallen.
296)Ga niet onder uw voertuig liggen,
terwijl u de krik gebruikt.
297)Stoot niet tegen het opgekrikte
voertuig en laat het voertuig niet lang
opgekrikt staan. Beide gevallen zijn zeer
gevaarlijk.
298)Gebruik uitsluitend de krik die bij het
voertuig is meegeleverd.
299)De krik mag niet voor andere
doeleinden gebruikt worden dan het
vervangen van een band.
300)Tijdens gebruik van de krik mag
niemand in het voertuig aanwezig zijn.
301)Start de motor niet of laat de motor
niet draaien terwijl het voertuig is opgekrikt.
302)Draai het opgeheven wiel niet. De
banden die de grond raken, zouden
kunnen gaan draaien, waardoor het
voertuig van de krik zou kunnen vallen.
241
Opmerking Gebruik van enige andere
delen dan de daarvoor bestemde
sleepogen, zou kunnen leiden tot
schade aan de carrosserie.
Gebruik van een sleepkabel of metalen
ketting kan leiden tot schade aan de
carrosserie. Gebruik van een sleeptouw
wordt aanbevolen. Wikkel bij gebruik
van een sleepkabel of een metalen
ketting een doek om het punt waar die
de carrosserie raakt.
Zorg ervoor dat het sleeptouw zo
horizontaal mogelijk wordt gehouden.
Een gedraaid sleeptouw kan de
carrosserie beschadigen.
Bevestig het sleeptouw aan het
sleepoog dat aan dezelfde kant zit, om
het touw zo recht mogelijk te houden.
2. Laat de motor draaien. Als de motor
niet draait, verricht dan de volgende
handeling om het stuurwiel te
ontgrendelen.[Behalve voor voertuigen met het
Keyless Operation-systeem] Draai de
contactschakelaar op voertuigen met
een handgeschakelde versnellingsbak
naar de stand "ACC" of "ON". Draai de
contactschakelaar op voertuigen met
een automatische versnellingsbak naar
de stand "ON". [Voor voertuigen met
het Keyless Operation-systeem] Zet de
bedieningsmodus op voertuigen met
een handgeschakelde versnellingsbak
op "ACC" of "ON". Zet de
bedieningsmodus op voertuigen met
een automatische versnellingsbak op
"ON".
Opmerking Druk op voertuigen met het
Start&Stop-systeem op de
uitschakelaar van de Start&Stop om het
Start&Stop-systeem uit te schakelen,
voordat u de motor afzet. Raadpleeg
"Uitschakelen"
175) 176)
3. Zet de versnellingspook van zowel
voertuigen met handgeschakelde als
automatische versnellingsbakken in de
stand "N" (vrijstand).
4. Zet op voertuigen met 4WD de
rijmodusschakelaar in de stand "2H".
5. Schakel, indien wettelijk verplicht, de
alarmknipperlichten in. (Volg de
plaatselijke verkeerswetgeving en
-voorschriften).
6. Zorg er tijdens het slepen voor dat
het contact tussen de bestuurders van
beide voertuigen behouden blijft en dat
de voertuigen met lage snelheid rijden.
317) 318) 319)
Als met uw voertuig een ander
voertuig gesleept moet worden
(alleen voertuigen met een
trekhaak)
320) 321) 322) 323) 324) 325)
De trekhaak zit aan de achterkant van
het voertuig op de plaats die in de
afbeelding wordt weergegeven.
Bevestig het sleeptouw aan de
trekhaak. Verder zijn de instructies
hetzelfde als voor "Als uw voertuig door
een ander voertuig gesleept moet
worden".
Opmerking Gebruik van enige andere
delen dan de daarvoor bestemde
trekhaak, zou kunnen leiden tot schade
aan de carrosserie.
177)
Opmerking Sleep geen voertuigen die
zwaarder zijn dan uw eigen voertuig.
406AHA102423
407AHA104326
244
NOODGEVALLEN
Tabel met de locatie van de zekeringen in het interieur
Nr. Elektrisch systeem Capaciteit
1 Achterlamp (links) 7,5 A
2 Aansteker 15 A
3 Ontstekingsbobine 10 A
4 Startmotor 7,5 A
5 Schuifdak 20 A
6 Stopcontact 15 A
414AA0103837
250
NOODGEVALLEN
Koelvloeistof bijvullen
Het koelsysteem is een gesloten
systeem en het verlies van koelvloeistof
zou zeer gering moeten zijn. Een
merkbare daling in het koelvloeistofpeil
zou op lekkage kunnen duiden. Als dit
gebeurt, raden we u aan het systeem
zo snel mogelijk te laten nakijken. Open
het deksel en vul koelvloeistof bij, als
het peil in de reservetank daalt tot
onder "L" (laag).
Verwijder bovendien de radiateurdop (B)
en vul koelvloeistof bij tot het peil de
vulhals bereikt, als de reservetank
volledig leeg is.
