
Systemen ter ondersteuning van de bestuurderAfstand van wagen
tot obstakelGe-
luids-
signaal
In kleurendis-
play: kleur van segment wan- neer een ob-stakel wordt
waargenomen
Voor: ongeveer 31 -
120 cm
Achter: ongeveer 31 -
160 cmIntermit- terendgeluidGeel
Ongeveer 0 - 30 cm
voor of achter a)Constant
gefluitRood
a) Bij wagens met in de fabriek ingebouwde trekhaak wordt het
constante gefluit bij een iets grotere afstand geproduceerd.
Met aanhangwagen
Bij wagens met in de fabriek ingebouwde
trekhaak en een elektrisch aangesloten aan-
hangwagen wordt in het scherm de bijbeho-
rende grafiek weergegeven. In dit geval wor-
den de afstanden achter de wagen niet weer-
gegeven.
Geluid van parkeerhulp uitschakelen
U kunt het geluid van de akoestische waar-
schuwingen van het OPS uitschakelen door
de knop in het scherm van de radio of het
n av
igatie
systeem kort in te drukken. Om de
akoestische waarschuwingen weer in te scha-
kelen drukt u de knop opnieuw kort in.
Wanneer u het OPS uitschakelt en opnieuw
inschakelt, wordt de onderdrukking van het geluid geannuleerd. De foutmeldingen kun-
nen niet worden uit
geschakeld. ATTENTIE
Laat u niet afleiden door naar het display te
kijken. Inparkeersysteem* (Park As-
sis
t)
In
leiding tot thema
››› T
ab. op pag. 2
Het inparkeersysteem helpt de bestuurder bij
het zoeken naar een geschikte parkeerplaats,
bij het parkeren van de wagen in plekken die
parallel aan en schuin op het wegdek staan,
en bij het verlaten van de parkeerplaats als
de wagen parallel aan het wegdek gepar-
keerd staat.
Het inparkeersysteem is onderhevig aan de
eigen beperkingen van het systeem, en het
gebruik ervan vereist dat de bestuurder zeer
goed moet opletten ››› .
D e p
ark eerhu
lp is een onderdeel van het in-
parkeersysteem dat de bestuurder helpt bij
het op de parkeerplaats parkeren van de wa-
gen. Bij wagens met optisch parkeersysteem
(OPS) wordt
op het scherm van de radio of
het navigatiesysteem de aan de achterkant
van de wagen gecontroleerde zone weerge-
geven, waarbij - binnen de beperkingen van
het systeem - de relatieve positie van de ob-
stakels ten opzichte van de wagen worden
aangeduid.
Het inparkeersysteem kan niet worden inge-
schakeld als de in de fabriek ingebouwde
trekhaak op een elektrische wijze op de aan-
hangwagen aangesloten is. ATTENTIE
Ondanks de hulp van het inparkeersysteem
moet u tijdens het
parkeren geen risico's lo-
pen. Ondanks het systeem moet de bestuur-
der te allen tijde opmerkzaam blijven.
● Onbedoelde bewegingen van de wagen
kunnen erns
tig letsel veroorzaken.
● Pas de snelheid en de rijstijl aan het zicht,
het wegdek, het
verkeer en de weersomstan-
digheden aan.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kleding, en e
xterne geluidsbronnen kunnen
de signalen van de parkeerhulp of de sys-
teemsensoren negatief beïnvloeden, of de
signalen ervan niet weerkaatsen.
● De sensoren hebben dode hoeken waarin
personen en obj
ecten niet kunnen worden
waargenomen. » 223
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Afb. 213
Gedetecteerde open ruimte: schakel
de ac ht
eruitrij v
ersnelling in om te parkeren
(recht of schuin). Voorbereidingen voor parkeren
● De antislipregeling ASR moet zijn ingescha-
k el
d ››
› pag. 197.
● In parkeerplaatsen die parallel aan het
wegdek lopen: druk
de toets bij een snel-
heid v
an m ax
imaal 50 km/u (31 mph) één
keer in. Als de functie in werking is, brandt
het controlelampje in de toets ›››
afb. 212. ●
In parkeerpl
aatsen die haaks op het weg-
dek staan: druk de toets bij een snelheid
v an m
axim
aal 50 km/u (31 mph) twee keer
in. Als de functie in werking is, brandt het
controlelampje in de toets ››› afb. 212.
● Druk indien nodig de toets opnieuw in
om de p ark
eermodu s
te wijzigen.
