❒door harder dan 5 km/h te rijden,
terwijl de sensor regen detecteert.
Wanneer de ruitenwisser weer
geactiveerd wordt met een van de
hierboven beschreven handelingen,
wordt deze reactivering gemeld door
één wisslag van de ruitenwissers,
ongeacht de toestand van de voorruit.
BELANGRIJK Op voertuigen met een
automatische versnellingsbak en
regensensor wordt de automatische
wisregeling geblokkeerd als naar N
(Vrijstand) wordt geschakeld.
Uitschakeling
De bestuurder kan de automatische
wisregeling deselecteren via het menu
op het display of via het
Uconnect™-systeem, of door
draaischakelaar A fig. 33 naar een
tussenstand (1
of2te
draaien).
Servicestand
Dankzij deze functie kan de bestuurder
de wisserbladen eenvoudiger
vervangen, om ze ook tegen ijs en/of
sneeuw te beschermen.
Inschakelen
Schakel, om deze functie in te
schakelen, de ruitenwissers uit
(draaischakelaar A fig. 33 in stand
)
voordat u de startinrichting op STOP
zet. Deze functie kan alleen binnen
2 minuten nadat de startinrichting op
STOP is gezet ingeschakeld worden.
Beweeg, voor inschakeling van deze
functie, de hendel minstens een halve
seconde omhoog (onstabiele stand).
Elke keer dat de functie correct
ingeschakeld wordt, bewegen de
wisserbladen om de goede ontvangst
van het commando aan te geven.
Dit commando kan maximaal drie keer
herhaald worden. De volgende
commando's zullen worden genegeerd.
Indien, na gebruik van deze functie,
de startinrichting teruggezet wordt op
MAR met de wisserbladen in een
andere stand dan de ruststand
(onderaan op de voorruit), dan zullen ze
alleen terugkeren naar de ruststand
na een commando afkomstig van de
hendel (hendel omhoog, naar
onstabiele stand) of wanneer een
snelheid van 5 km/h wordt
overschreden.BELANGRIJK Zorg ervoor dat de
ruitenwissers vrij zijn van sneeuw of ijs,
voordat deze functie wordt
ingeschakeld en de motor wordt
gestart.
Uitschakeling
De functie wordt uitgeschakeld als:
❒2 minuten verstreken zijn nadat de
startinrichting op STOP werd gezet;
❒de startinrichting op MAR wordt
gezet en de wisserbladen in ruststand
staan;
❒de startinrichting op MAR wordt
gezet en het wiscommando is
uitgevoerd.
ACHTERRUITWISSER/
-SPROEIER
Draaischakelaar B weergegeven in fig.
33 kan in de volgende standen gezet
worden:
achterruitwisser gestopt
wissen met interval
continue werking, zonder pauze
tussen twee slagen.
De achterruitwisser kan op de volgende
manieren worden ingeschakeld:
❒wissen met interval met een pauze
van 2 seconden tussen twee slagen,
als draaischakelaar B in stand
staat en de ruitenwisser niet is
ingeschakeld;
32
WEGWIJS IN UW AUTO
❒synchroon wissen (op halve snelheid
van de ruitenwisser) als draaischakelaar
B in stand
staat en de ruitenwisser
is ingeschakeld;
❒continu wissen als draaischakelaar B
in stand
staat of als de
achteruitversnelling is ingeschakeld.
Duw de hendel naar het dashboard
(onstabiele stand) om de
achterruitsproeier in te schakelen. Blijf
op de hendel duwen om zowel de
achterruitsproeier als de
achterruitwisser automatisch in te
schakelen met een enkele beweging.
Door de hendel los te laten, maakt
de achterruitwisser drie slagen, zoals
beschreven voor de ruitenwisser. In de
stand
(achterruitwisser uit) wordt
de wis-/wascyclus na een pauze van 6
seconden voltooid met een enkele
slag. De automatische wis-/wasregeling
wordt niet uitgevoerd in de stand
.
Als de bestuurder een wasverzoek
langer dan 30 seconden aanhoudt,
wordt de wascyclus geblokkeerd, zoals
beschreven in de paragraaf
"Automatische wis-/wasregeling".
BELANGRIJK
20)Als de ruit schoongemaakt moet
worden, controleren of het systeem
uitgeschakeld is en of de startknop en de
sleutel op STOP staan.
BELANGRIJK
7)Gebruik de ruitenwisser nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit
te verwijderen. In dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting
van de ruitenwissers de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de ruitenwissers
enkele seconden worden uitgeschakeld.
