ZUINIG RIJDEN
Om zuinig te rijden, moet aan een
aantal technische vereisten worden
voldaan. Een eerste vereiste voor een
laag brandstofverbruik is een juist
afgestelde motor. Voor een langere
levensduur van het voertuig en de
zuinigste werking, raden we u aan het
voertuig regelmatig te laten controleren,
volgens de onderhoudsnormen.
De zuinigheid en de generatie van
uitlaatgassen en geluid worden enorm
beïnvloed door de persoonlijke
rijgewoonten en het specifieke gebruik.
De volgende zaken moeten in de gaten
gehouden worden om de slijtage van
de remmen, banden en de motor,
evenals de milieuvervuiling, tot een
minimum terug te brengen.
De motor starten
Voorkom plotseling versnellen en snel
optrekken, aangezien dit het
brandstofverbruik opvoert.
Schakelen
Schakel alleen op de juiste snelheid en
het juiste motortoerental. Gebruik altijd
een zo hoog mogelijke versnelling.
Als met voertuigen met 4WD over
normale wegen en snelwegen wordt
gereden, moet de tussenbakpook of de
rijmodusschakelaar altijd op "2H"
worden gezet, voor het laagst mogelijke
brandstofverbruik.Stadsverkeer
Regelmatig starten en stoppen
verhoogt het gemiddelde
brandstofverbruik. Gebruik zoveel
mogelijk wegen met een soepele
verkeersdoorstroming. Vermijd gebruik
van lage versnellingen met hoge
motortoeren als u op drukke wegen
rijdt.
Stationair draaien
Het voertuig verbruikt zelfs brandstof
als de motor stationair draait. Vermijd
stationair draaien zoveel mogelijk.
Snelheid
Bij hogere voertuigsnelheden wordt
meer brandstof verbruikt. Vermijd op
volle snelheid rijden. Zelfs als het
gaspedaal maar iets wordt losgelaten,
scheelt dit al een enorme hoeveelheid
brandstof.
Bandenspanning
Controleer regelmatig de
bandenspanning. Een lage
bandenspanning, verhoogt de
rolweerstand en het brandstofverbruik.
Bovendien heeft een lage
bandenspanning nadelige gevolgen
voor de slijtage van de banden en de
stabiliteit tijdens het rijden.Belading
Rijd niet met onnodige voorwerpen in
de bagageruimte. Vooral in
stadsverkeer waarbij regelmatig moet
worden gestart en gestopt, heeft het
extra gewicht een enorme invloed op
het brandstofverbruik. Vermijd ook
onnodige bagage of dragers, enz. op
het dak; de grotere luchtweerstand
verhoogt het brandstofverbruik.
Starten met een koude motor
Het starten van een koude motor kost
meer brandstof. Een warme motor laten
draaien, kost ook onnodig brandstof.
Begin zo snel mogelijk met rijden, nadat
de motor is gestart.
Verkoeling of airconditioning
Door gebruik van de airconditioning
loopt het brandstofverbruik op.
155
Voor voertuigen uitgerust met het
Keyless Operation-systeem
222)
Opmerking Als u tijdens het rijden een
noodstop moet maken, houd de
motorschakelaar dan 3 seconden of
meer ingedrukt, of druk er 3 of meer
keer snel achter elkaar op. De motor
wordt afgezet en de bedieningsmodus
wordt op "ACC" gezet.
Opmerking Probeer de motor niet af te
zetten met de bedieningsmodus op een
andere stand dan "P" (parkeren)
(automatische versnellingsbak). Als de
motor wordt afgezet met de
versnellingspook in een andere stand
dan "P" (parkeren), wordt de
bedieningsmodus op "ACC" gezet i.p.v.
"OFF". Zet eerst de versnellingspook in
de stand "P" (parkeren) en zet dan de
bedieningsmodus op "OFF".
1. Breng het voertuig tot stilstand.
2. Schakel de parkeerrem volledig in,
terwijl u het rempedaal intrapt.
3. Druk op voertuigen met een
handgeschakelde versnellingsbak op
de motorschakelaar om de motor af te
zetten en zet de versnellingspook in de
1e versnelling (heuvelopwaarts) of de
stand "R" (achteruit) (heuvelafwaarts).
Zet op voertuigen met een
automatische versnellingsbak de
versnellingspook in de stand "P"
(parkeren) en druk op de
motorschakelaar om de motor af te
zetten.Leerproces hoeveelheid ingespoten
brandstof
Om de uitlaatgasemissies en het
motorgeluid zo laag mogelijk te houden,
voert de motor heel soms een
leerproces van de hoeveelheid
ingespoten brandstof uit.