● Zet het knipperlicht aan aan de kant waar u
een open ruimte om te park
eren wilt detecte-
ren: Op het display in het instrumentenpa-
neel wordt de desbetreffende zijde van het
wegdek weergegeven.
Parkeren
● Bij parallel aan wegdek parkeren: rijd de
wagen met een s
nelheid van 40 km/u (25
mph) en op een afstand tussen 0,5 m en 2 m
langs de open ruimte.
● Bij haaks op wegdek parkeren: rijd de wa-
gen met een s
nelheid van 20 km/u (12 mph)
en op een afstand tussen 0,5 m en 2 m langs
de open ruimte.
● Het beste parkeerresultaat krijgt u, als u uw
wagen z
o parallel mogelijk ten opzichte van
de geparkeerde wagens resp. de stoeprand
houdt.
● Als op het display in het instrumentenpa-
neel een ges
chikte open ruimte wordt weer-
gegeven, zet de wagen dan stil en schakel de
achteruitversnelling in.
● Volg de aanwijzingen op het display in het
instrumentenp
aneel. ●
Laat na enige tijd het
stuurwiel los wanneer
de volgende waarschuwing ››› wordt weer-
g e
g ev
en: Het systeem neemt het
stuurwiel actief over! Houd de
omgeving in de gaten.
● Houd de omgeving in de gaten en geef
voorzic
htig gas, met maximaal 7 km/u (4
mph).
● Het inparkeersysteem bedient alleen
het
stuurwiel tijdens de manoeuvre. De bestuur-
der bedient het gaspedaal, het koppelings-
pedaal en het rempedaal.
● Volg de visuele aanwijzingen en de akoesti-
sche sign
alen van het inparkeersysteem tot
de manoeuvre voltooid is.
● Het inparkeersysteem stuurt de wagen zo-
wel naar
voren als naar achteren tot de wa-
gen recht in de open ruimte staat.
● De manoeuvre is voltooid wanneer de daar-
bij behorende waar
schuwing op het display
in het instrumentenpaneel wordt weergege-
ven.
Parkeermanoeuvre voortijdig voltooien of
onderbreken
Het inparkeersysteem onderbreekt de ma-
noeuvre voortijdig als een van de volgende
situaties zich voordoet:
● Indrukken toets .
● De wagen rijdt harder dan 7 km/u (4 mph).
● De bestuurder neemt de besturing over. »
225
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Bedienen
● De p
ark eerm
anoeuvre is niet voltooid en er
zijn zes minuten verstreken vanaf het mo-
ment dat de automatische stuurwielhulp in-
geschakeld werd.
● Er wordt een schuifdeur geopend. Om de
manoeuvre af
te maken, sluit u de schuifdeur
en drukt u de toets opnieuw in.
● Er treedt een storing in het systeem (sys-
t eem tijdelijk
niet be
schikbaar) op.
● De ASR is uitgeschakeld, of de ASR of de
ESC grijpt in. ATTENTIE
Tijdens het parkeren met het inparkeersys-
teem draait het
stuurwiel snel zelfstandig
rond. Als u uw handen in de openingen van
het stuurwiel steekt, kunt u zichzelf verwon-
den. Let op
● Het inpark eer
systeem heeft zijn beperkin-
gen. U kunt met het inparkeersysteem bij-
voorbeeld niet in krappe bochten parkeren.
● Hoewel het inparkeersysteem weet dat er
niet vo
ldoende ruimte is om de wagen te par-
keren, wordt op het display in het instrumen-
tenpaneel toch deze ruimte weergegeven. In
dit geval wordt u aangeraden de parkeerma-
noeuvre niet uit te voeren.
● Als u voortijdig tussen de vooruit- en ach-
teruitver
snelling schakelt (d.w.z. voordat het
signaal van het inparkeersysteem dit aan- geeft), dan wordt de wagen niet goed gepar-
keerd.
● Al
s u de wagen recht (parallel aan het weg-
dek) parkeert, w
eerklinkt een signaal dat de
bestuurder erop attent maakt wanneer de
vooruitversnelling en wanneer de achteruit-
versnelling geschakeld moet worden, omdat
het signaal van het inparkeersysteem niet
aangeeft wanneer van rijrichting verandert
moet worden.
● U kunt het inparkeersysteem ook later in-
schak
elen, wanneer u met de wagen met
maximaal 40 km/u (25 mph) langs een ge-
schikte parallelle open ruimte of met 20 km/u
(12 mph) langs een schuine open ruimte
(haaks op wegdek) rijdt, en vervolgens op de
toets drukt.
