Blauwe balksegmenten symboliseren per
etappe de bijkomende bonusactieradius.
Bovendien wordt op het display de totale ac‐
tieradius van het aandeel van de bonusactiera‐
dius blauw gemarkeerd.
ECO PRO-bonusactieradius Aanpassing van de rijstijl maakt
een verlenging van de actiera‐
dius mogelijk.
Dit kan als bonusactieradius op
het instrumentenpaneel worden
weergegeven.
De weergave van de actieradius bevat de bo‐
nusactieradius.
Na het tanken wordt de bonusactieradius auto‐
matisch gereset.
EfficiëntieweergaveWeergave op instrumentenpaneelWeergave op het instrumentendisplay
Een markering op de efficiëntieweergave infor‐
meert over de momentele rijstijl.
Markering in het bereik pijl 1: weergave voor
energieterugwinning door uitrollen of bij het
remmen.
Markering in het bereik pijl 2: weergave bij het
accelereren.
De efficiëntie van de rijstijl wordt door de kleur
van de balk weergegeven:▷Blauwe weergave: efficiënte rijstijl, zolang
de markering zich binnen het blauwe be‐
reik beweegt.▷Grijze weergave: rijstijl aanpassen, bijv.
door gas terugnemen.
De weergave wisselt naar blauw zodra alle
voorwaarden voor rijden met een optimaal ver‐
bruik zijn vervuld.
ECO PRO tip - Rijaanwijzing De pijl geeft aan, dat de rijstijl bijv. door
gas terugnemen gunstig voor het ver‐
bruik kan worden aangepast.
Opmerking
De efficiëntieweergave en de ECO PRO tips op
het instrumentenpaneel worden weergegeven,
als de weergave ECO PRO geactiveerd is.
Weergave rijstijl en ECO PRO-tips activeren:
1."Instellingen"2."Info-display"3."ECO PRO info"
Bij instrumentendisplay:
1."Instellingen"2."Info-display"3."Rijmodusweergave"
ECO PRO tip - Symbolen Er worden een extra symbool en een tekstaan‐
wijzing weergegeven.
Seite 235Brandstof besparenRijtips235
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
SymboolMaatregelVoor het efficiënt rijden minder gas
geven of anticiperend vertragen.Snelheid tot geselecteerde ECO
PRO-snelheid reduceren.Steptronic versnellingsbak: van
M/S naar D schakelen.
Weergaven op het Control Display
EfficientDynamics-info weergeven Tijdens de rit kan informatie over verbruik en
techniek worden weergegeven.
1."Auto-info"2."EfficientDynamics"
EfficientDynamics-info weergeven
De momentele werking kan worden weergege‐
ven.
"EfficientDynamics Info"
De volgende systemen worden weergegeven:
▷Automatische start-stop-functie.▷Energieterugwinning.▷Vermogen van de airconditioning.▷Uitrollen.
ECO PRO-tips weergeven
"ECO PRO tips"
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Anticipeerhulp
Principe
Het systeem helpt om brandstof te besparen
en bevordert een anticiperende rijstijl. Aan de
hand van de gegevens van het navigatiesys‐
teem kan het bepaalde naderende routege‐
deeltes vroegtijdig signaleren en de bestuur‐ der opmerkzaam op maken.
De gesignaleerde routegedeeltes zoals een
naderende bebouwde kom of afslag vereisen
snelheidsvermindering.
De aanwijzing wordt gegeven zelfs als het na‐
derende routegedeelte bij het rijden nog niet
kan worden waargenomen.
De aanwijzing wordt weergegeven totdat het
routegedeelte is bereikt.
Bij een aanwijzing kan de snelheid verbruiks‐
vriendelijk worden verminderd door het gas te‐
rug te nemen en de auto te laten uitrollen tot
het bereiken van het traject.
Algemeen
De aanwijzing wordt gegeven zelfs als het na‐
derende routegedeelte bij het rijden nog niet
kan worden waargenomen.
De aanwijzing wordt weergegeven totdat het
routegedeelte is bereikt.
Bij een aanwijzing kan de snelheid verbruiks‐
vriendelijk worden verminderd door het gas te‐
rug te nemen en de auto te laten uitrollen tot
het bereiken van het traject.
Afhankelijk van de situatie maakt het systeem
automatisch gebruik van de motorrem door het
onderbreken van de functie uitrollen.
Voorwaarden voor een correcte
werking
Het systeem is afhankelijk van de actualiteit en
kwaliteit van de navigatiegegevens.
De navigatiegegevens kunnen worden geac‐
tualiseerd.
Weergave
Het controlelampje op het
instrumentenpaneel
De aanwijzing voor een naderend rou‐
tegedeelte wordt gegeven als ECO
PRO-tip voor anticiperend vertragen.Seite 236RijtipsBrandstof besparen236
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
In de toerentalmeter geeft de
lange pijl tot het nulpunt van de
efficiëntieweergave aan, dat een
naderend routegedeelte her‐
kend werd.