Tijdens het leerproces klinkt de motor
iets anders dan normaal. De
verandering in het motorgeluid duidt
niet op een storing.
Als de Keyless Operation-sleutel
niet naar behoren werkt
Steek de Keyless Operation-sleutel in
het contactslot. Nu zou de motor
gestart en de bedieningsmodus
gewijzigd moeten kunnen worden.
Neem de Keyless Operation-sleutel uit
het contactslot, als de motor is gestart
of als de bedieningsmodus wordt
veranderd.Opmerking Steek niets anders in het
contactslot dan de Keyless
Operation-sleutel. Dit zou schade of
storingen kunnen veroorzaken.
Opmerking Verwijder objecten of extra
sleutels van de Keyless Operation-
sleutel, voordat de sleutel in het
contactslot wordt gestoken. Anders zou
het kunnen gebeuren dat het voertuig
de geregistreerde ID-code niet van de
geregistreerde sleutel kan ontvangen.
Daardoor start de motor niet en kan de
bedieningsmodus niet worden
gewijzigd.
Opmerking Als de Keyless
Operation-sleutel zoals weergegeven in
het contactslot wordt gestoken, zit de
sleutel vast. Trek de sleutel in dezelfde
toestand weer naar buiten.
249AHA103547
163
WERKING VAN DE
TURBOCOMPRESSOR
(indien aanwezig)
Turbocompressor
100) 101)
De turbocompressor verhoogt het
motorvermogen door grote
hoeveelheden lucht in de cilinders van
de motor te persen. De vinnen in de
turbocompressor draaien op extreem
hoge snelheden en worden
onderworpen aan extreem hoge
temperaturen. Ze worden gesmeerd en
gekoeld door de motorolie. Als de
motorolie niet op de gespecificeerde
intervallen wordt ververst, kunnen de
lagers vastlopen of vreemde geluiden
maken.
1. Luchtcompressor 2. Perslucht
3. Cilinder 4. Vin turbocompressor
5. Turbine 6. Uitlaatgas
BELANGRIJK
100)Laat de motor niet direct na het
starten hoge toeren maken (door bijv. het
toerental op te voeren of snel te versnellen).
101)Zet de motor niet onmiddellijk af nadat
met hoge snelheid of heuvelopwaarts is
gereden. Laat eerst de motor stationair
draaien om de turbocompressor de kans te
geven om af te koelen.
START&STOP-
SYSTEEM
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af en start hem
weer op zonder gebruik van de
contactschakelaar of motorschakelaar,
als het voertuig stilstaat, voor bijv. een
verkeerslicht of in een file, om de
hoeveelheid uitlaatgassen en het
brandstofverbruik te verlagen.
Opmerking De totale tijd dat de motor
door het Start&Stop-systeem is
afgezet, wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay. Raadpleeg
"Start&Stop-bewaking".
102)
De motor automatisch afzetten
Iedere keer dat de contactschakelaar of
de bedieningsmodus op "ON" wordt
gezet, wordt het Start&Stop-systeem
automatisch ingeschakeld.
Het systeem kan worden uitgeschakeld
door op de schakelaar "OFF" van het
Start&Stop-systeem te drukken.
Raadpleeg "Uitschakelen"
Als het Start&Stop-systeem in werking
treedt, gaat het indicatielampje branden
om de bestuurder hiervan op de hoogte
te stellen.
251AA0020860
165
1. Breng het voertuig tot stilstand.
2. Trap het rempedaal en het
koppelingspedaal tegelijkertijd volledig
in en zet de versnellingspook in de
stand "N" (vrijstand).
3. Laat het koppelingspedaal los. De
motor wordt automatisch afgezet.Opmerking Als de motor automatisch
is afgezet, verandert de rijwerking. Let
goed op het volgende.
De rembekrachtiging wordt
uitgeschakeld en het pedaal is
moeilijker in te trappen. Trap harder dan
normaal op het rempedaal als het
voertuig in beweging komt.
103)
Opmerking In de volgende gevallen
gaat het Start&Stop-indicatielampje
branden om de bestuurder te
waarschuwen en wordt de motor niet
automatisch afgezet.
De veiligheidsgordel van de
bestuurder is niet omgelegd
Het bestuurdersportier is open
De motorkap is open
Opmerking In de volgende gevallen
gaat het Start&Stop-indicatielampje uit
en wordt de motor niet automatisch
afgezet.