● De voortgangsbalk op het display in het in-
strumentenp aneel
geeft met symbolen de re-
latieve af te leggen afstand weer.
● Wanneer het inparkeersysteem het stuur-
wiel bedient en de w
agen stilstaat, wordt
daarnaast het symbool weergegeven. Trap
het rempedaal in zodat het stuurwiel terwijl
de wagen stilstaat kan draaien, en op deze
manier het aantal manoeuvres beperkt wordt.
● De lengte van de open ruimte is "geschikt"
voor parker
en als deze minimaal 1,1 m groter
is dan de lengte van de wagen.
● Als na het verwisselen van de wielen de wa-
gen niet meer goed g
eparkeerd wordt, moet
de wielomtrek van de nieuwe wielen in het
systeem worden opgeslagen. Dit proces
wordt tijdens het rijden automatisch uitge-
voerd. U kunt dit proces vergemakkelijken door de wagen bijvoorbeeld langzaam (met
minder dan 20 km/u) (12 mph)) in een le
g
e
parkeerruimte te rijden. Parkeerplaats met inparkeersysteem
verlat
en Parkeerplaats verlaten
● De motor van de wagen starten.
● Indrukken toets . Als de functie in werk-
ing is, br andt
het controlelampje in de toets
››› afb. 212.
● Zet het knipperlicht aan aan de zijde van
de wagen die al s
eerste de parkeerplaats
gaat verlaten.
● Schakel de achteruitversnelling in.
● Volg de aanwijzingen van het inparkeersys-
teem.
● Wanneer de v
olgende waarschuwing wordt
weerge
geven, laat dan het stuurwiel los ››› in Parkeren met inparkeersysteem op
p
ag. 226
: Het systeem neemt het
stuurwiel actief over! Houd de
omgeving in de gaten.
● Houd de om
geving in de gaten en geef
voorzic
htig gas, met maximaal 7 km/u (4
mph).
226

Bedienen
U kunt de modus wijzigen door de knop in
het di
sp
lay van de radio of het navigatiesys-
teem in te drukken. De modus waarnaar over-
geschakeld kan worden, wordt altijd alleen
weergegeven. ATTENTIE
Als u de camera gebruikt voor het berekenen
van de afs t
and van de wagen tot obstakels
(personen, wagens, enz.), houdt er dan reke-
ning mee dat dit onnauwkeurig is. U kunt
hierdoor ongevallen en ernstig letsel veroor-
zaken.
● De cameralens vergroot en vervormt het
blikvel
d en geeft de voorwerpen anders en
vaag op het scherm weer.
● Het is mogelijk dat bepaalde voorwerpen
niet of niet er duidelijk
weergegeven worden
(bijv. dunne palen of hekken) vanwege de re-
solutie van de monitor, of als er weinig licht
is.
● De camera heeft dode hoeken waarin per-
sonen en object
en niet kunnen worden waar-
genomen.
● Houd de cameralens schoon en vrij van
sneeuw en ijs. B
edek de lens niet. ATTENTIE
De intelligente techniek in de achteruitkijkca-
mera kan de n at
uurkundig en door het sys-
teem zelf bepaalde grenzen niet overwinnen.
Het onachtzame of ongecontroleerde gebruik
van de achteruitkijkcamera kan ernstig letsel en ongevallen veroorzaken. Ondanks het sys-
teem moet de be
s
tuurder te allen tijde op-
merkzaam blijven.
● Pas de snelheid en de rijstijl aan het zicht,
het wegdek, het
verkeer en de weersomstan-
digheden aan.
● Houd altijd de omgeving van de wagen in
de gaten en kijk
altijd in de richting van de
plek waar u de wagen wilt parkeren. Op het
scherm wordt de rijweg van de achterzijde
van de wagen afhankelijk van de draaihoek
van het stuur weergegeven. De voorzijde van
de wagen zwenkt ten opzichte van de achter-
zijde meer uit.
● Laat u niet afleiden door naar het display te
kijken.
● Houd de omg
eving van de wagen altijd in
de gaten omdat
de camera's niet altijd kinde-
ren, dieren of voorwerpen detecteren.
● Het is mogelijk dat het systeem niet alle
zones duidelijk
weergeeft.
● Gebruik de achteruitrijcamera alleen bij
voll
edig gesloten achterklep. VOORZICHTIG
● De camer a g
eeft de beelden slechts tweedi-
mensionaal in het scherm weer. Vanwege het
ontbreken van diepte kan het moeilijk zijn
voorwerpen die uitsteken of gleuven in het
wegdek te herkennen, of zelfs helemaal niet
herkennen.
● Voorwerpen als aanhangerdissels, dunne
stang
en, hekwerken, palen en bomen worden in bepaalde omstandigheden niet door de ca-
mera's herk
end en k
unnen tot beschadiging
van de wagen leiden. Gebruiksaanwijzingen
Afb. 214
In de achterklep: inbouwplaats van
ac ht
eruitk ijk
camera. Afb. 215
Aanwijzing van achteruitkijkcamera:
modu s
2 in g
eschakeld.228

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Functietoetsen op het display: menu w eer
gev
en; menu verbergen.
Het beeld van de achteruitrijcamera uit-
schakelen.
De help weergeven. In het hulpschema
wordt uitleg gegeven over de oppervlak-
ken en lijnen in het camerabeeld. Druk
op om de help te verlaten.
Het geluid uitschakelen.
De aanwijzing aanpassen: helderheid,
contrast, kleur.
De oriëntatiepunten koppelen om achter-
uit rijdend haaks op het wegdek (modus
1) te parkeren.
Het optische parkeersysteem weergeven.
Bediening in wagens zonder optisch parkeersys-
teem (OPS)
De aanduiding
automatisch in-
schakelen:Schakel de achteruitrijversnelling
bij ingeschakeld contact of draai-
ende motor in. Modus 1 wordt
weergegeven.
Schakel de dis-
playweergave
handmatig uit:
Druk op een toets om het gebied
op de radio of het navigatiesys-
teem te selecteren ››› brochure Ra-
dio of ››› brochure Navigatiesys-
teem.
OF: druk op de knop
op het
scherm.
OF: Na het uitschakelen van het
contact wordt het beeld van de ach-
teruitkijkcamera kort op het scherm
weergegeven. 1
2
3
4
5
6
7
De aanduiding
uitschakelen door
de achteruitrijver-
snelling uit te
schakelen:Het beeld wordt na ongeveer 10 se-
conden uitgeschakeld.
De aanduiding
uitschakelen door
vooruit te rijden:Rijd vooruit met een minimale snel-
heid van ca. 15 km/u (9 mph).
Bediening in wagens met optisch parkeersysteem
(OPS)
De aanduiding
automatisch in-
schakelen:Schakel de achteruitrijversnelling
bij ingeschakeld contact of draai-
ende motor in. Modus 1 wordt
weergegeven.
Schakel de dis-
playweergave
handmatig uit:
Druk op een toets om het gebied
op de radio of het navigatiesys-
teem te selecteren
››› brochure Ra-
dio of ››› brochure Navigatiesys-
teem.
OF: druk op de knop
op het
scherm.
OF: Na het uitschakelen van het
contact wordt het beeld van de ach-
teruitkijkcamera kort op het scherm
weergegeven.
Indrukken toets .
De aanduiding
uitschakelen door
de achteruitrijver-
snelling uit te
schakelen:Onmiddellijk hierna wordt de aan-
duiding van het OPS weergegeven.
De aanduiding
uitschakelen door
vooruit te rijden:Rijd vooruit met een minimale snel-
heid van ca. 10 km/u (6 mph). Bijzonderheden
1) Gebruik de achteruitkijkcamera in de volgen-
de gevallen niet:
– Als er een storing in de dynamische regeling van het
onderstel (DCC) optreedt.
– Als het beeld niet duidelijk of betrouwbaar wordt
weergegeven (weinig zicht of vieze lens).
– Als de ruimte achter de wagen niet duidelijk en in zijn
geheel herkend wordt.
– Als achter in de wagen te veel lading ligt.
– Als de bestuurder niet bekend is met het systeem.
– Als de achterklep geopend is.
– Als de stand of de inbouwhoek van de camera is ver-
anderd (bijv. na een aanrijding), moet u het systeem in
een gespecialiseerde werkplaats laten nakijken.
2) Gezichtsbedrog door de camera (voorbeel-
den)
De beelden van de achteruitrijcamera zijn tweedimen-
sionaal. Gleuven in het wegdek of voorwerpen die uit de
grond of andere wagen steken, zijn moeilijk herkenbaar,
of worden niet weergegeven vanwege het ontbreken van
diepte van het schermbeeld.
Het lijkt soms alsof een voorwerp of een andere wagen
dichter bij of verder weg staat dan dat het voorwerp of
de wagen werkelijk staat:
» 229
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Bedienen2) Gezichtsbedrog door de camera (voorbeel-
den)
– Bij het overgaan van een vlakke ondergrond naar een
helling.
– Bij het overgaan van een helling naar een vlakke on-
dergrond.
– Als achter in de wagen te veel lading ligt.
– Bij het naderen van uitstekende voorwerpen. Deze
voorwerpen kunnen bij het achteruitrijden buiten de ge-
zichtsveld van de camera vallen.
Cameralens schoonmaken
M
aak
de c amer
alens schoon en houd de ca-
meralens vrij van sneeuw en ijs:
● Maak de cameralens met een in de handel
verkrijg
baar glasreinigingsmiddel op basis
van alcohol nat en veeg de lens met een dro-
ge doek schoon ››› .
● Verwijder de sneeuw met een handveger.
● Verwijder ijs bij voorkeur met een ontdoois-
pr a
y
›
›› .
VOORZICHTIG
● Gebruik nooit s
churende schoonmaakmid-
delen voor het schoonmaken van de lens.
● Verwijder sneeuw of ijs nooit met lauw of
warm water
van de cameralens. De lens kan
hierdoor beschadigd raken. Let op
● SEAT r aa
dt u aan het inparkeren met de
achteruitrijcamera op een plek of parkeer-
plaats met weinig verkeer te oefenen om met
het systeem, de oriëntatielijnen en de werk-
ing hiervan vertrouwd te raken.
● Als de achterklep geopend is, of als de in
de fabriek ing
ebouwde trekhaak op een elek-
trische wijze op de aanhangwagen aangeslo-
ten, worden de oriëntatielijnen niet op het
scherm weergegeven. Haaks op wegdek parkeren (modus 1)
Afb. 216
Display: oriëntatielijnen van parkeer-
ruimt e ac
hter w
agen. Overzicht van oriëntatiepunten.
B
et
ek eni
s van op scherm geprojecteerde ori-
ëntatielijnen ››› afb. 216. Alle lengtes van de
oriëntatielijnen gebruiken als referentiepunt een wagen die op een horizontaal oppervlak
staat.
R
ood: veiligheidsafstand, dat wil zeggen
zone van wegdek die zich ongeveer 40
cm achter de wagen bevindt.
Groen: verlenging van wagen (iets ver-
ruimd) naar achteren. De groen gemar-
keerde zone eindigt ongeveer twee meter
achter de wagen, boven het wegdek.
Geel: verlenging van wagen naar achter-
en overeenkomstig de draaihoek van het
stuurwiel. De geel gemarkeerde zone ein-
digt ongeveer drie meter achter de wa-
gen, boven het wegdek.
Parkeren
● Plaats de wagen voor een open ruimte en
schak
el de achteruitversnelling in.
● Rijd langzaam achteruit en draai het stuur-
wiel z
odanig dat de gele oriëntatielijnen u
naar de open ruimte leiden ››› afb. 216 3 .
● Lijn de wagen met de groene oriëntatielij-
nen op de p ark
eerp l
aats recht uit.
1 2
3
230

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Parallel aan wegdek parkeren (mo-
du s 2) Afb. 217
Display: oriëntatielijnen en -opper-
vl akk
en v
an ruimte achter de wagen. Na het aanzetten van het knipperlicht worden
de niet
-benodigde lijnen en op
pervl
akken
gewist.
Overzicht van oriëntatiepunten.
Betekenis van op scherm geprojecteerde ori-
ëntatielijnen en -oppervlakken ››› afb. 217.
Alle lengtes van de oriëntatielijnen gebruiken
als referentiepunt een wagen die op een hori-
zontaal oppervlak staat.
Veiligheidsafstand: zone van wegdek die
zich ongeveer 40 cm achter de wagen be-
vindt.
Zijbereik van wagen.
Draaipunt bij parkeren. Wanneer de gele
lijn de stoeprand of een andere limiet van
1
2
3 de open ruimte voor het parkeren raakt,
i
s
het p
unt bereikt waarop de wagen ge-
draaid moet worden (loep).
Benodigde vrije ruimte voor parallel par-
keren van wagen. Het weergegeven op-
pervlak moet volledig in de open ruimte
vallen.
Mogelijk geparkeerde wagen naast rand
van wegdek.
Parkeren
● Plaats de wagen op 1 m afstand parallel
aan de parkeerpl
aats en schakel de achter-
uitversnelling in.
● Schakel op het display van het navigatie-
systeem modu
s 2 in om de wagen parallel te
parkeren.
● Rijd langzaam achteruit en draai het stuur-
wiel z
odanig dat het gele op het scherm
weergegeven oppervlak eindigt voor een mo-
gelijk obstakel 5 (bijv. een andere wagen).
● Draai het stuurwiel maximaal tot de open
ruimt e en rijd l
ang
zaam achteruit.
● Wanneer de gele lijn 3 het zijbereik van
de open ruimt e r
aakt, b ij
voorbeeld het zij-
spoor of de stoeprand (loep), draai dan het
stuurwiel maximaal in tegengestelde rich-
ting.
● Rijd verder achteruit tot de wagen parallel
aan het wegdek
in de open ruimte staat. Cor-
rigeer indien nodig de positie. 4
5 Afstandsregeling* (Snelheids-
r
e
g el
systeem - GRA)
Waarschuwings- en controlelampjes Afb. 218
Display in het instrumentenpaneel:
s t
at u
saanduidingen van GRA.
Springt aan
Het snelheidsregelsysteem regelt de snelheid van de
wagen.
Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e contr
ole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit. »
231
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Bedienen
Weergave op het display
Het s
nelheid sr
egelsysteem is in verscheide-
ne versies beschikbaar. In wagens met multi-
functie-indicator (MFA) wordt de geprogram-
meerde snelheid op het display in het instru-
mentenpaneel weergegeven.
Status afb. 218:
GRA tijdelijk uitgeschakeld. De gepro-
grammeerde snelheid wordt in kleine cij-
fers weergegeven.
Systeemfout. Raadpleeg een gespeciali-
seerde werkplaats.
GRA ingeschakeld. Het snelheidsgeheu-
gen is leeg.
De GRA is actief. De geprogrammeerde
snelheid wordt in grote cijfers weergege-
ven. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Controle- en
waars c
huwingslampjes op pag. 110 in acht
nemen. Snelheidsregelsysteem gebruiken
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 32
Het snelheidsregelsysteem (GRA) zorgt er-
voor dat tijdens het vooruit rijden met snel-
heden vanaf ongeveer 20 km/u (12 mijl per A
B
C
D uur) de geprogrammeerde snelheid constant
w
or
dt aan
gehouden.
Het GRA vermindert alleen de snelheid wan-
neer het gaspedaal wordt bediend en er niet
geremd wordt ››› .
Hel lin
gen af
dalen met de SRS
Als het SRS de snelheid van de wagen bij het
omlaag rijden van een helling niet constant
kan houden, rem de wagen dan met het rem-
pedaal af en schakel indien nodig terug.
Automatisch uitschakelen
Het snelheidsregelsysteem SRS wordt auto-
matisch uitgeschakeld of tijdelijk onderbro-
ken:
● Als het systeem een storing detecteert die
de werking
van het SRS beïnvloeden kan.
● Als gedurende een bepaalde tijd de wagen
met een snelheid ger
eden wordt die hoger is
dan de geprogrammeerde snelheid vanwege
het intrappen van het gaspedaal.
● Als het rem- of koppelingspedaal wordt in-
getrapt.
● A
ls er wordt op- of teruggeschakeld.
● Als de airbag geactiveerd wordt. ATTENTIE
Als u met een constante snelheid niet op een
veilig e af
stand van andere weggebruikers kunt rijden, kan het gebruik van het snel-
heidsre
g
elsysteem tot ongevallen en ernstig
letsel leiden.
● Gebruik het snelheidsregelsysteem nooit in
druk verk
eer, als de veiligheidsafstand onvol-
doende is, op steile wegen, op bochtige of
gladde wegen (sneeuw, ijs, regen of stenen),
en op overstroomde wegen.
● Gebruik het SRS ook nooit buiten de ver-
harde we
gen of op onverharde wegen.
● Pas de snelheid aan en houd een veilige af-
stand aan tot
uw voorliggers afhankelijk van
het zicht, het klimaat, het wegdek en het ver-
keer.
● Schakel het snelheidsregelsysteem altijd
na gebruik
uit om te voorkomen dat de snel-
heid onverwacht geregeld wordt.
● Het is gevaarlijk weer terug te gaan naar de
opges
lagen snelheid wanneer die snelheid te
hoog is voor de omstandigheden van dat mo-
ment (wegdek, verkeer, weersgesteldheid).
● Bij het bergafwaarts rijden kan het snel-
heidsreg
elsysteem de snelheid niet constant
houden. Door het eigen gewicht van de wa-
gen kan de snelheid toenemen. Schakel terug
of rem de wagen met de voetrem af. 232