OPGELET
Elke band, inclusief het reservewiel (indien voorzien), dient maandelijks in koude
toestand gecontroleerd te worden en op de bandenspanning gebracht te worden welke
wordt aanbevolen door de autofabrikant op het voertuiginformatieplaatje of
bandenspanningslabel. (Als uw auto banden van een verschillende maat heeft dan de
maat die op het voertuiginformatieplaatje of bandenspanningslabel staat aangegeven,
dient u de juiste bandenspanning voor deze banden te bepalen.)
Bij wijze van extra veiligheidsvoorziening is uw auto uitgerust met een
bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) dat een verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning laat branden wanneer de bandenspanning van één of meerdere van uw
banden beduidend laag is. Wanneer dus het verklikkerlichtje voor lage bandenspanning
gaat branden, dient u te stoppen en uw banden zo spoedig mogelijk te controleren en
deze op de juiste spanning te brengen. Rijden met een band waarvan de bandenspanning
beduidend laag is, kan oververhit raken van de band en bandenpech veroorzaken. Te
lage bandenspanning verhoogt ook het brandstofverbruik, leidt tot snellere slijtage van
het bandenprofiel en kan de bestuurbaarheid en remweg nadelig beïnvloeden.
Houd er rekening mee dat het TPMS systeem geen remedie biedt voor een onjuist
bandenonderhoud en het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder de juiste
bandenspanning te handhaven, ook als een te lage bandenspanning nog niet het niveau
heeft bereikt dat het TPMS verklikkerlichtje voor lage bandenspanning gaat branden.
Uw auto is ook uitgerust met een TPMS storingindikator om aan te geven wanneer het
systeem niet correct functioneert.
De TPMS storingindicator is gecombineerd met het verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning. Wanneer het systeem een storing bespeurt, gaat het verklikkerlichtje
gedurende ongeveer één minuut knipperen en blijft vervolgens continu branden. Deze
volgorde blijft voortduren telkens wanneer de auto opnieuw gestart wordt voor zolang
als de storing blijft bestaan. Wanneer de storingindikator brandt, bestaat de kans dat het
systeem een lage bandenspanning niet zoals bedoeld kan opsporen of melden. Storingen
in het TPMS systeem kunnen zich voordoen om uiteenlopende redenen, zoals het
vervangen of verwisselen van banden of velgen op de auto welke verhinderen dat het
TPMS systeem juist kan functioneren. Controleer steeds de TPMS storingindicator na
het vervangen van één of meer banden of velgen op uw auto om er zeker van te zijn dat
na het vervangen of verwisselen van banden en velgen het TPMS systeem juist blijft
functioneren.
Om foutieve aflezingen te voorkomen neemt het systeem gedurende een korte tijd
steekproeven alvorens een probleem te melden. Als gevolg zal een band die snel
leegloopt of plotseling lek is geraakt niet onmiddellijk door het systeem gemeld worden.
4-234
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
OPMERKING
lHet weergavebereik varieert afhankelijk van de auto en de wegsituatie.
lHet weergavebereik is beperkt. Voorwerpen onder de bumper of rondom de
bumperuiteinden kunnen niet worden weergegeven.
lDe afstand die verschijnt in het getoonde beeld is verschillend van de werkelijke
afstand omdat de achteruitkparkeercamera uitgerust is met een specifieke lens.
lBeelden van de achteruitparkeercamera die getoond worden op de monitor zijn
omgekeerde beelden (spiegelbeelden).
lHet is mogelijk dat bepaalde als optie op de auto gemonteerde accessoires door de
camera worden opgenomen. Monteer geen optionele onderdelen die het uitzicht van
de camera kunnen hinderen, zoals lichtgevende onderdelen of onderdelen gemaakt
van reflecterend materiaal.
lOnder de volgende omstandigheden is het mogelijk dat de display moeilijk zichtbaar
is, echter dit duidt niet op een defect.
lOp donkere plaatsen.lWanneer de temperatuur rondom de lens hoog/laag is.lWanneer de camera nat is, zoals op een regenachtige dag of tijdens perioden van
hoge luchtvochtigheid.
lWanneer zich vreemde bestanddelen zoals modder rondom de camera hebben
vastgehecht.
lWanneer de cameralens zonlicht of de lichtbundel van koplampen weerkaatst.
lDe beeldweergave kan vertraagd worden als de temperatuur rondom de camera laag
is.