Als het voertuig na het automatisch
herstarten van de motor geen snelheid
heeft behaald van meer dan ca.
5 km/u.
Als niet meer dan ca. 30 seconden
of meer is verstreken, na het starten
van de motor.
Als het voertuig na het automatisch
herstarten van de motor, binnen
10 seconden weer stopt.
Bij een lage koelvloeistoftemperatuur.
Bij een lage omgevingstemperatuur.
Als de verwarming wordt
ingeschakeld, terwijl de aangegeven
temperatuur in het voertuig nog niet
hoog genoeg is.
Als de airconditioning is ingeschakeld
en het interieur niet voldoende is
gekoeld.
Als de
achterruitverwarmingsschakelaar is
ingedrukt. Raadpleeg "Ontwasemen
van de voor- en portierruiten: snel
ontwasemen".
Als de airconditioning in de
automatische modus werkt, terwijl de
temperatuurregeling op max.
verwarming of max. koeling staat (voor
voertuigen met een automatische
airconditioning).
Als het dieselroetfilter (DPF)
automatisch de opgevangen
roetdeeltjes (PM) verbrandt.
252AHA106317
253AHA106320
254AA0112064
166
STARTEN EN RIJDEN
Als het elektrische stroomverbruik
hoog is, als bijv. de
achterruitverwarming of andere
elektrische componenten worden
gebruikt of de ventilatorsnelheid op een
hoge stand staat.
Als de accuspanning of het
accurendement laag is.
Controleer of het
waarschuwingslampje van de motor
brandt of het indicatielampje
knippert.
Als de rijmodusschakelaar op
voertuigen met 4WD, op de stand “4H”
of “4L” (Easy Select 4WD), “4HLc” of
“4LLc” (Super Select 4WD II) staat.
Opmerking In de volgende gevallen
wordt de motor zelfs niet automatisch
afgezet als het Start&Stop-
indicatielampje brandt.
Als het gaspedaal wordt ingetrapt
Als de vacuümdruk van de
rembekrachtiging laag is
Als het stuurwiel wordt gebruikt
Als op een steile helling wordt
geparkeerd
Opmerking Laat uw voet tijdens het
rijden niet op het koppelingspedaal
rusten omdat dit tot de detectie van
een defect van de
koppelingspedaalschakelaar leidt en het
indicatielampje van Start&Stop
uitschakelen knippert waardoor het
Start&Stop-systeem niet werkt.Opmerking Als het Start&Stop-systeem
werkt terwijl de airconditioning aanstaat,
wordt zowel de motor als de
aircocompressor afgezet. In dat geval
werkt alleen de ventilator en kunnen de
ruiten beslaan. Druk in dit geval op de
achterruitverwarmingsschakelaar om de
motor opnieuw op te starten.
Raadpleeg
“Achterruitverwarmingsschakelaar”.
Opmerking Als iedere keer dat de
motor is afgezet de ruiten beslaan,
raden we u aan het Start&Stop-
systeem uit te zetten door op de
schakelaar "OFF" van het
Start&Stop-systeem te drukken.
Raadpleeg "Uitschakelen"
Opmerking Als de airconditioning
aanstaat, zet dan de
temperatuurregeling hoger om de tijd
dat de motor automatisch wordt
afgezet, te verlengen.
De motor automatisch herstarten
Trap het koppelingspedaal in met de
versnellingspook in de stand "N"
(vrijstand). Het indicatielampje gaat uit
en de motor herstart automatisch.
Opmerking Zet de versnellingspook
niet in een andere stand dan "N"
(vrijstand) en laat het koppelingspedaal
niet los terwijl de motor automatisch
herstart. Hierdoor zou de startmotor
stoppen en de motor niet automatisch
herstarten.Opmerking Als de motor niet
automatisch herstart of als de motor
afslaat, gaan de waarschuwingslampjes
lading en motor controleren branden. In
dit geval herstart de motor zelfs niet als
het koppelingspedaal weer wordt
ingetrapt. Trap het rempedaal en het
koppelingspedaal tegelijkertijd volledig
in en draai de contactschakelaar naar
de stand "START" of druk op de
motorschakelaar om de motor te
starten. Raadpleeg voor nadere
informatie "De motor starten en
afzetten".
104)
Opmerking In de volgende gevallen
herstart de motor niet automatisch
Als de motor automatisch is afgezet,
is de “OFF” schakelaar van Start&Stop
ingedrukt om het Start&Stop-systeem
uit te schakelen.
Als de motorkap open is.
Opmerking Als de motor automatisch
herstart, kan het audiovolume tijdelijk
lager staan. Dit duidt niet op een
storing.
