OPMERKING
lOnder de volgende omstandigheden bestaat de kans dat het LDWS de witte of gele
strepen niet correct kan bespeuren en dat het LDWS niet juist functioneert.
lAls een voorwerp dat op het instrumentenpaneel geplaatst is in de voorruit
weerkaatst wordt en door de camera wordt opgenomen.
lWanneer er zware bagage in de bagageruimte of op de achterzitting is geplaatst en
de auto overhelt.
lWanneer de bandenspanning niet op de voorgeschreven druk is afgesteld.lWanneer de auto op de oprit/afrit van de pleisterplaats of het tolhek van een
snelweg rijdt.
lWanneer de witte of gele strepen minder goed zichtbaar zijn doordat deze vuil zijn
of de verf afgesleten is.
lWanneer het voertuig dat vóór u rijdt nabij de witte of gele streep rijdt en de streep
minder goed zichtbaar is.
lWanneer de witte of gele strepen niet goed zichtbaar zijn als gevolg van slecht
weer (regen, mist of sneeuw).
lWanneer een misleidende streep op de weg wordt waargenomen, zoals bij een
tijdelijke streep voor wegwerkzaamheden, of door schaduweffecten, sneeuwresten
of gleuven met water.
lWanneer de helderheid van de omgeving plotseling verandert, zoals bij het in- of
uitrijden van een tunnel.
lWanneer de verlichting van de koplampen afgezwakt is als gevolg van
verontreiniging of afwijking van de optische as.
lWanneer de voorruit verontreinigd of beslagen is.lWanneer achterverlichting op het wegdek reflecteert.lWanneer het wegdek nat en glimmend is na regen, of als er plassen op de weg zijn.lWanneer een schaduw van de vangrail parallel aan de witte of gele streep op de
weg valt.
lWanneer de rijstrook buitengewoon smal of breed is.lWanneer de weg buitengewoon oneffen is.lWanneer de auto schokt na een hobbel in de weg.lWanneer er twee of meer naast elkaar gelegen witte of gele strepen zijn.lWanneer er wegmarkeringen of rijbaanmarkeringen van diverse vormen zijn in de
buurt van een kruising.
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
4-151
Vooruit rijden (Werking van dodehoekmonitorsysteem (BSM))
Het dodehoekmonitorsysteem (BSM) bespeurt voertuigen die van achteren naderen en
schakelt al naargelang de situatie de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampjes in
die aangebracht zijn op de portierspiegels. En als een dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingslampje brandt en de richtingaanwijzerhendel wordt bediend voor het
aangeven van een richtingverandering in de richting waarvoor het dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingslampje brandt, gaat het dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampje
knipperen.
Achteruit rijden (Werking van achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA))
Het achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA) bespeurt voertuigen die uw auto vanaf de
linker- en rechterzijde naderen en laat de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampjes
knipperen.
Functie voor uitschakelen van de verlichtingsdimmer
Wanneer de koplampschakelaar in de stand
ofstaat, wordt de helderheid van de
dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampjes gedimd. Als de dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingslampjes moeilijk te zien zijn als gevolg van verblinding door het licht van
de omgeving bij het rijden op met sneeuw bedekte wegen of bij mist, op de
dimmeruitschakeltoets drukken om de dimmer uit te schakelen en de helderheid van de
dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampjes te vergroten wanneer deze gaan branden.
Zie Instrumentenpaneelverlichting op pagina 4-28.
Dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingszoemer
De dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingszoemer wordt geactiveerd gelijktijdig met het
knipperen van een dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampje.
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
4-161
OPMERKING
lTijdens het rijden met volgafstandregeling, laat het systeem uw auto accelereren en
snelheid minderen overeenkomstig de snelheid van het voorliggende voertuig. Als het
echter voor een rijbaanverandering noodzakelijk is te accelereren of als het
voorliggende voertuig plotseling afremt waardoor u het voertuig snel dicht nadert,
accelereren met behulp van het gaspedaal of snelheid minderen met behulp van het
rempedaal afhankelijk van de omstandigheden.
lTerwijl het Mazda Radar Cruise Control (MRCC) systeem in gebruik is, wordt dit niet
geannuleerd als de keuzehendel (automatische transmissie)/versnellingshendel
(handgeschakelde versnellingsbak) gebruikt wordt en vindt bedoeld afremmen op de
motor niet plaats. Als snelheidsvermindering vereist is, de instelling voor de
rijsnelheid verlagen of het rempedaal intrappen.
lDe remlichten branden terwijl het automatisch afremmen van het Mazda Radar Cruise
Control (MRCC) systeem in werking is, echter het is mogelijk dat deze niet branden
wanneer de auto op een aflopende helling rijdt met de ingestelde rijsnelheid of met
constante snelheid rijdt en een voorliggend voertuig volgt.
lHet waarschuwingslampje (oranje) van het Mazda Radar Cruise Control (MRCC)
systeem gaat branden wanneer er een defect is in het systeem.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op pagina 4-38.
qDisplayindikatie van Mazda Radar Cruise Control (MRCC) systeem
De status van de instelling en de bedrijfstoestanden van het Mazda Radar Cruise Control
(MRCC) systeem worden aangegeven in de multi-informatiedisplay.
Voorliggend-voertuig display
MRCC Ingestelde
rijsnelheid MRCC
Afstand-tussen-voertuigen
display
4-178
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
lWanneer een misleidende streep op de weg wordt waargenomen, zoals bij een
tijdelijke streep voor wegwerkzaamheden, of door schaduweffecten, sneeuwresten of
gleuven met water.
lWanneer de helderheid van de omgeving plotseling verandert, zoals bij het in- of
uitrijden van een tunnel.
lWanneer de verlichting van de koplampen afgezwakt is als gevolg van
verontreiniging of afwijking van de optische as.
lWanneer de voorruit verontreinigd of beslagen is.
lDe voorruit, camera is beslagen (waterdruppels).
lWanneer achterverlichting vanaf het wegdek reflecteert.
lWanneer het wegdek nat en glimmend is na regen, of als er plassen op de weg zijn.
lWanneer een schaduw van de vangrail parallel aan een witte (gele) rijstrookstreep op
de weg valt.
lWanneer de rijstrook smal is (minder dan ongeveer 2,5 m) of breed is (meer dan
ongeveer 4,5 m).
lBij het rijden op wegen met scherpe bochten.
lWanneer de weg buitengewoon oneffen is.
lWanneer de auto schokt na een hobbel in de weg.
lWanneer er twee of meer naast elkaar gelegen witte (gele) rijstrookstrepen zijn.
lWanneer er wegmarkeringen of rijbaanmarkeringen van diverse vormen zijn in de
buurt van een kruising.
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
4-189
OPMERKING
lIn de volgende gevallen kunnen de ultrasonische sensoren (achter) geen obstakels
bespeuren en bestaat de kans dat de stadsverkeer-remassistent [Achteruit] (SCBS R)
niet functioneert.
lLage obstakels, zoals lage muren of vrachtwagens met lage laadbakken.lHoge obstakels, zoals vrachtwagens met hoge laadbakken.lKleine obstakels.lDunne obstakels, zoals wegwijzerpalen.lObstakels die zich op afstand van het midden van de auto bevinden.lDe buitenste zijde van het obstakel bevindt zich niet vertikaal ten opzichte van de
auto.
lZachte obstakels, zoals een hangend gordijn of een voertuig bedekt met sneeuw.lOnregelmatig gevormde obstakels.lObstakels die zich uiterst dichtbij bevinden.
lIn de volgende gevallen kunnen de ultrasonische sensoren (achter) obstakels niet
correct bespeuren en bestaat de kans dat de stadsverkeer-remassistent [Achteruit]
(SCBS R) niet functioneert.
lEr zit iets op de bumper in de buurt van een ultrasonische sensor (achter).lHet stuurwiel wordt scherp gedraaid, of het rem- of gaspedaal wordt bediend.lNabij een obstakel bevindt zich een ander obstakel.lTijdens slechte weersomstandigheden, zoals regen, mist en sneeuw.lHoge of lage vochtigheid.lHoge of lage temperaturenlHarde wind.lHet wegtraject is niet vlak.lWanneer zware bagage in de bagageruimte of op de achterzitting is geplaatst.lObjecten zoals een draadloze antenne, mistlamp of verlichte kentekenplaat zijn in
de buurt van een ultrasonische sensor (achter) gemonteerd.
lDe richting van een ultrasonische sensor (achter) wijkt af als gevolg van
bijvoorbeeld een botsing.
lDe auto staat blootgesteld aan andere geluidsgolven, zoals die van de claxon,
motorgeluiden of de ultrasonische sensor van een ander voertuig.
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
4-209
OPMERKING
lHet Smart Brake Support remhulpsysteem (SBS) functioneert wanneer aan alle
volgende voorwaarden is voldaan:
lHet contact op ON wordt gezet.lHet Smart Brake Support remhulpsysteem (SBS) is ingeschakeld.lDe rijsnelheid is ongeveer 15 km/h of sneller.lDe relatieve snelheid tussen uw auto en het voorliggende voertuig is ongeveer 15
km/h of hoger.
lDe Dynamische stabiliteitsregeling (DSC) werkt niet.
lHet Smart Brake Support remhulpsysteem (SBS) functioneert mogelijk niet onder de
volgende omstandigheden:
lAls u uw auto snel laat accelereren en dit een voorliggend voertuig dicht nadert.lDe auto met dezelfde snelheid rijdt als het voorliggende voertuig.lHet gaspedaal ingetrapt wordt.lHet rempedaal is ingedrukt.lHet stuurwiel gedraaid wordt.lDe keuzehendel bediend wordt.lDe richtingaanwijzer gebruikt wordt.lWanneer het voorliggende voertuig niet uitgerust is met achterlichten of de
achterlichten niet branden.
lWanneer waarschuwingen en berichten, zoals die voor een vuile voorruit, verband
houdend met de vooruitrijcamera (FSC)/lasersensor (voor), in de multi-
informatiedisplay worden getoond.
