Page 89 of 239

Instrumenten en bedieningsorganen87BrandtEr zit een storing in het systeem. Ver‐
der rijden is mogelijk. De rijstabiliteit
kan echter afhankelijk van de staat
van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Knippert
Het systeem grijpt actief in. Het mo‐ torvermogen kan worden begrensd
en de auto kan automatisch iets wor‐
den afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) 3 142, Traction Control-sys‐
teem 3 141.
Traction Control-systeem UIT
k brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Voorverwarming ! brandt geel.Het voorverwarmen van de dieselmo‐
tor is geactiveerd. Wordt alleen bij
lage buitentemperaturen ingescha‐
keld.
Roetfilter
% brandt of knippert geel.
Het dieselpartikelfilter moet gerege‐
nereerd worden.
Blijven rijden totdat % dooft. Laat het
motortoerental zo mogelijk niet onder
2000 omw/min dalen.
Brandt
Het dieselpartikelfilter is vol. Start het regeneratieproces zo spoedig moge‐
lijk.
Knippert
Het maximale vulniveau van het filter
is bereikt. Start het regeneratieproces onmiddellijk om schade aan de motor
te voorkomen.
Roetfilter 3 133, Stop-startsysteem
3 130.Bandenspanningscontrole‐
systeem
w brandt of knippert geel.
Brandt Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Knippert
Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor (bijv.
reservewiel). Na 60–90 seconden
brandt de controlelamp continu. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Bandenspanningscontrolesysteem
3 191.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Page 90 of 239

88Instrumenten en bedieningsorganenBrandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat
de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Het oliepeil controleren alvorens de hulp van een werkplaats in te roepen
3 171.
Te laag brandstofpeil i brandt of knippert geel.
Brandt Peil in brandstoftank is te laag.
Knippert
Brandstofvoorraad opgebruikt. On‐
middellijk bijtanken. Tank nooit leeg‐
rijden.
Tanken 3 159.
Katalysator 3 134.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 176.
Startbeveiliging d knippert geel.
Storing in de startbeveiliging. De mo‐
tor kan niet worden gestart.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een reparatiebedrijf laten verhel‐ pen.
Rijverlichting
8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 109.
Grootlicht
C brandt blauw.
Brandt wanneer het grootlicht aan is of tijdens een lichtsignaal 3 110 of
wanneer het grootlicht aan is met
grootlichtassistentie, adaptief rijlicht
3 112.
Adaptive Forward Lighting
f brandt of knippert geel.
Brandt Het adaptief rijlicht voor moet wordenonderhouden.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Page 91 of 239

Instrumenten en bedieningsorganen89Adaptief rijlicht (AFL) 3 112.
Knippert
Systeem overgeschakeld op symme‐
trisch dimlicht.
Controlelamp f knippert na het in‐
schakelen van de ontsteking ca.
4 seconden om u eraan te herinneren dat het systeem is geactiveerd
3 111.
Automatische verlichting 3 110.
Mistlamp > brandt groen.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐
keld 3 115.
Mistachterlicht
r brandt geel.
Het mistachterlicht is ingeschakeld 3 115.
Cruise control
m brandt wit of groen.Brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
Brandt groen
De cruise control is actief.
Cruise control 3 144.
Voorligger gedetecteerd
A brandt groen.
Er is een voertuig in dezelfde rijstrook gedetecteerd.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 146.
Motorkap open / brandt wanneer de motorkap bij
auto's met stop/start-systeem open
is.
Stop-startsysteem 3 130.
Portier open h brandt rood.
Een portier of de achterklep is ge‐
opend.Informatiedisplays
Driver Information Center
Het bestuurdersinformatiecentrum zit op de instrumentengroep tussen de
snelheidsmeter en de toerenteller.
Beschikbaar als Midlevel-, Uplevel- of
Uplevel-Combi-display.
Midlevel-display geeft aan:
● algemene kilometerteller
● dagteller
● sommige controlelampjes
● boordinformatie
Page 92 of 239

90Instrumenten en bedieningsorganen● reis-/brandstofinformatie
● boordinformatie, in de vorm van cijfercodes 3 95
In het Uplevel-display kunnen via de
knop MENU op de richtingaanwijzer‐
hendel de volgende hoofdmenu's worden geselecteerd:
● Informatie- menu voertuig
● Informatiemenu dagteller/
brandst.
In het Uplevel-Combi-display kunnen
via MENU op de richtingaanwijzer‐
hendel menupagina's worden gese‐
lecteerd. Menusymbolen verschijnen
op de bovenste regel van het display:
● X Informatie- menu voertuig
● W Informatiemenu dagteller/
brandst.
● s Informatiemenu ECO
Sommige weergegeven functies ver‐ schillen onderweg ten opzichte van
stilstand van de auto. Sommige func‐
ties zijn alleen onderweg beschik‐
baar.
Persoonlijke instellingen 3 100. Op‐
geslagen instellingen 3 21.
Menu's en functies selecteren
U selecteert de menu's en functies
met de toetsen op de richtingaanwij‐
zerhendel.
Druk op MENU om tussen de menu's
te schakelen of om vanuit een sub‐ menu één niveau terug te gaan.
Page 93 of 239

Instrumenten en bedieningsorganen91
Draai aan het stelwiel om een menu-
optie te markeren of om een nume‐
rieke waarde in te stellen.
Druk op SET/CLR om een functie te
selecteren of om een bericht te be‐
vestigen.
Informatie- menu voertuig
Druk op MENU om de Informatie-
menu voertuig te selecteren of selec‐
teer X op het Uplevel-Combi-dis‐
play.
Draai aan het stelwiel om een sub‐
menu te selecteren. Druk op
SET/CLR om te bevestigen.
Volg de instructies in de submenu's.
Mogelijke submenu's zijn, afhankelijk
van de versie:
● Eenheid : U kunt de weergegeven
eenheden veranderen
● Band.span.controle : controleert
de bandenspanning van alle ban‐ den onder het rijden 3 191
● Bandenbelasting : selecteer de
bandenspanningscategorie vol‐
gens de huidige bandenspanning
3 191
● Resterende levensduur olie :
geeft aan wanneer de motorolie
ververst en het filter vervangen
moet worden 3 80● Verkeersbordherkenning : geeft
herkende verkeersborden weer
voor het huidige gedeelte van de
route 3 152
● Snelheidswaarschuwing : bij
overschrijden van de ingestelde
snelheidslimiet klinkt er een ge‐
luidssignaal
Selectie en aanduiding kunnen afwij‐ ken in Midlevel-display, Uplevel-dis‐
play en Uplevel-Combi-display.
Informatiemenu dagteller/
brandst.
Druk op MENU om de
Informatiemenu dagteller/brandst. te
selecteren of selecteer W op het
Uplevel-Combi-display.
Draai aan het stelwiel om een sub‐
menu te selecteren. Druk op
SET/CLR om te bevestigen.
● dagteller 1
● dagteller 2
● digitale snelheid
Dagteller 2 en digitale snelheid zijn alleen beschikbaar bij auto’s met een Uplevel- of Uplevel-Combi-display.
Page 94 of 239

92Instrumenten en bedieningsorganenOp auto's met tripcomputer zijn meer
submenu's beschikbaar.
Selectie en aanduiding kunnen afwij‐
ken in Midlevel-, Uplevel-, en Uplevel- Combi-display.
Informatiemenu dagteller/brandstof,
tripcomputer 3 97.
Informatiemenu ECO Druk op MENU om s op de bo‐
venste regel van het Uplevel-Combi-
display te selecteren.
Draai aan het stelwiel om een sub‐
menu te selecteren. Druk op
SET/CLR om te bevestigen.
Submenu's zijn:● Schakelaanduiding : De huidige
versnelling verschijnt in een pijl‐
tje. De afbeelding erboven geeft
aan dat de bestuurder omwille
van het brandstofverbruik moet
opschakelen.
Eco-index-display : Het huidige
brandstofverbruik verschijnt op een segmentendisplay. Pas voor
een zuinige rijstijl uw rijstijl zoda‐
nig aan dat de gevulde segmen‐ ten binnen de Eco-zone blijven.
Hoe meer segmenten er gevuld
zijn, hoe hoger het brandstofver‐
bruik. Tegelijkertijd wordt de hui‐
dige verbruikswaarde weergege‐ ven.● Grootverbruikers De lijst van de
hoogste momenteel ingescha‐
kelde comfortverbruikers ver‐ schijnt in aflopende volgorde. De
mogelijke brandstofbesparing wordt aangegeven. Een uitge‐
schakelde verbruiker verdwijnt
van de lijst en de verbruiks‐
waarde wordt bijgewerkt.
Incidenteel wordt de achterruit‐
verwarming automatisch geacti‐
veerd om de motor zwaarder te
belasten. In dat geval wordt de
achterruitverwarming aangeduid
als een van de grootste verbrui‐
kers, zonder dat de bestuurder
deze heeft geactiveerd.
Page 95 of 239

Instrumenten en bedieningsorganen93●Zuinig rijden : geeft de gemid‐
delde verbruiksontwikkeling over een afstand van 50 km weer. Ge‐ vulde segmenten tonen het ver‐
bruik in stappen van 5 km en la‐
ten de gevolgen van de terrein‐
gesteldheid of het rijgedrag op
het brandstofverbruik zien.
Graphic-Info-Display, Color-Info-Display
Afhankelijk van de voertuigconfigura‐ tie heeft het voertuig een Graphic-
Info-Display of een Colour-Info-Dis‐
play. Het Info-Display bevindt zich in
het instrumentenpaneel boven het in‐
fotainmentsysteem.Graphic-Info-Display
Graphic-Info-Display geeft aan:
● tijd 3 76
● buitentemperatuur 3 75
● datum 3 76
● Infotainmentsysteem, zie be‐ schrijving in de handleiding Info‐
tainment
● persoonlijke instellingen 3 100
Colour-Info-Display
Het Colour-Info-Display geeft in kleur
weer:
● tijd 3 76
● buitentemperatuur 3 75
● datum 3 76
● Infotainmentsysteem, zie be‐ schrijving in de handleiding Info‐
tainment
● navigatie, zie beschrijving in de handleiding Infotainment
● systeeminstellingen
● boordinformatie 3 95
● persoonlijke instellingen 3 100
Page 96 of 239

94Instrumenten en bedieningsorganenDe getoonde informatie en de weer‐
gave ervan hangen af van de uitvoe‐
ring van de auto en de geselecteerde instellingen.
Menu's en instellingen selecteren
Via het display krijgt u toegang tot de menu's en instellingen.
U maakt uw selecties via:
● de menu's
● de functietoetsen en de multi‐ functionele toets van het infotain‐
ment-systeem
Selecteren met het infotainment-
systeem
Selecteer een functie via de knoppen
van het infotainment-systeem. Het menu van de geselecteerde functie
wordt weergegeven.
U gebruikt de multifunctionele toets
voor het selecteren en bevestigen
van een item.
Multifunctionele toets
De multifunctionele toets is het cen‐
trale bedieningselement voor de me‐
nu's:
Draaien
● een menuoptie markeren
● voor het instellen van een nume‐
rieke waarde of het weergeven
van een menuoptie
Drukken (op de buitenste ring) ● de gemarkeerde optie selecteren
of inschakelen
● een ingestelde waarde bevesti‐ gen
● een systeemfunctie in- of uit‐ schakelen
BACK
Druk op BACK om:
● een menu te verlaten zonder de instellingen te wijzigen
● vanuit een submenu naar een hoger menuniveau terug te keren
● het laatste teken van een teken‐ reeks te wissen
Houd BACK enkele seconden inge‐
drukt om de gehele invoer te wissen.
Persoonlijke instellingen 3 100.