Opmerking Als de motor automatisch
is afgezet, kan het luchtvolume van de
airconditioning tijdelijk veranderen. Dit
duidt niet op een storing.
167
Uitschakelen
Iedere keer dat de contactschakelaar of
de bedieningsmodus op "ON" wordt
gezet, wordt het Start&Stop-systeem
automatisch ingeschakeld. Het systeem
kan worden uitgeschakeld door op de
schakelaar "OFF" van het
Start&Stop-systeem te drukken.
Als het Start&Stop-systeem wordt
uitgeschakeld, gaat het indicatielampje
branden.
Druk op de schakelaar "OFF" van
Start&Stop om het Start&Stop-systeem
opnieuw in te schakelen; het
indicatielampje gaat uit.Opmerking Als de contactschakelaar of
de bedieningsmodus op "ON" wordt
gezet, gaat dit indicatielampje ook een
paar seconden branden.
Als het indicatielampje
knippert
tijdens het rijden
Als het indicatielampje
knippert, is er
sprake van een storing in het
Start&Stop-systeem en werkt het
systeem niet.
We raden u aan het Fiat Servicenetwerk
te raadplegen.
BELANGRIJK
102)Als het voertuig langere tijd stil blijft
staan, of als u het voertuig onbewaakt
achterlaat, zet de motor dan af.
103)Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht als de motor
automatisch wordt afgezet. Anders zou zich
een onverwacht ongeval voor kunnen doen
als de motor automatisch herstart: trap het
gaspedaal niet in om de motor te laten
razen, terwijl het voertuig stilstaat (ongeacht
of de motor draait of is afgezet). Anders zou
zich een onverwacht ongeval voor kunnen
doen als de motor automatisch herstart;
verlaat het voertuig niet als de motor
automatisch is afgezet. Aangezien de motor
automatisch herstart als de
veiligheidsgordel van de bestuurder wordt
losgemaakt of het bestuurdersportier wordt
geopend, zou zich een onverwacht ongeval
voor kunnen doen als het voertuig in
beweging komt; zet de versnellingspook
niet op een andere stand dan "N"
(vrijstand). Als de versnellingspook op een
andere stand dan "N" (vrijstand) wordt
gezet, gaat het indicatielampje/-display
knipperen en gaat de zoemer af. Als de
versnellingspook weer op "N" (vrijstand)
wordt gezet, stopt het indicatielampje met
knipperen en gaat de zoemer uit. De motor
herstart niet als de versnellingspook in een
andere stand staat dan "N" (vrijstand).
255AHA106333
256AHA106346
168
STARTEN EN RIJDEN
104)In de volgende gevallen herstart de
motor zelfs automatisch als de motor is
afgezet door het Start&Stop-systeem. Let
goed op, want anders zou zich een
onverwacht ongeval voor kunnen doen als
de motor herstart: de voertuigsnelheid is
3 km/u of hoger als heuvelafwaarts wordt
gereden; de vacuümdruk van de
rembekrachtiging is laag, omdat het
rempedaal herhaaldelijk of met meer kracht
wordt ingetrapt dan normaal; de
motorkoelvloeistoftemperatuur is laag; de
airconditioning wordt bediend door op de
schakelaar van de airconditioning te
drukken; de vooringestelde temperatuur
van de airconditioning is drastisch
veranderd; de airconditioning treedt in
werking in de automatische modus, terwijl
de temperatuurregeling op max.
verwarming of max. koeling staat (voor
voertuigen met automatische
airconditioning); de airconditioning staat
aan, de temperatuur in het interieur loopt
op en de aircocompressor treedt in werking
om de temperatuur te laten dalen; de
achterruitverwarmingsschakelaar is
ingedrukt. Raadpleeg "Snel ontwasemen";
het elektrische stroomverbruik is hoog, als
bijv. de achterruitverwarming of andere
elektrische componenten zijn ingeschakeld
of de ventilatorsnelheid op een hoge stand
staat; de accuspanning of het
accurendement is laag; er wordt aan het
stuurwiel gedraaid; de veiligheidsgordel aan
bestuurderszijde wordt losgemaakt; het
bestuurdersportier wordt geopend.HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Het schakelpatroon is aangegeven op
de knop van de versnellingspook. Trap
eerst het koppelingspedaal volledig in
en schakel naar de 1e versnelling of "R"
(achteruit). Laat vervolgens geleidelijk
het koppelingspedaal los en trap
tegelijkertijd het gaspedaal in.