357) 358)
Antivries
De motorkoelvloeistof bevat een
corrosiewerend middel met
ethyleenglycol. Sommige delen van de
motor bestaan uit een
gietaluminiumlegering en de
motorkoelvloeistof moet dus regelmatig
worden ververst om corrosie van deze
onderdelen te voorkomen.
Gebruik de door Fiat aanbevolen
koelvloeistof of een equivalent (een op
ethyleenglycol gebaseerde koelvloeistof
van vergelijkbare hoge kwaliteit, zonder
silicaat, amine, nitraat en boraat, met
een hybride organische zuurtechnologie
voor een lange levensduur).De originele koelvloeistof van Fiat biedt
een uitstekende bescherming tegen
corrosie- en roestvorming van alle
metalen, inclusief aluminium, en
voorkomt verstoppingen van radiateur,
verwarming, cilinderkop, motorblok,
enz.
Omdat een corrosiewerend middel
noodzakelijk is, mag de koelvloeistof
zelfs 's zomers niet worden vervangen
door water. De vereiste concentratie
antivries varieert, afhankelijk van de
verwachte omgevingstemperatuur.
Hoger dan -35°C: 50 % concentratie
van antivries
Lager dan -35°C: 60 % concentratie
van antivries180) 181) 182) 183) 184)
Bij koud weer
Als de temperaturen in uw omgeving tot
onder het vriespunt dalen, bestaat het
gevaar dat de koelvloeistof in de motor
of radiateur bevriest en ernstige schade
aan de motor en/of radiateur
veroorzaakt. Voeg voldoende antivries
aan het koelmiddel toe om te
voorkomen dat het bevriest.
De concentratie dient voor aanvang van
het koude weer te worden
gecontroleerd en indien nodig moet het
systeem worden bijgevuld met antivries.
BELANGRIJK
357)De uitgewerkte motorolie en het
vervangen motoroliefilter bevatten stoffen
die schadelijk zijn voor het milieu. Het
verdient aanbeveling de olie en de filters te
laten vervangen door het Fiat
Servicenetwerk.
358)Open de radiateurdop (B) niet zolang
de motor warm is. Het koelsysteem staat
onder druk, waardoor hete koelvloeistof vrij
zou kunnen komen en brandwonden zou
kunnen veroorzaken.
BELANGRIJK
180)Gebruik geen antivries op alcohol- of
methanolbasis of koelvloeistoffen gemengd
met antivries op alcohol- of methanolbasis.
Door gebruik van ongeschikte antivries
kunnen de aluminium onderdelen
corroderen.
181)Concentraties hoger dan 60% leiden
tot een afname in zowel de antivries- als de
koelprestaties en heeft nadelige gevolgen
voor de motor.
182)Vul niet bij met uitsluitend water.
183)Het motorkoelsysteem moet worden
gevuld met PARAFLUUP antivries. Vul
koelvloeistof bij met dezelfde kenmerken als
de koelvloeistof waarmee het koelsysteem
reeds is gevuld. PARAFLU UP mag niet
met andere typen vloeistoffen worden
gemengd. Mocht dit toch gebeuren, start
de motor dan in geen geval en neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
277
Dieselmotor 2.4 (4N15) 4WD
Handgeschakelde versnellingsbak
Linkse besturing Rechtse besturing
Voertuigen zonder breed
spatbordVoertuigen met breed
spatbord
Onbeladen massaZonder optionele
onderdelen1.870 kg
1.840 kg
(*2)1.875 kg
1.855 kg(*2)1.860 kg
1.855 kg(*1)
Met volledige uitrusting1.960 kg
1.915 kg(*2)
1.955 kg
1.950 kg(*1)1.950 kg(*2)
1.950 kg
1.960 kg(*1)
Maximum toelaatbare massa2.900 kg
2.850 kg(*2)2.905 kg
2.850 kg(*2)2.905 kg
2.900 kg(*1)
Maximum asgewichtVoor 1.260 kg
Achter 1.840 kg
Maximaal toelaatbaar
trekgewichtMet rem 3.100 kg
Zonder rem 750 kg
Maximaal toelaatbare kogeldruk 125 kg
Maximaal toelaatbaar combinatiegewicht5.950 kg
5.900 kg
(*2)5.950 kg
Maximaal toelaatbaar gewicht koppelsysteem 34 kg
Zitplaatsen 5 personen
(*2) Versies voor specifieke markten
(*1) Voertuigen met Start&Stop
OPMERKING: Specificaties van het gewicht van aanhangwagens zijn voor bepaalde markten niet beschikbaar, de juiste
maximale cijfers zijn terug te vinden in het inschrijvingsboekje van het voertuig.
OPMERKING: Aanhangerspecificaties duiden de aanbevelingen van de fabrikant aan.
OPMERKING: Respecteer bij het laden van bagage en/of het trekken van een aanhangwagen bovenstaande maximale cijfers.
309