4-242
Tijdens het rijden
Achteruitkijkmonitor
5Interieurvoorzieningen
Gebruik van de diverse uitrustingsonderdelen voor rijcomfort, zoals
klimaatregeling en audio-installatie.
Klimaatregelsysteem ..................................................................... 5-2
Bedieningstips ........................................................................... 5-2
Bediening van de luchtroosters ................................................. 5-3
Handbediend type ..................................................................... 5-5
Volautomatisch type ................................................................ 5-10
Audio-installatie .......................................................................... 5-15
Antenne ................................................................................... 5-15
Bedieningstips voor audio-installatie ...................................... 5-15
Audioset [Type A/Type B (niet-aanraakscherm)] ................... 5-31
Audioset [Type C/Type D (aanraakscherm)] ........................... 5-48
Gebruik van de audiobedieningsschakelaar ............................ 5-73
AUX/USB modus ................................................................... 5-75
Bluetooth® .................................................................................. 5-95
Bluetooth®
í........................................................................... 5-95
Bluetooth® handsfree (Type B audio)í............................... 5-123
Bluetooth® handsfree (Type C/Type D audio)í.................. 5-132
Bluetooth® Audio (Type B audio)í..................................... 5-142
Bluetooth® Audio (Type C/Type D audio)í........................ 5-145
Oplossen van problemení.................................................... 5-157
Interieuruitrusting .................................................................... 5-162
Zonnekleppen ........................................................................ 5-162
Interieurverlichting ................................................................ 5-162
Stekkerbussen voor accessoires ............................................ 5-165
Bekerhouder .......................................................................... 5-167
Fleshouder ............................................................................. 5-168
Opbergvakken ....................................................................... 5-169
Uitneembare asbak
í............................................................. 5-172
5-1íBepaalde modellen.
Bedieningstips
lGebruik het klimaatregelsysteem
wanneer de motor draait.
lOm te voorkomen dat de accu uitgeput
raakt, de aanjagerregelknop niet
gedurende langere tijd ingeschakeld
laten wanneer het contact op ON staat
en de motor niet draait.
lDe hoeveelheid luchtstroming kan
enigszins afnemen wanneer de i-stop
functie in werking is.
lVerwijder alle obstakels zoals bladeren,
sneeuw en ijs van de motorkap en van
de luchtinlaat in het
ventilatiekastrooster zodat het systeem
efficiënt kan blijven werken.
lGebruik het klimaatregelsysteem om
de ruiten te ontwasemen en de ruiten te
ontvochtigen.
lDe recirculatiestand moet worden
gebruikt bij het rijden door tunnels of
het rijden in een file, of wanneer u de
aanvoer van buitenlucht wilt afsluiten
voor snel koelen van het interieur.
lGebruik de stand voor aanvoer van
buitenlucht voor ventilatie of ontdooien
van de voorruit.
lAls de wagen tijdens warm weer in
direct zonlicht geparkeerd heeft
gestaan, de ramen openen om de
warme lucht te laten ontsnappen en dan
pas de airconditioning inschakelen.
lLaat de airconditioning tenminste
eenmaal per maand ongeveer 10
minuten draaien om een tekort aan
smering van de interne onderdelen te
voorkomen.
lLaat de airconditioning nakijken
alvorens het weer warm wordt. Een
tekort aan koelmiddel kan tot gevolg
hebben dat de airconditioning minder
efficiënt werkt.