Als hierna de ruitenwisser niet meer werkt,
ook niet na de motor opnieuw te hebben
gestart, contact opnemen met het Fiat
Servicenetwerk.
8)Schakel de ruitenwissers niet in met van
de ruit opgeheven wisserbladen.
9)Schakel de regensensor niet in wanneer
het voertuig in een wasstraat wordt
gewassen.
10)Controleer of de functie correct is
uitgeschakeld als er ijs op de voorruit ligt.
33
Selectie luchtverdeling
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen van de voorruit en de voorste zijruiten om deze te ontwasemen of te ontdooien.
Luchtstroom naar de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard om de borst en het gelaat tijdens
het warme seizoen te verkoelen.
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen voor de beenruimten voor en achter. Deze luchtverdeling zorgt voor een snelle
verwarming van het interieur, waardoor onmiddellijk een behaaglijk gevoel wordt verkregen.
+Luchtstroomverdeling tussen uitstroomopeningen beenruimten (hetere lucht) en luchtroosters midden/zijkanten
dashboard (koelere lucht). Deze luchtdistributie is bijzonder nuttig in het voor- en het najaar en op zonnige dagen.
+Luchtstroom verdeeld tussen de roosters van de beenruimten en de roosters voor de voorruit en zijruiten. Deze
luchtverdeling zorgt voor een snelle verwarming van het interieur en voorkomt dat de ruiten beslaan.
+Luchtstroom verdeeld over luchtroosters in het midden en aan de zijkanten van het dashboard en de luchtroosters
voor de voorste zijruiten. Zo kan de lucht op de voorruit worden gericht bij sterk zonlicht.
++Luchtstroomverdeling naar alle uitstroomopeningen van het voertuig.
In de AUTO-modus wordt de luchtverdeling automatisch door de klimaatregeling geregeld (de leds op de knoppen H zijn uit).
Bij handmatige bediening wordt de ingestelde luchtverdeling aangegeven door het aangaan van de leds op de betreffende
knoppen. Bij de gecombineerde functiemodus, wordt bij bediening van een knop de betreffende functie gelijktijdig met de
reeds ingestelde functies geactiveerd. Als een knop wordt ingedrukt waarvan de functie reeds actief is, wordt de werking
geannuleerd en gaat de betreffende led op de knop uit. Druk op de AUTO-knop om de automatische regeling van de
luchtverdeling na een handmatige instelling te herstellen.
Start&Stop
De automatische dual-zone klimaatregeling regelt het Start&Stopsysteem (motor wordt afgezet wanneer de voertuigsnelheid 0
km/h is) om een passend comfort in het interieur te garanderen. Wanneer het Start&Stopsysteem is ingeschakeld (motor uit
en voertuig stilstaand), wordt de automatische recirculatiefunctie met lucht van buitenaf uitgeschakeld om de kans op beslagen
ruiten te verminderen (aangezien de compressor is uitgeschakeld).
BELANGRIJK
2)Het systeem gebruikt het koelmiddel R1234YF dat het milieu niet verontreinigt als het per ongeluk weglekt. Gebruik onder geen enkele
omstandigheid R134a en R12 vloeistoffen, deze zijn niet compatibel met de componenten van het systeem.
37
ELEKTRISCHE
RUITBEDIENING
21)
De elektrische ruitbediening werkt met
de startinrichting op MAR en
gedurende ongeveer 3 minuten nadat
de startinrichting op STOP is gezet
(of de sleutel verwijderd is). Wanneer
een van de voorportieren wordt
geopend wordt het systeem buiten
werking gesteld.
Bedieningselementen
bestuurdersportier
Alle ruiten kunnen bediend worden
vanaf het portierpaneel aan
bestuurderszijde fig. 37.
❒A: linker voorruit openen/sluiten.
"Continue automatische" werking
tijdens openen/sluiten en
knelbeveiliging ingeschakeld.❒B: zijruit rechtsvoor openen/sluiten.
"Continue automatische" werking
tijdens openen/sluiten en
knelbeveiliging ingeschakeld (indien
aanwezig);
❒C: inschakeling/uitschakeling
bediening achterste zijruiten;
❒D: linker achterruit openen/sluiten
(indien aanwezig). "Continue
automatische"werking, alleen tijdens
het openen;
❒E: rechter achterruit openen/sluiten
(indien aanwezig). "Continue
automatische"werking, alleen tijdens
het openen.Ruit openen
Druk op de knoppen om de gewenste
ruit te openen. fig. 38.Wanneer een van de toetsen op de
voor- of achterportieren kort wordt
ingedrukt, beweegt de ruit in "stappen";
als de knop ingedrukt wordt gehouden,
wordt de "continue automatische"
werking geactiveerd.
Als er opnieuw op de toets wordt
gedrukt, stopt de ruit in de gewenste
stand.
Ruit sluiten
Trek de knoppen omhoog om de
gewenste ruit te sluiten fig. 39.
Wanneer een van de toetsen op de
voor- of achterportieren kort wordt
ingedrukt, beweegt de ruit in "stappen";
de "continue automatische" werking is
alleen mogelijk voor de ruiten van de
voorportieren.
De achterruiten kunnen alleen in
stappen gesloten worden.
37F1B0066C
38F1B0067C
39F1B0068C
38
WEGWIJS IN UW AUTO
Knelbeveiliging ruit voorportier(waar aanwezig)
Dit veiligheidssysteem kan de
aanwezigheid van een obstakel tijdens
het sluiten van de ruit herkennen. Als
dat gebeurt, wordt de beweging van de
ruit door het systeem gestopt en
omgekeerd, afhankelijk van de stand.
De ruit zakt vervolgens ongeveer 5
cm ten opzichte van de eerste
stopstand. Tijdens de omkering van de
beweging kan de ruit op geen enkele
manier bediend worden.
Initialisatie elektrische
ruitbediening
Als de stroomtoevoer is onderbroken,
moet de elektrische ruitbediening
opnieuw worden geïnitialiseerd.
De hieronder beschreven
initialisatieprocedure moet met gesloten
portieren en voor elk portier uitgevoerd
worden:
❒sluit de ruit door de knop ingedrukt te
houden;
❒zodra de ruit volledig gesloten is, de
knop gedurende minstens 3 seconden
ingedrukt houden.
BELANGRIJK
21)Oneigenlijk gebruik van de elektrische
ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer
voor en tijdens het bedienen altijd of de
passagiers niet kunnen worden verwond
door de bewegende ruiten of door
voorwerpen die door de ruit worden
meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de
sleutel uit het contactslot als het voertuig
(voorzien van mechanische sleutel met
afstandsbediening) wordt verlaten om te
voorkomen dat onverwachtse bediening
van de elektrische ruitbediening gevaar
oplevert voor de achtergebleven
passagiers.
ELEKTRISCH
SCHUIFDAK
22)11)
Het elektrische schuifdak bestaat uit
twee glazen panelen (het voorste is
beweegbaar en het achterste is een
vast paneel) en is voorzien van twee
handmatig te bedienen
zonneschermen.
De bediening van het schuifdak werkt
alleen met de startinrichting in de stand
MAR.
OPENEN
Druk op knop A fig. 40: het dak zal
volledig geopend worden.
De automatische beweging kan in elke
stand onderbroken worden door
nogmaals op knop A te drukken.
SLUITEN
Trek, bij volledig geopend stand, aan
knop A fig. 40: het dak wordt volledig
gesloten.
De automatische beweging kan in elke
stand onderbroken worden door
nogmaals op knop A te drukken.
39
SCHARNIEROPENING
Om het dak in "scharnierstand" te
zetten, knop Bfig. 40 indrukken en weer
loslaten.Dit type scharnieropening kan
geactiveerd worden ongeacht de stand
van het schuifdak. Als het dak in
gesloten stand staat, wordt het door
het indrukken van de knop automatisch
geopend in scharnierstand. Als het
reeds geopend is, moet de knop
ingedrukt gehouden worden tot het dak
de scharnierstand bereikt heeft.
Als knop B tijdens de automatische
beweging van het dak nogmaals wordt
ingedrukt, wordt de beweging gestopt.
BEWEGING
ZONNESCHERM
Het zonnescherm werkt handmatig: hij
kan in iedere stand worden gestopt.
KNELBEVEILIGING
Het schuifdak is uitgerust met een
knelbeveiliging die tijdens het sluiten
van het dak een eventueel obstakel kan
herkennen: wanneer dit gebeurt,
onderbreekt het systeem de beweging
en wordt de beweging van het dak
onmiddellijk omgedraaid.
NOODBEDIENING
Als de bedieningsknoppen niet werken,
kan het cabriodak handmatig bediend
worden zoals hieronder is beschreven:
❒verwijder beschermdop A fig. 41
op de binnenbekleding;
❒neem de bijgeleverde inbussleutel B;❒plaats inbussleutel B in zitting A;
❒draai inbussleutel B rechtsom om het
dak te openen of linksom om het te
sluiten.
INITIALISATIEPROCEDURE
Na onregelmatig gedrag van het
schuifdak of een noodmanoeuvre (zie
beschrijving in de vorige paragraaf),
moet de automatische werking van het
schuifdak opnieuw geïnitialiseerd
worden.
Ga als volgt te werk:
❒druk op knop A fig. 40 om het dak in
volledig gesloten stand te zetten;
❒zet de startinrichting op STOP en
wacht minstens 10 seconden;
❒zet de startinrichting naar MAR;
❒houd knop A minstens 10 seconden
ingedrukt, daarna zou het mechanisch
stoppen van de motor van het dak
hoorbaar moeten zijn;
40F1B0069C
41F1B0070C
40
WEGWIJS IN UW AUTO
Controlelampje Wat het betekent
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR
Het waarschuwingslampje gaat branden (of bij sommige versies verschijnt het pictogram op het display)
wanneer de motor oververhit is.
Tijdens een normale rit: breng het voertuig tot stilstand, zet de motor af en controleer of het
koelvloeistofniveau in het reservoir zich niet onder het MIN-teken bevindt. Als dit het geval is, wacht dan tot
de motor is afgekoeld, draai vervolgens langzaam en voorzichtig de dop open, vul koelvloeistof bij en
controleer of het peil zich tussen het MIN- en MAX-teken op het reservoir bevindt. Controleer ook op de
aanwezigheid van vloeistoflekken. Als na het starten het lampje opnieuw gaat branden (of het pictogram
verschijnt weer op het display), neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Wanneer het voertuig onder zware omstandigheden wordt gebruikt(bijv. wanneer er tijdens het
rijden hoge prestatie gevraagd worden) en als het lampje blijft branden: minder dan snelheid en breng het
voertuig tot stilstand. Stop gedurende twee of drie minuten met lopende motor en geef een beetje gas om
de circulatie van de koelvloeistof te vergemakkelijken, schakel vervolgens de motor uit. Controleer of het
koelvloeistofpeil correct is, zoals hiervoor beschreven is.
BELANGRIJK Het is raadzaam om onder zware bedrijfsomstandigheden de motor voor het afzetten enkele
minuten te laten draaien met het gaspedaal iets ingetrapt.
STORING STUURBEKRACHTIGING
Dit waarschuwingslampje (of het symbool op het display) gaat branden wanneer de startinrichting in de
stand MAR wordt gezet, maar het moet na enkele seconden doven. Als het lampje blijft branden (of het
symbool op het display blijft staan), zou de elektrische stuurbekrachtiging niet meer kunnen werken
waardoor aanzienlijk meer inspanning nodig is om het voertuig te besturen. Het sturen blijft echter wel
mogelijk. Bij sommige versies verschijnt een speciaal bericht op het display. Neem zo snel mogelijk contact
op met het Fiat Servicenetwerk.
54
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Controlelampje Wat het betekent
STORING INSPUIT-/EOBD-SYSTEEM
Onder normale omstandigheden, wanneer de startinrichting in MAR wordt gezet, gaat het lampje branden
maar dit moet doven zodra de motor is gestart. De verkeerspolitie beschikt over speciale apparatuur
waarmee de werking van het lampje kan worden gecontroleerd. Neem in elk geval de wettelijke
voorschriften in acht.
13)
Storing inspuitsysteem
Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, werkt het inspuitsysteem niet goed. Een
continu brandend lampje duidt op een storing in het inspuit-/ontstekingssysteem die zou kunnen leiden tot
overmatige uitlaatgasemissies, mogelijk prestatieverlies, slechte rijeigenschappen en een hoog
brandstofverbruik. Bij sommige versies verschijnt een speciaal bericht op het display. Het lampje dooft
nadat de storing is verdwenen, maar de storing wordt toch door het systeem in het geheugen opgeslagen.
Onder deze omstandigheden kan met gematigde snelheid verder gereden worden, maar niet op hoge
snelheid en zonder te veel van de motor te eisen. Het langdurig rijden met brandend lampje kan schade
aan de motor veroorzaken. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Katalysator beschadigd
Als het waarschuwingslampje knippert, betekent dit dat de katalysator beschadigd kan zijn. Laat het
gaspedaal los om het motortoerental te verlagen tot het lampje stopt met knipperen. Rijd verder met
gematigde snelheid en voorkom rijomstandigheden die kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen van
het lampje. Neem zo spoedig mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
13)Als, wanneer de startinrichting op MAR wordt gedraaid, het lampjeniet gaat branden of tijdens het rijden continu blijft branden of gaat
knipperen (bij bepaalde versies verschijnt er ook een bericht op het display), neem dan zo snel mogelijk contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
58
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL