Page 257 of 303

Verzorging van de auto255
Bij een bandenspanning hoger
dan 1,3 bar, de bandenspanning
op de voorgeschreven waarde
brengen. Procedure herhalen
totdat de bandenspanning niet
meer afneemt.
Bij een bandenspanning lager
dan 1,3 bar, de auto niet meer
gebruiken. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
18. Bandenreparatieset in de baga‐ geruimte opbergen.
Let op
De rijeigenschappen van de
herstelde band zijn veel minder
goed, daarom deze band laten
vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke
verhitting van de compressor, deze
minimaal 30 minuten lang uitscha‐
kelen.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van zeven bar.
Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel.
Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ten.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. -30 °C te gebruiken.
De bijgeleverde adapters kunnen
worden gebruikt om andere voor‐
werpen, bijv. voetballen, luchtbed‐
den, opblaasbare bootjes enz., op te pompen. Ze bevinden zich aan de
onderkant van de compressor. Om
deze te verwijderen, schroeft u de
compressorluchtslang erop en trekt
u de adapter eruit.Wiel verwisselen
Sommige auto’s hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset 3 252.
De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
● Handrem aantrekken en eerste versnelling, achteruitversnelling
of P inschakelen.
● Reservewiel verwijderen 3 258.
● Nooit meerdere wielen tegelijker‐
tijd vervangen.
● Gebruik de krik alleen om een wiel te verwisselen bij banden‐
pech en niet voor de jaarlijkse
montage van winter- of zomer‐
banden.
● De krik is onderhoudsvrij.
● Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)
onder de krik leggen.
Page 258 of 303

256Verzorging van de auto● Haal vóór het opkrikken van deauto altijd eventuele zware objec‐
ten eruit.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
● Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
● Opgekrikte auto niet starten.
● Reinig de wielmoeren en de draad met een schone doek
voordat u het wiel plaatst.9 Waarschuwing
Vet de wielbout, de wielmoer en
de conus van de wielmoer niet in.
1. Wielmoerdoppen met een schroe‐
vendraaier loswippen en verwij‐
deren. Legt bij lichtmetalen wielen
een zachte doek onder de schroe‐ vendraaier. Wieldop verwijderen.
Boordgereedschap 3 245.
2. Klap de wielsleutel uit, zet deze
stevig op de wielmoer en draai
elke moer een halve slag los.
De wielen kunnen met wielborg‐
moeren beschermd zijn. Zet voor
het losdraaien van deze speci‐
fieke moeren eerst de adapter op de moerkop voordat u de wiel‐
sleutel erop zet. De adapter ligt in
het handschoenenkastje.3. Bij sommige uitvoeringen is het kriksteunpunt afgedekt. Trek dit
zijwaarts weg.
Page 259 of 303

Verzorging van de auto2574.Zorg ervoor dat de krik op de juiste
manier onder het dichtstbijzijnde
kriksteunpunt staat.
5. Zet de krik op de vereiste hoogte.
Zet deze zo onder het krikpunt dat losschieten onmogelijk is.
Bevestig de wielsleutel en draai
met de krik recht onder het krik‐
steunpunt aan de wielsleutel
totdat het wiel van de grond komt.
6. Draai de wielmoeren los.
7. Wiel verwisselen. Reservewiel 3 258
8. Draai de wielmoeren erop.
9. Laat de auto zakken en verwijder de krik.
10. Wielsleutel aanbrengen, let er hierbij op dat deze stevig vastzit
en de wielmoeren kruiselings
aanhalen. Het aanhaalmoment
bedraagt 140 Nm.
11. Wieldop voor het aanbrengen zo verdraaien dat de ventielopeningover het bandventiel valt.
Wielmoerdoppen aanbrengen.
12. Afdekking kriksteunpunt terug‐ plaatsen.
13. Berg het vervangen wiel 3 258,
het autogereedschap 3 245 en de
adapter voor het vergrendelen
van de wielmoeren 3 69 op.
14. Bandenspanning en het aanhaal‐ koppel van de wielmoeren van het
gemonteerde wiel zo spoedig
mogelijk controleren.
Defecte band zo spoedig mogelijk
laten vervangen of repareren.
Page 260 of 303

258Verzorging van de autoKriksteunpunt voor hefplatform
De positie van de achterste arm van
het hefplatform centraal onder de uitsparing van de dorpel.
De positie van de voorste arm van het
hefplatform aan de onderzijde van de auto.
Reservewiel
Bij het aanbrengen van een reserve‐
wiel met een andere maat dan de
andere wielen kan het wiel worden
beschouwd als een tijdelijk reserve‐
wiel en gelden de betreffende maxi‐
mumsnelheden, zelfs als dit niet door een label wordt aangegeven. Raad‐
pleeg een werkplaats voor informatie
over de geldende maximumsnelheid.
Het reservewiel heeft een stalen velg.Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Het reservewiel bevindt zich in een
houder onder de vloerplaat.
1. Opbergvak voor boordgereed‐ schap in de bagageruimte openen
3 245.
2. Verwijder beide doppen boven de
zeskantige bouten.
3. Plaats de wielsleutel op één zeskantbout en draai hem naar
links tot u weerstand voelt.
4. Doe hetzelfde met de andere zeskantige bout.
Page 261 of 303

Verzorging van de auto259
5. Til de reservewielhouder op enhaakt beide vergrendelingen los.
6. Laat de reservewielhouder zakken.
7. Veiligheidskabel losmaken.
8. Houder volledig laten zakken en reservewiel verwijderen.
9. Wiel verwisselen. Het beschadigde wiel moet in de
bagageruimte worden vastge‐
maakt, zie onderstaand.
10. Til de lege houder voor het reser‐ vewiel op en haak de veiligheids‐
kabel in.
11. Til de reservewielhouder verder op en haak beide vergrendelingenvast. De open zijden van de
vergrendelingen moeten naar
voren gericht zijn.
12. Sluit de lege reservewielhouder door beide zeskantbouten met de
wielsleutel rechtsom te draaien.
13. Breng de doppen boven de zeskantige bouten aan.
14. Berg de wielsleutel en de krik op in het opbergvak voor de achter‐
klep.
15. Sluit de afdekking van het opberg‐
vak.
Let er bij het terugplaatsen van het reservewiel in de reservewielhouder
op dat het ventiel van het wiel boven
de uitsparing in de wielhouder is
geplaatst.
Een beschadigd volwaardig wiel
in de bagageruimte opbergen
De reservewielhouder is niet gemaakt voor bandenmaten die afwijken vandie van het reservewiel.
Een beschadigd wiel anders dan het
reservewiel in de bagageruimte plaat‐
sen en vastmaken met een band.
Boordgereedschap 3 245.
De stoelen van de derde zitrij neer‐
klappen 3 82.
Page 262 of 303

260Verzorging van de auto1. Plaats het wiel dicht tegen delinkerzijde van de bagageruimte.
2.Plaats de lus van de band door het
voorste sjoroog aan de linker‐
zijde.
3. Plaats de haak van de riem door de lus en trek eraan totdat de riemstevig aan het sjoroog bevestigd
is.
4. Steek de riem door de spaken van
het wiel zoals weergegeven in de
illustratie.
5. Doe de haak in het linker sjoroog.
6. Trek de riem strak en borg deze met de gesp.
9 Gevaar
Rijd na het opslaan van een
beschadigd reservewiel in de
bagageruimte altijd met opge‐
klapte en vastgeklikte achterbank‐
rugleuningen.
9 Waarschuwing
Bij het niet goed vastzetten van
een krik, een wiel of andere appa‐ ratuur in de bagageruimte is er
kans op letsel. Bij een noodstop of een botsing kunnen inzittendendoor voorwerpen worden getrof‐
fen.
Berg krik en gereedschap altijd
goed vastgezet in de betreffende
opbergvakken op.
Een beschadigd wiel dat in de
bagageruimte wordt geplaatst,
moet altijd met de band worden
vastgezet.
Compact reservewiel
Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Page 263 of 303

Verzorging van de auto261Slechts één compact reservewielmonteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.
Als uw auto achteraan een lekke
band krijgt wanneer u een ander voer‐
tuig trekt, moet u het compacte reser‐
vewiel vooraan plaatsen en een
volwaardig wiel achteraan.
Sneeuwkettingen 3 252.
Reservewiel met
draairichtingsgebonden band
Monteer draairichtingsgebonden
banden indien mogelijk zo dat ze in de rijrichting afrollen. De draairichting isherkenbaar aan een symbool (bijv.
een pijl) op de zijwand van de band.
Voor banden die tegen de draairich‐
ting in gemonteerd zijn geldt:
● Rijeigenschappen worden moge‐
lijk nadelig beïnvloed. Laat de
defecte band zo snel mogelijk
vervangen of repareren en breng deze in plaats van het reserve‐wiel aan.
● Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden.Starthulp gebruiken
Niet starten met behulp van een snel‐
lader.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een andere auto.
Niet starten met behulp van een snel‐ lader.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de
uiterste voorzichtigheid gebrui‐
ken. Elke afwijking van de onder‐ staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat
zwavelzuur, dat bij direct contact
letsel en schade kan veroorzaken.
● De accu nooit aan vonken of open vuur blootstellen.
● Een ontladen accu kan al bij een temperatuur van 0 °C bevriezen.
Ontdooi de bevroren accu alvo‐
rens hulpstartkabels aan te slui‐ ten.
● Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
● Hulpstartaccu met dezelfde spanning (12 V) gebruiken. De
capaciteit (Ah) mag niet veel minder zijn dan die van de ontla‐den accu.
● Hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diame‐
ter van minstens 16 mm 2
(bij
dieselmotoren 25 mm 2
) gebrui‐
ken.
● De ontladen accu niet van de auto loskoppelen.
● Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.
● Tijdens de hulpstart niet over de accu leunen.
Page 264 of 303

262Verzorging van de auto● De aansluitklemmen van de enekabel mogen die van de andere
niet raken.
● Ook de auto’s mogen elkaar tijdens de hulpstart niet raken.
● Handrem aantrekken, versnel‐ lingsbak in neutrale stand, auto‐
matische versnellingsbak in
stand P.
● Open de beschermdop over de pluspool in de motorruimte en opde booster accu.Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ontla‐den accu aansluiten.
3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten.
4. Sluit het andere uiteinde van de zwarte kabel aan op een massa‐punt in de motorruimte.
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte
geraakt kunnen worden.
Om de motor te starten: 1. De motor van het stroom leve‐ rende voertuig starten.
2. Na vijf minuten de andere motor starten. Startpogingen niet langerdan 15 seconden laten duren met
tussenpozen van één minuut.
3. Beide motoren met aangesloten kabels ca. drie minuten stationair
laten draaien.4. Elektrische verbruikers (bijv. koplampen, achterruitverwar‐
ming) van de stroom ontvan‐
gende auto inschakelen.
5. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.