INDICATIE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
1. Indicatielampje mistkoplampen* 2. Indicatielampjes richtingaanwijzers/alarmknipperlichten 3. Indicatielampje grootlicht
4. Indicatielampje Start&Stop* 5. Indicatielampje rijstrookwaarschuwing (LDW) stand-by waarschuwingslampje (groen)* —
Rijstrookwaarschuwing (LDW) lamp (geel)* 6. Indicatielampje positielichten* 7. Indicatielampje rijstrookwaarschuwing (LDW)
AAN* 8. Indicatielampje mistachterlichten* 9. Indicatielampje cruise control* 10. Waarschuwingslampje dieselroetfilter (DPF)*
11. Indicatielampje dieselvoorverwarming 12. Waarschuwingslampje lading 13. Waarschuwingslampje motor controleren
14. Indicatielampje brandstoffilter 15. Waarschuwingslampje vloeistoftemperatuur automatische versnellingsbak (voertuigen
met automatische versnellingsbak). 16. Waarschuwingslampje oliedruk 17. Indicatielampje Start&Stop OFF*
18. Waarschuwingslampje peil ruitensproeiervloeistof* 19. Multi-informatiedisplay 20. Raadpleeg voor nadere informatie
"Activering waarschuwingen" (indien aanwezig) 21. Raadpleeg voor nadere informatie "Activering waarschuwingen" (indien
aanwezig) 22. Waarschuwingslampje portier open 23. Herinnering/waarschuwingslampje veiligheidsgordel
24. Waarschuwingslampje antiblokkeersysteem (ABS) 25. Indicatielampje Elektronische stabiliteitsregeling (ESC)
26. Indicatielampje Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) UIT 27. Waarschuwingslampje aanvullend veiligheidssysteem (SRS)
28. Waarschuwingslampje rem 29. Indicatielampje achterste differentieelslot* 30. Indicatielampjes 2WD-/4WD-besturing*
194AH1100948
106
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Waarschuwingslampjes Betekenis
Waarschuwingslampje aanvullend veiligheidssysteem (SRS)
Op het instrumentenpaneel zit een waarschuwingslampje van een aanvullend veiligheidssysteem
("SRS"). Iedere keer dat de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt gezet, controleert
het systeem zichzelf. Het SRS-waarschuwingslampje gaat een aantal seconden aan en gaat vervolgens
weer uit. Dat is normaal en betekent dat het systeem naar behoren werkt.
Als zich een probleem met een of meerdere SRS-componenten voordoet, gaat het
waarschuwingslampje aan en blijft aan.
Het SRS-waarschuwingslampje wordt gebruikt voor de SRS-airbag en de gordelspanners.
Op voertuigen uitgerust met de ERA-GLONASS, als het ERA-GLONASS systeem in werking is, gaat het
SRS lampje branden.
58) 59)
ABS-waarschuwingslampje (waar aanwezig)
Als er een storing in het systeem is, gaat het ABS-waarschuwingslampje branden. Onder normale
omstandigheden gaat het ABS-waarschuwingslampje branden, als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet en gaat het na een paar seconden weer uit.
OPMERKING: Op voertuigen met een differentieelslot aan de achterkant en de elektronische
stabiliteitscontrole (ESC), worden de ESC- en ABS-functies geannuleerd zolang het achterste
differentieelslot is ingeschakeld. Het indicatielampje ESC, het indicatielampje ESC OFF en het
waarschuwingslampje ABS branden zolang de werking is geannuleerd. Dit duidt niet op een probleem.
Als het achterste differentieelslot is uitgeschakeld, gaan de lampjes uit en treden de systemen weer in
werking. Raadpleeg "Indicatielampje ESC, Indicatielampje ESC OFF".
Als alleen het ABS-waarschuwingslampje brandt:
Vermijd hard remmen en rijden met hoge snelheid. Zet het voertuig op een veilige plek stil.
Herstart de motor en controleer of het lampje na een paar minuten rijden uitgaat; als het tijdens het
rijden uitblijft, is er geen probleem.
Als het waarschuwingslampje echter niet uitgaat, of als het weer aangaat zodra met het voertuig wordt
gereden, raden we u aan het voertuig zo snel mogelijk na te laten kijken.
Als het ABS-waarschuwingslampje en het waarschuwingslampje van de remmen tegelijkertijd gaan
branden:
Werken het ABS en de remkrachtverdeling mogelijk niet, waardoor hard remmen het voertuig instabiel
zou kunnen maken.
Vermijd hard remmen en rijden met hoge snelheid.
Zet het voertuig op een veilige plek stil en laat het nakijken.
60) 61)
113
BELANGRIJK
111)In de volgende situaties kan de
remwerking in gevaar zijn of kan het
voertuig instabiel raken, als de remmen
plotseling worden gebruikt; vermijd daarom
hoge snelheden of plotseling remmen.
Bovendien moet het voertuig onmiddellijk
op een veilige plek worden stilgezet en
moet het worden gecontroleerd.1–Het
waarschuwingslampje van de rem gaat niet
branden, terwijl de parkeerrem is
ingeschakeld, of gaat niet uit als de
parkeerrem wordt uitgeschakeld.2–Het
waarschuwingslampje van de rem en het
ABS-waarschuwingslampje gaan
tegelijkertijd branden. Raadpleeg voor
nadere informatie "Waarschuwingslampje
antiblokkeersysteem (ABS)".3–Het
waarschuwingslampje van de rem blijft
branden tijdens het rijden.
112)Het voertuig moet op de volgende
manier worden stilgezet als de remwerking
is verslechterd.1–Traphetrempedaal
harder in dan normaal. Houd het
rempedaal stevig ingetrapt, zelfs als het
volledig is ingetrapt. 2 – Als de remmen
niet werken, gebruik dan de motorrem om
vaart te minderen en trek voorzichtig aan
de hendel van de parkeerrem. Trap het
rempedaal in om de remlichten te activeren
en de voertuigen achter u te waarschuwen.
BELANGRIJK
46)Als ditwaarschuwingslampje na het
starten of na langdurig "aanzwengelen"
gaat knipperen, duidt dit op een defect van
het voorgloeisysteem. Als de motor start,
kan het voertuig normaal gebruikt worden,
maar moet er zo snel mogelijk contact
opgenomen worden met het Fiat
Servicenetwerk.
47)Als het indicatielampje van de
dieselvoorverwarming gaat branden, nadat
de motor is gestart, kan het zijn dat door
het bevriezen van de brandstof het
motortoerental niet boven het stationaire
toerental stijgt. In dit geval dient u de motor
ongeveer 10 minuten stationair te laten
draaien, de contactschakelaar uit te
schakelen of de bedieningsmodus op de
stand OFF te zetten en onmiddellijk weer in
te schakelen of op de stand ON te zetten,
om te bevestigen dat het indicatielampje
van de dieselvoorverwarming uit is.
48)Als dit indicatielampje knippert, is de
elektronische stabiliteitscontrole of de
actieve tractieregeling werkzaam, wat
betekent dat de weg glad is of dat de
wielen van uw voertuig beginnen te slippen.
Rijd in dit geval langzamer en gebruik het
gaspedaal minder.49)Als zich tijdens het rijden een storing in
het systeem voordoet, gaat het
indicatielampje
branden. Volg in deze
gevallen de volgende procedures:1–Als
de temperatuur in het remsysteem blijft
stijgen door constante remregeling op een
glad wegdek, gaat het indicatielampje
knipperen en wordt de werking van de
actieve tractieregeling geannuleerd om het
remsysteem te beschermen (dit is niet van
invloed op de motorregeling van de
tractieregeling en de normale werking van
de remmen). Zet het voertuig op een veilige
plek stil. Als de temperatuur in het
remsysteem is gedaald, gaat het
indicatielampje uit en treden de
elektronische stabiliteitscontrole en de
actieve tractieregeling weer in werking. 2 –
Als het indicatielampje
zelfs niet uitgaat
als de bovenstaande procedure is
uitgevoerd, zou dit op een probleem in het
systeem kunnen duiden. Zet de motor af en
start hem weer, en controleer of het
indicatielampje
uitgaat. Als het
indicatielampje uitgaat, is er geen sprake
van storing. 3 – Als het indicatielampje
zelfs brandt nadat een korte afstand met
het voertuig is afgelegd nadat de motor
opnieuw is gestart, raden we u aan het
voertuig zo snel mogelijk na te laten kijken.
50)Langdurig rijden terwijl deze lamp
brandt, kan verdere schade aan het
emissieregelsysteem veroorzaken.
Bovendien zou het van invloed kunnen zijn
op de zuinigheid en bestuurbaarheid van
het voertuig.
51)Als dit lampje niet gaat branden, als de
contactschakelaar of de bedieningsmodus
op "ON" wordt gezet, raden we u aan het
systeem na te laten kijken.
114
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
52)Vermijd hoge snelheden en laat het
systeem zo snel mogelijk controleren bij
een Fiat Servicepunt, als het lampje gaat
branden terwijl de motor draait. Deze
omstandigheden kunnen nadelige gevolgen
hebben voor de reactie van het gaspedaal
en het rempedaal.
53)Als het lampje gaat branden terwijl de
motor draait, is er een probleem met het
laadsysteem. Zet het voertuig onmiddellijk
op een veilige plek stil en laat het nakijken.
54)Als dit lampje gaat branden terwijl het
motoroliepeil niet laag is, laat het dan
controleren.
55)Dit waarschuwingslampje duidt niet de
hoeveelheid olie in het motorcarter aan. Die
moet worden bepaald door het oliepeil met
de peilstok te controleren, terwijl de motor
is afgezet.
56)Als u blijft rijden met een laag
motoroliepeil of terwijl dit
waarschuwingslampje brandt, kan de
motor vastlopen.
57)Controleer voordat u uw voertuig
verplaatst of het waarschuwingslampje UIT
is.
58)Als zich een van de volgende
omstandigheden voordoet, zou er een
probleem met de SRS-airbags en/of de
gordelspanners kunnen zijn, en is het
mogelijk dat deze in geval van een botsing
niet naar behoren werken of plotseling
worden geactiveerd zonder dat er sprake
van een botsing is: 1 – Zelfs als de
contactschakelaar of de bedieningsmodus
op "ON" staat, gaat het SRS-
waarschuwingslampje niet branden of blijft
branden. 2 – Het SRS-
waarschuwingslampje gaat tijdens het
rijden branden.59)De SRS-airbags en gordelspanners zijn
ontworpen om het risico op ernstig of
dodelijk letsel bij bepaalde botsingen te
verkleinen. Laat uw voertuig daarom
onmiddellijk nakijken bij een Fiat
Servicepunt, als een van de
bovengenoemde omstandigheden zich
voordoet.
60)De volgende omstandigheden duiden
erop dat het ABS niet werkt en dat alleen
het standaard remsysteem werkt. (Het
standaard remsysteem werkt normaal.) Ga
in dit geval met uw voertuig naar een Fiat
Servicepunt.
61)Als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet,
gaat het waarschuwingslampje niet
branden of blijft het branden en gaat het
niet meer uit. Het waarschuwingslampje
gaat tijdens het rijden branden.
115
De airbag aan bestuurderszijde en de
airbag aan passagierszijde zijn
ontworpen om tegelijkertijd te worden
opgeblazen, zelfs als er niemand in de
passagiersstoel zit.
Knie-airbag bestuurderszijde (waar
aanwezig)
De knie-airbag aan bestuurderszijde
bevindt zich onder het stuurwiel. De
knie-airbag aan bestuurderszijde is
ontworpen om tegelijkertijd te worden
opgeblazen met de frontairbag aan
bestuurderszijde.
Opengaan frontairbags
en knie-airbag
bestuurderszijde
(indien aanwezig)
De frontairbags en de knie-airbag
aan bestuurderszijde ZIJN
ONTWORPEN OM OPEN TE GAAN
als...
De frontairbags en de knie-airbag aan
bestuurderszijde zijn ontworpen om
open te gaan als het voertuig betrokken
raakt bij een middelmatige tot ernstige
frontale botsing. De gebruikelijke
omstandigheden worden weergegeven
in de afbeelding.1. Frontale botsingen met een
massieve muur bij een snelheid van
ongeveer 25 km/u of hoger
2. Middelmatige tot ernstige frontale
botsingen in het gearceerde gebied
tussen de pijlen
De frontairbags en de knie-airbag aan
bestuurderszijde gaan open als de
ernst van de botsing hoger is dan de
ontworpen grens, die vergelijkbaar is
met een botsing van ongeveer 25 km/u
als recht in een massieve muur wordt
gereden die niet meegeeft. Als de ernst
van de botsing zich onder die grens
bevindt, gaan de frontairbags en de
knie-airbag aan bestuurderszijde niet
open. Deze drempelsnelheid is echter
aanmerkelijk hoger als het voertuig een
voorwerp raakt dat de botskracht
absorbeert door ofwel te vervormen of
bewegen (zoals een ander stilstaand
voertuig, een paal of een vangrail).225AA0001988
226AHA105697227AHA103130
140
VEILIGHEID
Omdat we bij frontale botsingen
gemakkelijk van positie veranderen, is
het belangrijk altijd de veiligheidsgordel
naar behoren te dragen. Uw
veiligheidsgordel zorgt ervoor dat u
tijdens de eerste fasen van het
opblazen van de airbag op een veilige
afstand van het stuurwiel en het
instrumentenpaneel blijft. De eerste fase
van het opblazen van de airbag is het
krachtigst en zou ernstig of dodelijk
letsel kunnen veroorzaken. Bovendien
zijn de veiligheidsgordels in uw voertuig
uw primaire beschermingsmiddel in
geval van een botsing. De SRS-airbags
zijn ontworpen als aanvullende
bescherming. Zorg er daarom voor uw
eigen veiligheid en die van alle
inzittenden voor dat iedereen zijn
veiligheidsgordel naar behoren draagt.
De frontairbags en de knie-airbag
aan bestuurderszijde GAAN
WELLICHT NIET OPEN als...
De carrosserie van het voertuig is
ontworpen om de inzittenden bij
bepaalde soorten frontale botsingen
veilig te houden. (De voorkant van de
carrosserie kan enorm vervormen, door
de absorptie van de botskracht) Onder
dergelijke omstandigheden gaan de
frontairbags en de knie-airbag aan
bestuurderszijde wellicht niet open,
ongeacht de vervorming en schade aan
de carrosserie van het voertuig.
Voorbeelden van een aantal
gebruikelijke omstandigheden worden
weergegeven in de afbeelding.1. Bij botsingen met palen, bomen of
andere smalle objecten. 2. Als het
voertuig onder de achterkant van een
vrachtwagen schuift 3. Schuine
frontale botsingen
Zorg ervoor dat u altijd uw
veiligheidsgordel naar behoren draagt,
aangezien de frontairbags en de
knie-airbag aan bestuurderszijde de
inzittende niet tegen alle soorten
frontale botsingen beschermen.
De frontairbags en de knie-airbag
aan bestuurderszijde ZIJN NIET
ONTWORPEN OM OPEN TE GAAN
als...
De frontairbags en de knie-airbag aan
bestuurderszijde zijn niet ontworpen om
open te gaan onder omstandigheden
waarin ze de inzittende niet de
gebruikelijke bescherming kunnen
bieden.
Dergelijke omstandigheden worden
weergegeven in de afbeelding.1. Staartbotsingen 2. Flankbotsingen
3. Als het voertuig op de zijkant of het
dak kantelt
Zorg ervoor dat u altijd uw
veiligheidsgordel naar behoren draagt,
aangezien de frontairbags en de
knie-airbag aan bestuurderszijde de
inzittende niet tegen alle soorten
botsingen beschermen.
De frontairbags en de knie-airbag
aan bestuurderszijde ZOUDEN
OPEN KUNNEN GAAN als...
De frontairbags en de knie-airbag aan
bestuurderszijde zouden open kunnen
gaan als de onderkant van het voertuig
betrokken raakt bij een middelmatige
tot ernstige botsing (schade aan het
onderstel).
Voorbeelden van een aantal
gebruikelijke omstandigheden worden
weergegeven in de afbeelding.
228AHA103143229AHA103156
141
Grdijnairbagsysteem (waar
aanwezig)
181) 182)
De gordijnairbags bevinden zich in de
voorstijlen en dakstijlen. De
gordijnairbags zijn ontworpen om alleen
open te gaan bij flankbotsingen, zelfs
als er geen passagiers op de voorstoel
of de achterbank zitten.
Wanneer de airbagcontrole-unit
detecteert dat het voertuig omrolt,
zullen de gordijnairbags ook open gaan
(indien zo uitgerust).
Opengaan zijairbags en
gordijnairbags*
De zijairbags en gordijnairbags
ZIJN ONTWORPEN OM OPEN TE
GAAN als...
De zijairbags en gordijnairbags zijn
ontworpen om open te gaan als het
voertuig betrokken raakt bij een
middelmatige tot ernstige botsing in het
midden van de passagiersruimte.De gebruikelijke omstandigheden
worden weergegeven in de afbeelding.
1 — Middelmatige tot strenge botsing
tegen het midden van de zijstructuur
van de carrosserie.
2 — Wanneer omrollen van het voertuig
wordt gedetecteerd (Alleen
gordijnairbag, indien aanwezig).
De veiligheidsgordels in uw voertuig zijn
uw primaire beschermingsmiddel in
geval van een botsing. De
SRS-zijairbags en gordijnairbags zijn
ontworpen als aanvullende
bescherming.
Zorg er daarom voor uw eigen veiligheid
en die van alle inzittenden voor dat
iedereen zijn veiligheidsgordel naar
behoren draagt.De zijairbags en gordijnairbags
GAAN WELLICHT NIET OPEN als...
De carrosserie van het voertuig is
ontworpen om de inzittenden bij
bepaalde soorten flankbotsingen veilig
te houden. (De zijkant van de
carrosserie kan enorm vervormen, door
de absorptie van de botskracht) Onder
dergelijke omstandigheden gaan de
zijairbags en gordijnairbags wellicht niet
open, ongeacht de vervorming en
schade aan de carrosserie van het
voertuig.
Voorbeelden van een aantal
gebruikelijke omstandigheden worden
weergegeven in de afbeelding.
235AJA102937
236AH3101226
237AHA103231
143
ACTIEVE
VEILIGHEIDS-
SYSTEMEN
Rembekrachtigingssysteem (waar
aanwezig)
Het rembekrachtigingssysteem is een
inrichting die bestuurders bijstaat die
het rempedaal niet stevig in kunnen
trappen, in bijv. noodgevallen, en biedt
meer remkracht.
Als het rempedaal plotseling wordt
ingetrapt, wordt meer kracht op de
remmen uitgeoefend dan normaal.
197)
Opmerking Als het
rembekrachtigingssysteem eenmaal is
ingeschakeld, blijft de grote remkracht
zelfs behouden als het rempedaal iets
wordt losgelaten. Neem uw voet
volledig van het rempedaal, om de
werking te onderbreken.
Opmerking Als het
rembekrachtigingssysteem tijdens het
rijden wordt gebruikt, zou u enige
weerstand van het rempedaal kunnen
waarnemen; het rempedaal beweegt
kleine stukjes naargelang het
werkingsgeluid, of de trillingen van de
carrosserie en het stuurwiel. Dit gebeurt
als het rembekrachtigingssysteem
normaal werkt en duidt niet op een
gebrekkige werking. Blijf het rempedaal
intrappen.Opmerking Als het indicatielampje van
de elektronische stabiliteitscontrole
(ESC) brandt, is het mogelijk dat het
rembekrachtigingssysteem niet werkt.
Noodstopsignaleringssysteem
(waar aanwezig)
Dit is een systeem dat het risico op
staartbotsingen verkleint door het snel
en automatisch knipperen van de
alarmknipperlichten om voertuigen die
van achteren naderen te waarschuwen
als er plotseling wordt geremd. Als het
noodremsysteem werkt, knippert het
indicatielampje van de
alarmknipperlichten op het
instrumentenpaneel tegelijkertijd ook
snel.
Opmerking Inschakelomstandigheden
van het noodremsysteem > Wordt
ingeschakeld als aan alle onderstaande
voorwaarden wordt voldaan.
De snelheid is ca. 55 km/u of hoger.
Het rempedaal is ingetrapt en het
systeem maakt uit de deceleratie van
het voertuig en de inschakeling van het
antiblokkeersysteem (ABS) op dat er
plotseling is geremd.
Uitschakelomstandigheden van het
noodremsysteem > Wordt
uitgeschakeld als aan een van de
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan.
Het rempedaal wordt losgelaten.
De schakelaar van de
alarmknipperlichten wordt ingedrukt.
Het systeem maakt uit de deceleratie
van het voertuig en de inschakeling van
het antiblokkeersysteem (ABS) op dat
er niet plotseling is geremd.
Antiblokkeersysteem (ABS) (waar
aanwezig)
Het antiblokkeersysteem (ABS) helpt
voorkomen dat de wielen blokkeren
tijdens het remmen. Dit komt de
bestuurbaarheid van het voertuig ten
goede.
Adviezen voor het rijden
Bewaar altijd een veilige afstand tot het
voertuig voor u. Behoud zelfs als uw
voertuig is uitgerust met ABS een
grotere remafstand wanneer:
Op onverharde of besneeuwde
wegen wordt gereden.
Met sneeuwkettingen wordt gereden.
Op wegen met kuilen of andere
hoogteverschillen wordt gereden.
Over ongelijke ondergronden wordt
gereden.
Gebruik van ABS is niet beperkt tot
situaties waarin de remmen plotseling
worden ingetrapt. Het systeem kan ook
voorkomen dat de wielen blokkeren als
over putten, stalen platen bij
wergwerkzaamheden, wegmarkeringen
of ongelijke ondergronden wordt
gereden.
148
VEILIGHEID