Op het instrumentendisplay
geeft de lange pijl in de efficiën‐
tieweergave aan, dat een nade‐
rend routegedeelte herkend
werd.
Weergave in het Head-Up-Display De aanwijzing voor een naderend rou‐
tegedeelte kan ook op het Head-Up-
Display weergegeven worden.
Weergaven op het Control Display Een extra symbool geeft het herkende route‐
gedeelte aan:SymboolNaderend routegedeelteSnelheidslimiet, resp. begin van de
bebouwde kom.Kruising resp. afslaan, afrit van een
snelweg.Bocht.Rotonde.
Anticipeerhulp gebruiken
Er wordt een naderend routegedeelte weerge‐
geven:
1.Gas terugnemen.2.Auto laten uitrollen totdat het weergege‐
ven routegedeelte is bereikt.3.Eventueel de snelheid aanpassen door te
remmen.Grenzen van het systeem
Het systeem is in de volgende situaties niet
beschikbaar:▷Snelheid onder 50 km/h.▷Bij tijdelijke en variabele snelheidsbegren‐
zingen, bijv. bij wegwerkzaamheden.▷Als de kwaliteit van de navigatiegegevens
onvoldoende is.▷Zolang de snelheidsregeling actief is.▷Tijdens het rijden met een aanhangwagen.
Uitrollen
Principe Het systeem helpt om brandstof te besparen.
Daarvoor wordt onder bepaalde voorwaarden
in de keuzehendelstand D de motor automa‐ tisch van de transmissie ontkoppeld. De auto
rolt met minder verbruik stationair verder. De
keuzehendelstand D blijft daarbij ingeschakeld.
Deze rijmodus wordt uitrollen genoemd.
Zodra het rem- of gaspedaal wordt ingedrukt,
wordt de motor automatisch weer aangekop‐
peld.
Aanwijzingen Uitrollen maakt deel uit van de rijmodus ECO
PRO.
Bij het inschakelen van de rijmodus ECO PRO met de rijbelevingsschakelaar wordt de uitrol-
functie automatisch geactiveerd.
De functie is een bepaald snelheidsbereik be‐
schikbaar.
Een anticiperende rijstijl helpt om de functie zo
vaak mogelijk te gebruiken en ondersteunt de
verbruiksverlagende werking van het uitrollen.
Veiligheidsfunctie
De functie is niet beschikbaar, als aan een van
de volgende voorwaarden is voldaan:
▷DSC OFF of TRACTION geactiveerd.Seite 237Brandstof besparenRijtips237
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
▷Rijden in het dynamische grensbereik als‐
mede op steile hellingen.▷Acculaadtoestand tijdelijk te laag of te
hoge stroombehoefte in het boordnet.▷Snelheidsregeling geactiveerd.▷Aanhangergebruik.
Voorwaarden voor een correcte
werking
De functie is in de rijmodus ECO PRO in het
snelheidsbereik van ca. 50 km/h tot 160 km/h
beschikbaar, als aan de volgende voorwaarden
is voldaan:
▷Gaspedaal en rempedaal worden niet be‐
diend.▷Keuzehendel in keuzehendelstand D.▷Motor en transmissie op bedrijfstempera‐
tuur.
De rijtoestand uitrollen kan via de schakelpad‐
dels worden beïnvloed.
Weergave Weergave op het instrumentenpaneel De markering in de efficiëntie‐
weergave onder de toerenteller
heeft een blauwe achtergrond
en staat op nul. De toerenteller
geeft ongeveer stationair toe‐
rental aan.
De weergave van het zeilpunt wordt tijdens het
uitrollen verlicht in het nulpunt.
Weergave op het instrumentendisplay De markering in de efficiëntie‐
weergave is blauw gemarkeerd
en bevindt zich op het nulpunt.
De weergave van het zeilpunt
wordt tijdens het uitrollen ver‐
licht in het nulpunt.
Weergaven op het Control Display
In het EfficientDynamics-venster wordt weer‐
gegeven als de uitrol-functie actief is.
Kleur blauw, pijl 1, en symbool, pijl 2: uitrollen.
EfficientDynamics-info weergeven
1."Auto-info"2."EfficientDynamics"3. "EfficientDynamics Info"
Systeem handmatig deactiveren De functie kan in het menu ECO PRO configu‐
reren gedeactiveerd worden, bijv. om de rem‐
werking van de motor bij afdalingen te gebrui‐
ken.
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Seite 238RijtipsBrandstof besparen238
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Seite 239Brandstof besparenRijtips239
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Sluiten1.Tankdop aanbrengen en rechtsom vast‐
draaien tot duidelijk een klik hoorbaar is.2.Tankdopklep sluiten.
WAARSCHUWING
De bevestigingsband van de tankdop kan
bij het vastdraaien worden ingeklemd en plat‐
gedrukt. De dop kan dan niet correct worden
gesloten en er kunnen brandstofdamp of
brandstof ontsnappen. Er bestaat kans op let‐
sel of schade. Erop letten dat de bevestigings‐
band bij het sluiten van de dop niet word inge‐
klemd of platgedrukt.◀
Bij het tanken op letten ATTENTIE
Brandstoffen zijn giftig en agressief. Als
de brandstoftank te ver wordt gevuld, kan het
brandstofsysteem worden beschadigd. Bij
contact met gespoten oppervlakken kunnen
deze worden beschadigd. Schadelijk voor het
milieu. Er bestaat gevaar voor schade. Te ver
vullen vermijden.◀
Bij het tanken het vulpistool in de vulhals plaat‐
sen. Het optillen van het vulpistool tijdens het
tanken leidt tot:
▷Voortijdig afslaan.▷Verminderde terugvoer van brandstofdam‐
pen.
De brandstoftank is vol wanneer het vulpistool
voor de eerste keer afslaat.
De bij tankstations geldende veiligheidsregels
in acht nemen.
Seite 243TankenMobiliteit243
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Wielen en bandenUitrusting van de autoIn dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Bandenspanning Informatie over veiligheid
De conditie van de banden en de bandenspan‐
ning zijn van invloed op:▷Levensduur van de banden.▷Rijveiligheid.▷Rijcomfort.
Bandenspanning controleren
WAARSCHUWING
Een band met een geringe bandenspan‐
ning of spanningsverlies heeft een negatieve
invloed op de rijeigenschappen, bijv. het stuur-
en remgedrag. Er bestaat gevaar voor ongeval‐
len. De bandenspanning regelmatig controle‐
ren en zo nodig corrigeren: minstens tweemaal
per maand en voor een lange rit.◀
Bovendien bandenspanning van reservewiel in
bagageruimte regelmatig controleren en evt.
corrigeren.
Banden vertonen een natuurlijk, gelijkmatig
verlies van bandenspanning.
Banden worden warm tijdens het rijden en
door de stijgende bandtemperatuur stijgt ook
de bandenspanning. De gespecificeerde ban‐
denspanningen hebben betrekking op koude
banden of banden op omgevingstemperatuur.
Bandenspanning alleen met koude banden
controleren. D.w.z. na max. 2 km rijden of wan‐
neer de auto minstens 2 uur heeft stilgestaan.
Vulsystemen kunnen max. 0,1 bar te weinig
aangeven.
Bij indicatie bandenpech: na het op spanning
brengen van de band de indicatie van de ban‐
denpech opnieuw initialiseren.
Bij bandenspanningscontrole: na aanpassing
van de bandenspanning op een nieuwe waarde
een reset van de bandenspanningscontrole
uitvoeren.
Gegevens betreffende de
bandenspanning
De bandenspanningswaarden voor de door de
fabrikant voor het betreffende type auto als ge‐
schikt aangemerkte bandenmaten bevinden
zich op de portierstijl van het bestuurderspor‐
tier.
Als de snelheidsletter van de band niet te vin‐
den is, dan geldt de bandenspanning voor de
betreffende bandenmaat. De aangegeven
spanningswaarden gelden voor banden op
omgevingstemperatuur.
Seite 249Wielen en bandenMobiliteit249
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
SneeuwkettingenSneeuwkettingen met fijne schakels
De fabrikant van uw auto adviseert het gebruik
van sneeuwkettingen met fijne schakels. Be‐
paalde sneeuwkettingen met fijne schakels zijn
door de fabrikant van de auto getest en als ver‐
keersveilig en geschikt aangemerkt.
Informatie over geschikte sneeuwkettingen is
bij een Service Partner van de fabrikant of een
andere gekwalificeerde Service Partner of spe‐
cialist verkrijgbaar.
Gebruik WAARSCHUWING
Door de montage van sneeuwkettingen
op banden die niet daarvoor geschikt zijn kun‐
nen de sneeuwkettingen met delen van de
auto in contact komen. Er bestaat kans op een
ongeval of schade. De sneeuwkettingen alleen
op banden monteren, die door de fabrikant zijn
ingedeeld als geschikt voor het gebruik van
sneeuwkettingen.◀
Het gebruik is uitsluitend paarsgewijs toege‐
staan op de achterwielen voor de volgende
wielmaten:▷255/55 R 18.▷255/50 R 19.
Aanwijzingen van de sneeuwkettingfabrikant in
acht nemen.
Controleer of de sneeuwkettingen altijd vol‐
doende aangespannen zijn. Zo nodig de snee‐
uwkettingen naspannen overeenkomstig de
opgaven van de fabrikant.
Met sneeuwkettingen de bandenpechwaar‐
schuwing niet initialiseren, omdat dit tot on‐
juiste weergaven kan leiden.
Met sneeuwkettingen de bandenspannings‐
controle niet initialiseren, omdat dit tot onjuiste
weergaven kan leiden.
Bij het rijden met sneeuwkettingen evt. de dy‐
namische tractiecontrole voor korte tijd active‐
ren.
Maximale snelheid met
sneeuwkettingen
Met sneeuwkettingen niet harder rijden dan
50 km/h.Seite 256MobiliteitWielen en banden256
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16