223)
105) 106) 107) 108) 109)
Schakelen bij koud weer is vaak lastiger
tot het smeermiddel van de
versnellingsbak is opgewarmd. Dit is
normaal en leidt niet tot schade aan de
versnellingsbak.
Trap het koppelingspedaal nogmaals in
als het moeilijk is om naar de 1e
versnelling te schakelen; het schakelen
zou hierdoor makkelijker moeten gaan.
Bij warm weer of als lange tijd met hoge
snelheid wordt gereden, zou een
snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) in
werking kunnen treden om te
voorkomen dat de olietemperatuur in
de handgeschakelde versnellingsbak te
hoog oploopt. Zodra de
olietemperatuur weer normaal is, wordt
de snelheidsbegrenzer (Speed Limiter)
geannuleerd.
De schakelindicator geeft de
aanbevolen schakelpunten voor zuinig
rijgedrag weer. De schakelindicator
geeft een
weer als opschakelen
wordt aanbevolen.De versnellingspook in de stand "R"
(achteruit) zetten
Druk de versnellingspook in en zet hem
in de stand "R" (achteruit).
110)
257AHZ101144
258AHA104339
169
BELANGRIJK
146)Gebruik altijd banden van dezelfde
maat, hetzelfde type en hetzelfde merk,
zonder verschillen in slijtage. Door gebruik
van banden van verschillende maten,
types, merken of maten van slijtage, of een
onjuiste bandenspanning, zou de
temperatuur van de tussenbakolie op
kunnen lopen, waardoor het
aandrijfsysteem beschadigd zou kunnen
raken. Daarnaast wordt de aandrijflijn teveel
belast, waardoor olie kan gaan lekken,
componenten vast kunnen lopen en andere
ernstige storingen veroorzaakt kunnen
worden.
147)Vervoer het voertuig, zoals
weergegeven, met de aandrijfwielen op een
dollie (type C of D). Probeer nooit, zoals
weergegeven, te slepen met de voor- of
achterwielen op de grond (type A of B). Dit
zou kunnen leiden tot schade aan de
aandrijflijn of instabiliteit tijdens het slepen.
BELANGRIJK
232)Start de motor niet wanneer het
voertuig wordt opgekrikt. De band die de
grond raakt, zou kunnen gaan draaien en
het voertuig zou van de krik kunnen vallen.
REMSYSTEEM
Alle delen van het remsysteem zijn van
essentieel belang voor de veiligheid. We
raden u aan het voertuig regelmatig na
te laten kijken, volgens het
onderhoudsboekje.
Remsysteem
De bedrijfsrem is onderverdeeld in twee
remcircuits. Bovendien is uw voertuig
uitgerust met rembekrachtiging. Als één
remcircuit niet werkt, is het andere
beschikbaar om het voertuig tot
stilstand te brengen. Als de
rembekrachtiging van uw voertuig om
een of andere reden niet werkt, werken
de remmen nog wel.
Houd het rempedaal in dergelijke
situaties harder en verder ingetrapt dan
normaal, zelfs als het volledig is
ingetrapt of als het weerstand biedt als
het wordt ingetrapt; stop zo snel
mogelijk met rijden en laat het
remsysteem repareren.
233)
Waarschuwingslampje
Het waarschuwingslampje van de rem
gaat branden om aan te geven dat er
een storing in het remsysteem is.
Raadpleeg "Waarschuwingslampje
rem".Als de remmen nat zijn
Controleer als u direct na het starten
met lage snelheid rijdt of het
remsysteem normaal werkt, vooral als
de remmen nat zijn.
Na zware regenval of als door grote
plassen is gereden, en zelfs als het
voertuig is gewassen, kan zich op de
remschijven of remtrommels een laagje
water hebben gevormd, dat een
normale remwerking belemmert. Droog
in dit geval de remmen door langzaam
te rijden met licht ingetrapt rempedaal.
Heuvelafwaarts rijden
Als u een steile helling afrijdt, is het van
belang dat u de motorrem benut door
naar een lagere versnelling te
schakelen, om te voorkomen dat de
remmen oververhit raken.
235)
Remblokken en -voeringen
Vermijd hard remmen. Nieuwe remmen
moeten de eerste 200 km worden
ingewerkt door matig gebruik.
De schijfremmen zijn voorzien van een
waarschuwingsinrichting die tijdens het
remmen een gierend, metalen geluid
afgeeft, als de remblokken zijn
versleten. Laat de remblokken
vervangen als u dit geluid hoort.
236)
198
STARTEN EN RIJDEN
234) 148)