De koelmiddelspecificaties worden
aangegeven op een label dat bevestigd
is binnen in de motorruimte. Controleer
het label alvorens koelmiddel bij te
vullen. Als het verkeerde type
koelmiddel wordt gebruikt, kan dit een
ernstig defect aan de airconditioning
veroorzaken.
Raadpleeg voor bijzonderheden een
deskundige reparateur, bij voorkeur een
officiële Mazda reparateur.
Label
5-2
Interieurvoorzieningen
Klimaatregelsysteem
OPMERKING
lWanneer de voorruit beslaat, de
functiekeuzeregelknop in de stand
zetten.
lIndien koelere lucht op
gezichtsniveau gewenst is, de
functiekeuzeregelknop in de stand
zetten en de
temperatuurregelknop afstellen zodat
een optimaal comfort gehandhaafd
blijft.
lDe lucht die naar de vloer stroomt is
warmer dan de lucht die naar het
gezicht gevoerd wordt (behalve
wanneer de temperatuurregelknop in
de hoogste of laagste stand gezet is).
qKoeling (Met airconditioning)
1. Zet de functiekeuzeregelknop in de
stand
.
2. Zet de temperatuurregelknop in de
stand voor koude lucht.
3. Stel de aanjagerregelknop in op de
gewenste snelheid.
4. Schakel de airconditioning is door het
indrukken van de A/C schakelaar.
5. Stel nadat het koelen is begonnen de
aanjagerregelknop en
temperatuurregelknop naar wens af
voor het handhaven van de meest
comfortabele temperatuur.
OPGELET
Als de airconditioning wordt gebruikt
tijdens het oprijden van lange hellingen
of in druk verkeer, het
waarschuwingslampje voor
motorkoelvloeistoftemperatuur in het
oog houden om te zien of dit oplicht of
knippert (pagina 4-38).
De airconditioning kan dan
oververhitting van de motor
veroorzaken. Schakel de
airconditioning uit, indien het
waarschuwingslampje oplicht of
knippert (pagina 7-29).
OPMERKING
lZet wanneer maximale koeling
gewenst is de temperatuurregelknop
in de laagste stand, zet de
luchtinlaatkeuzeschakelaar in de
stand voor gerecirculeerde lucht en
draai vervolgens de
aanjagerregelknop volledig
rechtsom.
lIndien warmere lucht op vloerniveau
gewenst is, de
functiekeuzeregelknop in de
stand zetten en de
temperatuurregelknop afstellen zodat
een optimaal comfort gehandhaafd
blijft.
lDe lucht die naar de vloer stroomt is
warmer dan de lucht die naar het
gezicht gevoerd wordt (behalve
wanneer de temperatuurregelknop in
de hoogste of laagste stand gezet is).
Interieurvoorzieningen
Klimaatregelsysteem
5-7
WAARSCHUWING
Zet bij het ontwasemen de
temperatuurregelaar in de stand voor
hete of warme lucht (stand):
Gebruik van de stand
met de
temperatuurregelaar in de stand voor
koude lucht is gevaarlijk, aangezien
dit het beslaan van de voorruit kan
veroorzaken. Uw uitzicht wordt dan
belemmerd, hetgeen een ernstig
ongeluk tot gevolg kan hebben.
OPMERKING
Gebruik de temperatuurregelknop om
de temperatuur van de luchtstroom te
verhogen en de ruit sneller te
ontwasemen.
qZonlicht/Temperatuursensor
De functie van de volautomatische
airconditioning meet de binnen- en
buitentemperatuur en het zonlicht. Op
basis hiervan wordt vervolgens de
temperatuur van het interieur ingesteld.
OPGELET
Zorg ervoor dat geen van de sensors
gehinderd wordt, anders zal de
automatische airconditioning niet juist
functioneren.
Zonlichtsensor
Interieurtemperatuursensor
5-14
Interieurvoorzieningen
Klimaatregelsysteem
De signalen van FM zenders zijn
vergelijkbaar met lichtstralen, aangezien
deze niet om hoeken kunnen buigen maar
wel weerkaatst kunnen worden. In
tegenstelling tot AM signalen, kunnen FM
signalen niet verder reiken dan de
horizon. Dit is de reden waarom FM
zenders geen grote afstanden kunnen
overbruggen, hetgeen AM zenders wel
kunnen.
IonosfeerIonosfeer
AM golf FM golf
FM golf
100—200 kmIonosfeer
Atmosferische omstandigheden kunnen
eveneens van invloed zijn op de FM
ontvangst. Een hoge vochtigheid kan
slechte ontvangst veroorzaken. Echter op
bewolkte dagen kan de ontvangst beter
zijn dan op heldere dagen.Vervorming van het signaal door
weerkaatsing
Aangezien FM signalen door obstakels
weerkaatst kunnen worden, bestaat de
kans dat het rechtstreekse signaal en het
weerkaatste signaal gelijktijdig ontvangen
worden. Hierdoor wordt de ontvangst
enigszins vertraagd, waardoor een
ongelijkmatig of vervormd geluid
ontstaat. Dit probleem kan zich ook
voordoen bij ontvangst dicht in de buurt
van de zender.
Weerkaatste golf
Direkt
Trillend/overspringend geluid
FM signalen bewegen zich voort in rechte
lijnen en worden afgezwakt in valleien,
tussen hoge gebouwen, bergen en
dergelijke. De ontvangst op dit soort
plaatsen kan langzaam wegvallen en kan
hinderlijke storende geluiden
veroorzaken.
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
5-17
lCD's die voorzien zijn van het logo dat
in de afbeelding wordt aangegeven
kunnen worden afgespeeld. Er kunnen
geen andere discs worden
weergegeven.
lGebruik discs die legaal geproduceerd
zijn. Als illegaal gekopiëerde discs
zoals onwetmatig geproduceerde discs
gebruikt worden, bestaat de kans dat
het systeem niet correct functioneert.
lLet er op bij het gebruik van CD's
nooit het signaaloppervlak aan te
raken. Pak de CD vast door deze bij de
buitenste rand of bij de rand van het gat
en de buitenste rand vast te houden.
lPlak geen papier of plakband op de
CD. Voorkom het bekrassen van de
achterzijde (de zijde zonder label). De
kans bestaat dat de disc niet wordt
uitgeworpen en dat de installatie defect
raakt.
lStof, vingerafdrukken en vuil kunnen
de hoeveelheid licht dat door het
signaaloppervlak weerkaatst wordt
verminderen, hetgeen een nadelige
invloed op de geluidskwaliteit heeft.
Indien de CD verontreinigd mocht
raken, deze voorzichtig met een zachte
doek vanaf het midden van de CD tot
aan de rand afvegen.
lGebruik geen reinigings-sprays voor
grammofoonplaten, anti-statische
reinigingsmiddelen of huishoudelijke
spray-reinigers. Vluchtige chemische
middelen zoals benzine en terpentijn
kunnen het oppervlak van de CD
eveneens beschadigen en mogen dus
niet worden gebruikt. Alle middelen
die plastic aantasten, doen kromtrekken
of dof maken mogen nooit voor het
reinigen van CD's worden gebruikt.
lDe CD speler werpt de CD uit als de
CD ondersteboven wordt ingestoken.
Verontreinigde en/of defecte CD's
kunnen ook uitgeworpen worden.
lGeen reinigingsdiscs in de CD speler
gebruiken.
lGeen disc insteken die voorzien is van
een etiket of sticker.
lDe kans bestaat dat deze installatie
bepaalde CD-R/CD-RW's die gemaakt
zijn met een computer of een muziek
CD recorder niet kan afspelen als
gevolg van disckarakteristieken,
krassen, vlekken, vuil, enz., of als
gevolg van stof of condensvorming op
de lens binnen in het apparaat.
5-20
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie