FIX&GO AUTOMATIC
KIT
(waar aanwezig)
BESCHRIJVING
147) 148) 149) 150) 151) 152) 153) 154)
61)
3)
De Fix&Go automatic kit fig. 133
bevindt zich in de bagageruimte, in een
speciale houder. In deze houder zitten
ook een schroevendraaier, het
sleepoog en de adapter voor de
brandstofvulopening.
Om toegang te krijgen tot de Fix&Go
automatic kit, de achterklep openen, de
herconfigureerbare laadvloer in een
schuine stand zetten en de
vloerbedekking optillen. Zie voor meer
gedetailleerde informatie de vorige
paragraaf "Een wiel vervangen".
De Fix&Go automatic kit bevat tevens:
❒een busje A met afdichtmiddel,
voorzien van: een vulleiding B en een
sticker C met daarop het opschrift
“M 80 km/h” die na reparatie van de
band op een voor de bestuurder goed
zichtbare plaats moet worden
aangebracht (bijv. op het dashboard);
❒een compressor D met drukmeter en
aansluitstukken;❒een instructiefolder, die u moet
raadplegen voor een snel en correct
gebruik en die moet worden
overhandigd aan het personeel dat de
band die behandeld is met
afdichtmiddel moet repareren;
❒een paar handschoenen in het zijvak
van de compressor;
❒enkele adapters voor het oppompen
van verschillende elementen.
BELANGRIJK Het afdichtmiddel werkt
bij buitentemperaturen tussen –20°C en
+50°C. De afdichtvloeistof heeft een
houdbaarheidsdatum.
OPPOMPEN
Ga als volgt te werk:
❒schakel de elektrische parkeerrem in,
draai de ventieldop los, neem de
vulleiding A fig. 134 uit en draai de
ringmoer B op het ventiel van de band
vast;
❒controleer of de schakelaar van de
compressor in stand0(uit) staat, start
de motor, steek de stekker in het
stopcontact in de bagageruimte of op
de tunnelconsole en schakel de
compressor in door de schakelaar naar
standI(aan) te zetten;
❒pomp de band op tot de juiste
bandenspanning, vermeld in de
paragraaf "Wielen" ( zie hoofdstuk
"Technische gegevens"), is bereikt.
Controleer de bandenspanning op de
drukmeter B; doe dit bij uitgeschakelde
compressor om een preciezere aflezing
te verkrijgen;
133F1B0227C
134F1B0229C
163
BELANGRIJK
3)Laat het busje en het afdichtmiddel niet
in het milieu achter. Verwerk de onderdelen
overeenkomstig de nationale en
plaatselijke voorschriften.
NOODSTART
62)
Als de accu leeg is, kan de motor
gestart worden met startkabels en de
accu van een ander voertuig, of met
een hulpaccu. In elk geval moet de
gebruikte accu een capaciteit hebben
die gelijk is aan of enigszins groter is
dan de lege accu.
BELANGRIJK
Gebruik geen hulpaccu of enige andere
externe voedingsbron met een
spanning hoger dan 12 V: de accu, de
startmotor, de dynamo en het
elektrische systeem van het voertuig
kunnen hierdoor worden beschadigd.
Probeer niet te starten met een
hulpaccu als de accu bevroren is. De
accu kan kapot gaan en ontploffen!
STARTEN MET
HULPACCU
De accu van het voertuig bevindt zich in
de motorruimte, achter de linker
lichtunit.
155) 156) 157) 158)
BELANGRIJK De plusklem (+) van de
accu is voorzien van een beschermkap.
Til deze omhoog om bij de klem te
kunnen komen.Ga als volgt te werk:
❒schakel de parkeerrem in, zet de
versnellingspook in stand P (Parkeren),
voor versies met automatische
versnellingsbak, of in de vrijstand, voor
versies met handgeschakelde
versnellingsbak, en zet de startinrichting
in STOP;
❒schakel alle andere elektrische
apparaten in het voertuig uit;
❒bij gebruik van de accu van een
ander voertuig, het voertuig parkeren
binnen het bereik van de kabels die
gebruikt worden voor de verbinding, de
parkeerrem inschakelen en controleren
of de startinrichting uitgeschakeld is.
BELANGRIJK Het verkeerd uitvoeren
van onderstaande procedure kan leiden
tot ernstige letsel bij mensen of schade
aan het laadsysteem van één of beide
voertuigen. Volg de onderstaande
instructies nauwkeurig op.
Kabels aansluiten
63)
Ga als volgt te werk om de auto te
starten met een hulpaccu fig. 135:
❒sluit een uiteinde van de pluskabel (+)
aan op de plusklem (+) van het
voertuig met de lege accu;
165
❒sluit het andere uiteinde van de
pluskabel (+) aan op de plusklem (+)
van de hulpaccu;
❒sluit een uiteinde van de minkabel (–)
aan op de minklem (–) van de hulpaccu;
❒Sluit het andere uiteinde van de
minkabel (–) aan op de massa op de
motor
(een zichtbaar metalen deel
van de motor of de versnellingsbak van
het voertuig met lege accu) uit de
buurt van de accu en het
inspuitsysteem;
❒start de motor van het voertuig met
de hulpaccu, laat de motor enkele
minuten stationair draaien. Start de
motor van het voertuig met lege accu.
Kabels loskoppelen.
Maak, als de motor gestart is, de
kabels in de omgekeerde volgorde los.Als de motor na enkele pogingen niet
start, blijf dan niet proberen maar neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Als het vaak nodig is om een
noodstart uit te voeren, laat de accu
en het laadsysteem van het voertuig
dan controleren door het Fiat
Servicenetwerk.
BELANGRIJK Alle accessoires (bijv.
mobiele telefoons, enz.) aangesloten op
de stopcontacten het voertuig
verbruiken stroom, ook als ze niet
worden gebruikt. Als deze apparaten te
lang bij afgezette motor zijn
aangesloten, kan de accu leeglopen
met vermindering van levensduur van
de accu en/of startproblemen tot
gevolg.
BELANGRIJK
155)Controleer alvorens de motorkap te
openen of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de stand STOP staat.
Volg de aanwijzingen op die op het plaatje
onder de motorkap staan. Wij adviseren
om de contactsleutel uit te nemen als
er zich nog inzittenden in het voertuig
bevinden. Alle inzittenden moeten uit het
voertuig stappen nadat de contactsleutel is
uitgenomen of naar de STOP-stand is
gedraaid. Verzeker u ervan dat de motor,
tijdens het tanken, afgezet is (en dat de
contactsleutel in de stand STOP staat).156)Kom niet te dicht bij de koelventilator
van de radiateur: de elektrische ventilator
kan in werking treden; gevaar van letsel.
Sjaals,stropdassen en andere losse kleding
kunnen door bewegende delen worden
vastgegrepen.
157)Verwijder alle metalen voorwerpen
(bijvoorbeeld ringen, horloges, armbanden)
die ernstig letsel door onbedoeld elektrisch
contact kunnen veroorzaken.
158)Accu's bevatten zuren die de huid en
ogen kunnen aantasten. Accu's
produceren waterstof, dat uiterst
brandbaar en explosief is. Houd ze daarom
uit de buurt van vlammen of apparaten
die vonken kunnen afgeven.
BELANGRIJK
62)Gebruik nooit een accusnellader om de
motor te starten aangezien dit kan leiden
tot beschadiging van de elektronische
systemen van uw voertuig, met name de
regeleenheden van de ontsteking en de
brandstoftoevoer.
63)Verbind de kabel niet met de minklem
(–) van de lege accu. De afgegeven vonk
kan explosie van de accu tot gevolg
hebben en ernstige schade veroorzaken.
Gebruik alleen een geschikt massapunt;
gebruik geen andere blootgestelde metalen
onderdelen.
135F1B0217C
166
NOODGEVALLEN
AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOFTOEVOER
BESCHRIJVING
Deze treedt in werking bij een botsing
en leidt tot het volgende:
❒onderbreking van de
brandstoftoevoer met uitschakeling van
de motor als gevolg;
❒automatische ontgrendeling van de
portieren
❒inschakeling van de binnenverlichting;
❒uitschakeling van de ventilatie van
de klimaatregeling;
❒inschakeling van de
alarmknipperlichten (om de lichten uit te
schakelen op de knop op het
dashboard drukken).
Wanneer het systeem wordt
ingeschakeld, verschijnt er bij sommige
versies een bericht op het display. Op
dezelfde manier wordt de bestuurder
met een speciaal bericht op het display
gewaarschuwd als het systeem niet
correct werkt.BELANGRIJK Controleer het voertuig
zorgvuldig op brandstoflekkage,
bijvoorbeeld in de motorruimte, onder
het voertuig of in de buurt van de
tank. Draai na een botsing de
contactsleutel naar STOP om te
voorkomen dat de accu leegloopt.
RESET AFSLUITER VAN
DE BRANDSTOFTOEVOER
Om de correcte werking van het
voertuig te herstellen, de volgende
procedure uitvoeren (deze procedure
moet binnen 1 minuut gestart en
voltooid worden):
159)
Uit te voeren handelingen
Met richtingaanwijzer in neutrale stand de
startinrichting op STOP zetten
Zet de startinrichting naar MAR
Schakel de rechter richtingaanwijzer in
Schakel de linker richtingaanwijzer in
Schakel de rechter richtingaanwijzer in
Schakel de linker richtingaanwijzer in
Schakel de linker richtingaanwijzer uit
Zet de startinrichting op STOP
Zet de startinrichting naar MAR
BELANGRIJK
159)Als na een botsing een brandstoflucht
wordt geroken of brandstoflekkage wordt
geconstateerd, dan mag het systeem
niet opnieuw ingeschakeld worden om
brand te voorkomen.
167
BELANGRIJK
160)Bij versies met sleutel zonder
afstandsbediening, moet deze, alvorens
het voertuig te slepen, naar MAR en
vervolgens naar STOP worden gedraaid,
zonder de sleutel uit het contactslot te
nemen. Als de sleutel uit het contactslot
wordt genomen, wordt automatisch het
stuurslot ingeschakeld waardoor de auto
niet kan worden bestuurd. Controleer
ook of de versnellingsbak in de vrijstand
staat (bij versies uitgerust met
automatische versnellingsbak controleren
of de pook in de N-stand staat). Bij versies
met elektronische sleutel, de startinrichting
in stand MAR zetten en vervolgens naar
STOP, zonder het portier te openen.
161)De rembekrachtiging en de
elektromechanische stuurbekrachtiging
werken niet terwijl het voertuig gesleept
wordt. Om die reden is meer kracht
benodigd voor de bediening van het
rempedaal en het stuur. Gebruik voor het
slepen geen soepele kabels en vermijd
bruuske bewegingen. Zorg ervoor dat er
tijdens het slepen geen onderdelen door de
sleepverbinding kunnen worden
beschadigd. Neem bij het slepen in elk
geval de wettelijke voorschriften in acht van
het land waarin wordt gereden en pas uw
rijgedrag aan. Start de motor niet wanneer
het voertuig wordt gesleept. Maak voor
de montage van het sleepoog de
schroefdraad zorgvuldig schoon. Zorg
ervoor dat het sleepoog volledig in de
zitting is vastgeschroefd alvorens het
voertuig te slepen.162)Het sleepoog voor en achter mag
uitsluitend gebruikt worden voor het slepen
over de weg in pechgevallen. Het is
toegestaan de auto op korte afstanden te
slepen m.b.v. geschikte middelen conform
de wegenverkeerswetgeving (starre stang),
om de auto op de weg te verplaatsen om
hem gebruiksklaar te maken voor het
slepen of voor transport met takelwagen.