lHoewel de objecten waardoor het systeem geactiveerd wordt vierwielige voertuigen
zijn, is het mogelijk dat de radarsensor de volgende objecten bespeurt, bepaalt dat
deze obstakels zijn en het Smart Brake Support remhulpsysteem (SBS) activeert.
lObjecten op de weg bij de ingang van een bocht (zoals vangrails en
sneeuwbanken).
lEr verschijnt een voertuig in de tegengestelde rijstrook bij het rijden om een hoek
of het maken van een bocht.
lBij het rijden over een smalle brug.lBij het rijden onder een lage poort of door een tunnel of smalle poort.lBij het inrijden van een ondergrondse parkeergarage.lMetalen voorwerpen, oneffenheden of uitstekende voorwerpen op de weg.lAls u plotseling dicht bij een voorliggend voertuig komt.lBij het rijden op plaatsen waar hoog gras is of weiland.lTweewielige voertuigen zoals motorfietsen of fietsen.lVoetgangers of niet-metalen objecten zoals bomen.
lWanneer het systeem in werking is, wordt de gebruiker op de hoogte gesteld door de
multi-informatiedisplay.
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
4-213
OPGELET
lNeem voor de juiste werking van de vooruitrijcamera (FSC) de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
lDe richting van de vooruitrijcamera (FSC) is met grote precisie afgesteld, dus de
montagepositie van de vooruitrijcamera (FSC) niet wijzigen en deze niet
verwijderen.
lWees voorzichtig de lens van de vooruitrijcamera (FSC) niet te beschadigen en
voorkom dat deze vuil wordt.
lDe afdekking van de vooruitrijcamera (FSC) niet verwijderen.lPlaats geen voorwerpen op het instrumentenpaneel die licht weerkaatsen.lHoud het gedeelte van de voorruit rondom de vooruitrijcamera altijd schoon door
vuil of wasem te verwijderen. Gebruik de voorruitontwaseming om wasem van de
voorruit te verwijderen.
lRaadpleeg een deskundige reparateur, bij voorkeur een officiële Mazda reparateur
voor wat betreft het reinigen van de binnenzijde van de voorruit rondom de
vooruitrijcamera (FSC).
lRaadpleeg een deskundige reparateur, bij voorkeur een officiële Mazda reparateur,
alvorens reparaties rondom de vooruitrijcamera (FSC) uit te voeren.
lDe vooruitrijcamera (FSC) is aan de voorruit gemonteerd. Raadpleeg een
deskundige reparateur, bij voorkeur een officiële Mazda reparateur voor het
repareren en vervangen van de voorruit.
lNeem contact op met een deskundige reparateur, bij voorkeur een officiële Mazda
reparateur wanneer u reparaties rondom de achteruitkijkspiegel uitvoert.
lDe vooruitrijcamera (FSC) of het gedeelte er om heen niet blootstellen aan harde
schokken of stoten. Als de camera werd blootgesteld aan een krachtige schok, het
gebruik van het
rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem(LDWS), het
koplampregelsysteem (HBC), de adaptieve LED koplampen, de rijstrookassistent,
de vermoeidheidswaarschuwing en het Smart Brake Support remhulpsysteem
(SBS) stoppen en een deskundige reparateur, bij voorkeur een officiële Mazda
reparateur raadplegen.
lDe richting waarin de vooruitrijcamera (FSC) is geplaatst, is met grote precisie
afgesteld. De installatiepositie van de vooruitrijcamera (FSC) niet veranderen en
deze niet verwijderen. Anders kan dit beschadiging of defecten veroorzaken.
4-216
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
lIn de volgende gevallen kan de vooruitrijcamera (FSC) doelobjecten niet correct
bespeuren, waardoor de systemen niet normaal kunnen functioneren.
lDe hoogte van het voorliggende voertuig is laag.lU rijdt met dezelfde snelheid als het voorliggende voertuig.lDe koplampen zijn bij avond of tijdens het rijden door een tunnel niet
ingeschakeld.
lIn de volgende gevallen bestaat de kans dat de vooruitrijcamera (FSC) doelobjecten
niet correct kan bespeuren.
lBij het rijden langs muren zonder patronen (zoals hekwerken en in de lengte
gestreepte muren).
lDe achterlichten van het voorliggende voertuig branden niet.lEr bevindt zich een voertuig buiten het verlichtingsbereik van de koplampen.lBij het maken van een scherpe bocht of het beklimmen of afdalen van een steile
helling.
lIn- of uitrijden van een tunnel.lDe auto is zwaar beladen zodat deze achterover helt.lEr schijnt fel licht aan de voorzijde van de auto (achteruitrijlicht of grootlicht van
tegemoetkomende voertuigen).
lHet voorliggende voertuig heeft veel lichtbronnen.lWanneer het voorliggende voertuig niet uitgerust is met achterlichten of de
achterlichten bij donker niet branden.
lHet voorliggende voertuig heeft een speciale vorm. Bijvoorbeeld een voertuig dat
een caravan of bootaanhanger trekt, of een autotransporter welke een voertuig
achterstevoren vervoert.
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
4-217