Page 305 of 503

Rijden en bediening303Rijden en bedieningRijtips......................................... 304
Controle over de auto ..............304
Sturen ...................................... 304
Starten en bediening .................304
Nieuwe auto inrijden ................304
Contactslotstanden ..................304
Aan/Uit-knop ............................ 305
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 307
Motor starten ........................... 307
Uitrol-brandstofafsluiter ...........309
Stop/Start-systeem ..................309
Parkeren .................................. 312
Uitlaatgassen ............................. 314
Roetfilter .................................. 314
Katalysator .............................. 315
Automatische versnellingsbak ...316
Versnellingsbakdisplay ............316
Keuzehendel ........................... 316
Handmatige modus .................317
Elektronische rijprogramma's ..318
Storing ..................................... 318
Stroomonderbreking ................318
Handgeschakelde versnellings‐ bak ............................................. 319Geautomatiseerde versnellings‐
bak ............................................. 320
Versnellingsbakdisplay ............320
Keuzehendel ........................... 320
Handgeschakelde modus ........322
Elektronische rijprogramma's ..322
Storing ..................................... 322
Remmen .................................... 323
Antiblokkeersysteem ...............323
Handrem .................................. 324
Remassistentie ........................326
Hellingrem ............................... 326
Rijregelsystemen .......................326
Traction Control .......................326
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 327
Sportmodus ............................. 329
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 329
Cruise control .......................... 329
Snelheidsbegrenzer ................331
Adaptieve cruise control ..........333
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 341
Indicatie afstand tot voorligger 344
Actieve noodrem .....................344
Parkeerhulp ............................. 348
Blindehoeksysteem .................355
Achteruitkijkcamera .................357Verkeersbordherkenning .........359
Lane Keep Assist ....................363
Brandstof ................................... 366
Brandstof voor benzinemotoren .....................366
Brandstof voor dieselmotoren . 367
Brandstof voor het rijden op aardgas .................................. 367
Tanken .................................... 368
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
........................... 370
Trekhaak .................................... 371
Algemene informatie ...............371
Rijgedrag en aanhangertips ....371
Aanhanger trekken ..................371
Aanhangerstabilisatie ..............375
Page 306 of 503

304Rijden en bedieningRijtips
Controle over de auto Nooit met afgezette motor rijden
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Als u op deze
manier rijdt, brengt u uzelf en anderen
in gevaar.
Alle systemen werken tijdens een
Autostop.
Stop/Start-systeem 3 309.
Stationair aanjagen
Als het nodig is om de accu op te laden wegens een probleem met de
accu, moet het vermogen van de
dynamo worden vergroot. Dit kan
door stationair aanjagen, wat moge‐
lijk hoorbaar is.
Er verschijnt een bericht op het Driver Information Center.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan
bestuurderszijde bevestigd zijn.
Sturen Als de stuurbekrachtiging niet meerwerkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer
kracht nodig.Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden
Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐
pen van was en olie op het uitlaatsys‐ teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van
de dampen vermijden.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn.
Ook wordt het roetfilter wellicht vaker
geregenereerd.
Roetfilter 3 314.
Autostop is wellicht niet mogelijk wanneer de accu wordt opgeladen.
Contactslotstanden Draai de sleutel op:
Page 307 of 503

Rijden en bediening3050:contact uit: Sommige functies blij‐
ven actief totdat de sleutel eruit
wordt getrokken of het bestuur‐
dersportier wordt geopend, mits
het contact van tevoren aan was1:accessoirestand: Stuurslot
losgezet, sommige elektrische
functies werken, contact is uit2:contactstand: Contact is aan,
dieselmotor gloeit voor. De
controlelampen branden en de
meeste elektrische functies
werken3:motor starten: Laat de sleutel los
nadat de motor gestart isStuurslot
Trek de sleutel uit het contactslot en
draai aan het stuurwiel totdat het vastklikt.9 Gevaar
Neem de sleutel tijdens het rijden
nooit uit het contactslot omdat
hierdoor het stuurslot wordt inge‐
schakeld.
Aan/Uit-knop
Elektronische sleutel moet in de auto
aanwezig zijn.
Accessoirestand
Druk een keer op Engine Start/Stop
zonder het koppelings- of rempedaal in te trappen. De gele led in de toetsbrandt. Het stuurslot wordt losgezet
en sommige elektrische functies
werken, contact is uit.Contactstand aan
Houd Engine Start/Stop zes secon‐
den ingedrukt zonder het koppelings- of rempedaal in te trappen. De groeneled in de toets brandt, de dieselmotor
gloeit voor. De controlelampjes bran‐
den en de meeste elektrische functies werken.Motor starten
Trap het koppelingspedaal (handge‐ schakelde versnellingsbak) of het
rempedaal (automatische of geauto‐
matiseerde versnellingsbak) in en
druk nog een keer op
Engine Start/Stop . Laat de toets los
nadat de motor gestart is.Ontsteking uit
Druk in elke modus kort op
Engine Start/Stop of wanneer de
motor draait en de auto stilstaat. Sommige functies blijven actief totdat
Page 308 of 503

306Rijden en bedieninghet bestuurdersportier wordt
geopend, mits het contact van tevo‐ ren aan was.Uitschakelen in noodsituatie tijdens
het rijden
Druk langer dan twee seconden op
Engine Start/Stop of druk er binnen
vijf seconden twee keer kort op
3 307.
Stuurslot
Het stuurslot werkt automatisch
wanneer:
● De auto stilstaat.
● Het contact uitgeschakeld is.
● Het bestuurdersportier geopend is.
Zet het stuurslot los door het bestuur‐ dersportier te openen en de sluiten en
de accessoiremodus in te schakelen
of de motor direct te starten.
9 Waarschuwing
Bij een lege accu is wegslepen, op
gang slepen of gebruik van hulp‐
startkabels niet toegestaan,
omdat het stuurslot dan niet kan worden ontgrendeld.
Bediening op auto's met
elektronisch sleutelsysteem bij
storing
Bij een storing in de elektronischesleutel of als de batterij van elektroni‐ sche sleutel bijna ontladen is, kan er
bij een startpoging Geen
afstandsbed. geregistreerd of
Vervang batterij in afstandsbedie‐
ning op het Driver Information Center
verschijnen.
Plaats alleen de elektronische sleutel in de lengterichting plat op het
zendergebied, met de toetsen naar
boven gekeerd; zie de illustratie.
Andere voorwerpen, bijvoorbeeld
andere sleutels, transponder, tags,
munten, etc., moet u van de midden‐
console af halen.
Trap het koppelingspedaal (handge‐
schakelde versnellingsbak) of het
rempedaal (automatische of geauto‐
matiseerde versnellingsbak) in en
druk op Engine Start/Stop .
Motor uitschakelen door weer op
Engine Start/Stop te drukken. Haal de
elektronische sleutel uit de midden‐
console.
Deze mogelijkheid is alleen bestemd
voor noodgevallen. Vervang de batte‐ rij van de elektronische sleutel zo
spoedig mogelijk 3 22.
Page 309 of 503

Rijden en bediening307Zie voor het ontgrendelen of vergren‐
delen van de portieren Storing in
handzendermodule of elektronisch
sleutelsysteem 3 25.
Vertraagde uitschakeling stroom
De volgende elektronische systemen
kunnen worden gebruikt tot het
bestuurdersportier wordt geopend of
tot tien minuten nadat het contact
werd uitgeschakeld:
● elektrisch bediende ruiten
● zonnedak
● stekkerdozenMotor starten
Auto's met contactschakelaar
Draai de sleutel naar stand 1 om het
stuurslot te ontgrendelen.
Handgeschakelde versnellingsbak: koppelings- en rempedaal intrappen.
Automatische versnellingsbak: trap
het rempedaal in en zet de keuzehen‐
del op P of N.
Geautomatiseerde versnellingsbak:
rempedaal intrappen.
Geen gas geven.
Dieselmotoren: draai de sleutel naar
stand 2 om voor te gloeien en wacht
totdat het controlelampje ! dooft.
Draai de sleutel even in stand 3 en
laat deze weer los: een automatische regeling bedient de startmotor met
een kort interval totdat de motor
draait, zie Automatische startmotor‐
regeling.
Handgeschakelde versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het koppelingspedaal in
te trappen 3 309.
Automatische versnellingsbak of
geautomatiseerde versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het rempedaal op te laten komen 3 309.
Page 310 of 503

308Rijden en bedieningAuto's met Aan/Uit-knop
Handgeschakelde versnellingsbak:
koppelings- en rempedaal intrappen.
Automatische versnellingsbak: trap
het rempedaal in en zet de keuzehen‐
del op P of N.
Geautomatiseerde versnellingsbak:
rempedaal intrappen.
Geen gas geven.
Druk op Engine Start/Stop en laat
deze weer los: een automatische
regeling bedient de startmotor met
een kort interval totdat de motor
draait; zie automatische startmotorre‐
geling.
Voordat u de motor weer start of
uitschakelt terwijl de auto stilstaat,
drukt u nog een keer kort op
Engine Start/Stop .
Handgeschakelde versnellingsbak: tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het koppelingspedaal in
te trappen 3 309.
Automatische versnellingsbak of
geautomatiseerde versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het rempedaal op te
laten komen 3 309.
Uitschakelen in noodsituatie
tijdens het rijden
Als de motor tijdens het rijden in een
noodsituatie moet worden uitgescha‐
keld, drukt u langer dan
twee seconden op Engine Start/Stop
of drukt u tweemaal kort binnen
vijf seconden.9 Gevaar
Het uitschakelen van de motor
tijdens het rijden kan het verlies
van vermogen voor de rem- of
stuurbekrachtiging veroorzaken.
Hulp- en airbagsystemen zijn
uitgeschakeld. De verlichting en
remlichten gaan uit. Schakel de
motor en het contact tijdens het
rijden alleen uit indien dat in een
noodgeval noodzakelijk is.
De auto starten bij lage
temperaturen
Het is mogelijk om de motor zonder
bijkomende verwarming te starten tot
-25 °C voor dieselmotoren en -30 °C
voor benzinemotoren. Motorolie met
de juiste viscositeit, de juiste brand‐
stof, uitgevoerd onderhoud en een
voldoende opgeladen accu zijn
vereist. Bij temperaturen onder
-30 °C moet de automatische versnel‐ lingsbak gedurende ca. vijf minuten
worden verwarmd. De keuzehendel
moet in stand P staan.
Automatische startmotorregeling
Deze functie regelt de startprocedure van de motor. De bestuurder hoeft de
sleutel niet op stand 3 te houden of
Engine Start/Stop niet ingedrukt te
houden. Het eenmaal actieve
Page 311 of 503

Rijden en bediening309systeem zal de motor automatisch
blijven ronddraaien tot deze start. Vanwege de controleprocedure
begint de motor na een korte vertra‐
ging te lopen.
Mogelijke redenen voor het niet star‐ ten van de motor:
● Koppelingspedaal niet ingetrapt (handgeschakelde versnellings‐
bak).
● Rempedaal niet ingetrapt of keuzehendel niet in P of N (auto‐
matische versnellingsbak).
● Rempedaal niet ingetrapt (geau‐ tomatiseerde versnellingsbak).
● Time-out opgetreden.
Turbomotor opwarmen
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral
wanneer de motor koud is. Deze
beperking is er om het smeersysteem
de motor volledig te laten bescher‐
men.Uitrol-brandstofafsluiter
De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gaspedaal loslaat.
Afhankelijk van de omstandigheden wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem Het Stop/Start-systeem helpt brand‐stof besparen en uitlaatemissies
beperken. Wanneer de omstandighe‐ den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. aan een
verkeerslicht of in een file.
Inschakelen
Het Stop/Start-systeem is beschik‐
baar van zodra de motor is gestart, de
auto is vertrokken en er aan de hier‐
onder opgegeven omstandigheden
voldaan is.Uitschakelen
Schakel het stop-startsysteem manu‐ eel uit door op Ï OFF te drukken. De
uitschakeling wordt aangeduid
wanneer de led in de knop oplicht.
Autostop
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
Afhankelijk van de motor zijn er twee
Autostop-versies beschikbaar. Zie de motorgegevens voor informatie over
de motoridentificatiecode voor uw
auto 3 471.
Conventionele Autostop
Page 312 of 503

310Rijden en bedieningAlle benzinemotoren en dieselmoto‐ren, behalve B16DTU, beschikken
alleen over de conventionele Auto‐
stop.
Een Autostop kan worden geacti‐
veerd wanneer de auto stilstaat of
met lage snelheid (tot 5 km/u) rijdt.
U activeert een conventionele Auto‐
stop als volgt:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Zet de hendel in neutraal.
● Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt afgezet terwijl het
contact ingeschakeld blijft.
Oude Autostop
Motor B16DTU heeft een oude Auto‐
stop en tevens een conventionele
Autostop.
Een Autostop, conventioneel en
oudere versie, kan worden geacti‐
veerd wanneer de auto stilstaat of
met lage snelheid (tot 14 km/u) rijdt.
U activeert een oudere versie Auto‐
stop als volgt:
● Trap het rempedaal in.
● Het koppelingspedaal intrappen.De motor wordt afgezet terwijl het
contact ingeschakeld blijft.Auto's met automatische versnel‐
lingsbak of geautomatiseerde
versnellingsbak
Als de auto stilstaat met ingetrapt rempedaal, wordt Autostop automa‐
tisch geactiveerd.
De motor wordt afgezet terwijl het
contact ingeschakeld blijft.
Het stop-startsysteem is uitgescha‐ keld op hellingen van 15% of steiler.
Melding
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven op de AUTOSTOP-posi‐
tie op de toerenteller.
Na een herstart wordt het stationaire
toerental aangegeven.
Tijdens een Autostop blijven de
verwarming en remmen normaal
werken.
Voorwaarden voor een Autostop
Het Stop/Start-systeem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan.
● Het stop-startsysteem is niet manueel uitgeschakeld.
● De motorkap is volledig gesloten.
● Het bestuurdersportier is geslo‐ ten of de veiligheidsgordel van debestuurder is vastgemaakt.
● De accu is voldoende opgeladen
en in goede staat.
● De motor is warmgelopen.
● De koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog.
● De temperatuur van de uitlaat‐ gassen is niet te hoog, bijv. na hetrijden met hoge motorbelasting.