Trekhaken MOGEN NIET worden gebruikt
om voertuigen off-road (d.w.z. op het
terrein) te slepen of waar hindernissen zijn
en/of voor het slepen met kabels of andere
niet-starre hulpmiddelen. In
overeenstemming met bovengenoemde
voorwaarden, moet men voor het slepen
twee voertuigen gebruiken (een slepend en
een gesleept voertuig), die zich beide zo
veel mogelijk op één lijn bevinden.
172
NOODGEVALLEN
71)Als het voertuig langdurig gestald moet
worden bij zeer lage temperaturen,
verwijder dan de accu en breng deze naar
een verwarmde plek, om bevriezing te
voorkomen.
72)Onjuiste installatie van elektrische en
elektronische accessoires kan ernstige
schade aan het voertuig toebrengen. Als
na aanschaf van de auto accessoires (bijv.
alarmsysteem, mobiele telefoon enz.)
gemonteerd moeten worden, neem dan
contact op met het Fiat Servicenetwerk,
dat de meest geschikte apparaten weet
aan te raden en vooral kan beoordelen of
een accu met een grotere capaciteit nodig
is.
BELANGRIJK
4)De gebruikte motorolie en het vervangen
motoroliefilter bevatten stoffen die
schadelijk zijn voor het milieu. Het wordt
geadviseerd contact op te nemen met het
Fiat Servicenetwerk om de olie en de
filters te laten vervangen.
5)Gebruikte transmissievloeistof bevat
stoffen die schadelijk zijn voor het milieu.
Het wordt geadviseerd contact op te
nemen met het Fiat Servicenetwerk om de
vloeistof te laten vervangen.
6)Accu's bevatten stoffen die zeer
gevaarlijk zijn voor het milieu. Neem voor
het vervangen van de accu contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
ACCU OPLADEN
BELANGRIJK
BELANGRIJK De procedure voor het
opladen van de accu is uitsluitend
bedoeld ter informatie. Neem contact
op met het Fiat Servicenetwerk om
deze handeling te laten uitvoeren.
BELANGRIJK Wacht, nadat de
startinrichting op STOP is gezet en het
bestuurdersportier is gesloten,
minstens één minuut alvorens de
elektrische voeding naar de accu los te
koppelen. Wanneer de elektrische
voeding naar de accu weer wordt
aangesloten, controleren of de
startinrichting in de stand STOP staat
en of het bestuurdersportier gesloten is.
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling
de accu langzaam en met een laag
amperage gedurende ongeveer 24 uur
op te laden. De accu langer opladen,
kan de accu beschadigen.BELANGRIJK De kabels van het
elektrische systeem moeten weer
correct worden aangesloten op de
accu, d.w.z. de pluskabel (+) op de
plusklem en de minkabel (–) op de
minklem. De accuklemmen zijn
gemarkeerd met de symbolen plus (+)
en min (–), en zijn weergegeven op
het deksel van de accu. De
kabelklemmen moeten ook corrosie-vrij
en stevig vastgemaakt worden aan de
klemmen. Indien gebruik gemaakt
wordt van een acculader van het type
"snellader" terwijl de accu in het
voertuig gemonteerd is, alvorens de
lader aan te sluiten eerst de kabels van
de accu zelf loskoppelen. Gebruik
geen "snellader" voor de levering van
startspanning.
VERSIES ZONDER
START&STOPSYSTEEM
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
❒maak de klem van de minpool van de
accu los.
❒sluit de kabels van de acculader aan
op de accupolen; let daarbij op de
polariteit;
❒schakel de acculader in;
❒schakel na het opladen eerst de
acculader uit alvorens de accu los te
koppelen;
195
❒sluit de minklem aan op de accu.
VERSIES MET
START&STOPSYSTEEM
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
❒koppel de stekker A fig. 156 van de
accusensor C op de minklem D (–)
van de accu los (door op de knop B te
drukken);❒sluit de pluskabel (+) van de
acculader aan op de plusklem E van de
accu en de minkabel (–) op de klem
van de sensor D zoals aangegeven in
de figuur;
❒schakel de acculader in. Schakel na
het opladen de acculader uit;
❒sluit na de acculader te hebben
afgekoppeld de stekker A terug op de
sensor C aan zoals aangegeven in
de figuur.
ONDERHOUDS-
73) 74) 75)
De volgende pagina's bevatten de
voorschriften voor hetvereiste
onderhoud die voorzien zijn door het
technische personeel dat het voertuig
heeft ontworpen.
In aanvulling op deze specifieke
onderhoudsinstructies die
gespecificeerd zijn voor het
geprogrammeerde routine-onderhoud,
zijn er andere componenten die
reparatie of vervanging vereisen tijdens
de gebruikscyclus van het voertuig.
MOTOROLIE
76)
Motorolieniveau controleren
Om een juiste smering van de motor
te garanderen, moet de olie altijd op
het voorgeschreven niveau worden
gehouden (zie "Motorruimte" in dit
hoofdstuk).
156F1B0300C
196
ONDERHOUD EN ZORG
PROCEDURES
❒lijn de nieuwe arm goed uit;
❒draai moer B helemaal vast en zet
afdekking A terug.
BELANGRIJK Schakel de
achterruitwisser niet met van de ruit
opgeheven wisserblad in.
SPROEIERS
Ruitensproeier
De ruitensproeiers zijn niet verstelbaar.
Als de ruitensproeiers niet werken,
controleer dan eerst of er
ruitensproeiervloeistof in het reservoir zit
(zie paragraaf “Motorruimte” in dit
hoofdstuk). Controleer vervolgens of de
sproeigaatjes niet verstopt zijn. Gebruik
zo nodig een naald om ze te
ontstoppen.BELANGRIJK Bij versies met schuifdak
controleren of het schuifdak gesloten
is alvorens de ruitensproeiers te
bedienen.
Achterruitsproeier
De sproeier van de achterruit is niet
verstelbaar. De sproeiermond bevindt
zich aan de kant van het derde
remlicht.
UITLAATSYSTEEM
175) 176)
79)
Passend onderhoud van het
motoruitlaatsysteem is de beste
bescherming tegen lekkage van
koolmonoxide in het interieur.
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
80)
Gebruik alleen versnellingsbakvloeistof
met dezelfde kenmerken als vermeld
in de tabel "Vloeistoffen en
smeermiddelen" (zie hoofdstuk
“Technische gegevens”).
BELANGRIJK
174)Het luchtinlaatsysteem (luchtfilter,
rubber slangen, enz.) kan als bescherming
fungeren in geval van terugslag van de
motor. VERWIJDER dit systeem NIET, tenzij
voor het uitvoeren van reparatie- of
onderhoudswerkzaamheden. Vóór het
starten van de motor dient men zich ervan
te verzekeren dat het systeem niet is
ontmanteld: het niet naleven van deze
voorzorgsmaatregel kan ernstig letsel
veroorzaken.
175)Uitlaatgassen zijn zeer gevaarlijk en
kunnen dodelijk zijn. Ze bevatten
koolmonoxide, een kleurloos en reukloos
gas dat bij inademing bewustzijnsverlies en
vergiftiging kan veroorzaken.
176)Het uitlaatsysteem kan zeer hoge
temperaturen bereiken en brand
veroorzaken als het voertuig op licht
ontvlambaar materiaal is geparkeerd.
Droog gras of bladeren kunnen ook vlam
vatten als ze in contact komen met het
uitlaatsysteem. Parkeer of gebruik het
voertuig niet op een plaats waar het
uitlaatsysteem in contact kan komen met
ontvlambaar materiaal.
158F1B0303C
198
ONDERHOUD EN ZORG