Veiligheidsgordels
Aantal veiligheidsgordels Voor de veiligheid van de inzittenden is de auto
uitgerust met vijf of zeven veiligheidsgordels.
Deze kunnen hun beschermende werking ech‐
ter pas vervullen, als zij correct zijn omgegespt.
De beide buitenste gordelsloten die in de 2e
zitrij zijn geïntegreerd, zijn bedoeld voor passa‐
giers links en rechts.
Het binnenste gordelslot van de 2e zitrij is uit‐
sluitend bedoeld voor de passagier in het mid‐
den.
Algemeen
Veiligheidsgordels voor elke rit op alle bezette
plaatsen omdoen.
Om de inzittenden te beschermen, wordt de
gordelblokkering vroegtijdig geactiveerd. De
gordel bij het omdoen langzaam uit de houder
halen.
Airbags vormen een aanvullende veiligheids‐
voorziening op de veiligheidsgordels, maar
vervangen deze niet.
Het punt van de gordelbevestiging past voor
volwassenen van elke lichaamslengte bij een
correcte stoelinstelling.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Als meer dan een persoon van dezelfde
gordel gebruikmaakt, is de beschermende
werking van de veiligheidsgordel niet meer ge‐
waarborgd. Er bestaat kans op letsel of levens‐
gevaar. Eén veiligheidsgordel slechts voor
één persoon gebruiken. Baby's en kinderen
niet op schoot nemen, maar in de daarvoor be‐
stemde kinderveiligheidssystemen zetten en
overeenkomstig beveiligen.◀
WAARSCHUWING
De beschermende werking van de veilig‐
heidsgordels kan beperkt zijn of wegvallen als
deze verkeerd worden gedragen. Een verkeerdgedragen veiligheidsgordel kan extra letsel
veroorzaken, bijv. bij een ongeval of bij rem- en
uitwijkmanoeuvres. Er bestaat kans op letsel of
levensgevaar. Erop letten dat de veiligheids‐
gordels bij alle inzittenden correct zijn omge‐
daan.◀
WAARSCHUWING
Als de achterbankleuning niet is vergren‐
deld, is de beschermende werking van de mid‐
delste veiligheidsgordel niet gewaarborgd. Er
bestaat kans op letsel of levensgevaar. Bij ge‐
bruik van de middelste veiligheidsgordel de
breedste achterbankleuning vergrendelen.◀
Correct gebruik van
veiligheidsgordels▷De gordel niet verdraaid en zo strak moge‐
lijk over het bekken en de schouder aan‐
brengen.▷De gordel in de bekkenzone laag over de
heup aanbrengen. De gordel mag niet te‐
gen het onderlichaam drukken.▷De veiligheidsgordel mag niet tegen de
hals aanliggen, langs scherpe randen
schuren, over harde of breekbare voorwer‐
pen in de kleding lopen of worden inge‐
klemd.▷Dikke kleding vermijden.▷De gordel ter hoogte van het bovenlichaam
meerdere keren naar boven toe straktrek‐
ken.Seite 58BedieningInstellen58
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Veiligheidsgordel sluiten
Het gordelslot moet bij het sluiten hoorbaar
vastklikken.
Veiligheidsgordel automatisch strak
trekken
Bij gesloten gordel wordt na het wegrijden de
gordelband eenmalig automatisch strak aan‐
getrokken.
Veiligheidsgordel openen
1.Veiligheidsgordel vasthouden.2.Rode toets in het slot indrukken.3.Veiligheidsgordel naar het oprolmecha‐
nisme geleiden.
Gordelherinnering voor bestuurders-
en passagiersstoel
Er wordt een Check-Control-melding
weergegeven. Controleren of de veilig‐
heidsgordel correct is omgedaan.
De gordelherinnering wordt geactiveerd als de
veiligheidsgordel aan bestuurderszijde niet is
omgegespt.
Bij enkele landuitvoeringen wordt de gordel‐
herinnering vanaf ca. 10 km/h ook geactiveerd
als de passagiersgordel niet is omgegespt en
als zware voorwerpen op de passagiersstoel
liggen.
Gordelwaarschuwing voor de
achterbank
Controlelampje op het instrumenten‐
paneel gaat branden nadat de motor
gestart is.▷Groen: de veiligheidsgordel van de betref‐
fende zitplaats op de achterbank is vastge‐
maakt.▷Rood: de veiligheidsgordel van de betref‐
fende zitplaats op de achterbank is niet
vastgemaakt.
De gordelwaarschuwing wordt ook geactiveerd
wanneer een veiligheidsgordel op de achter‐
bank tijdens de rit wordt losgemaakt.
Veiligheidsfunctie In kritieke rij-omstandigheden, bijv. een nood‐
stop, worden de voorste gordels automatisch
voorgespannen.
Wordt de rijsituatie afgesloten zonder ongeluk‐
ken, dan ontspant de gordel weer.
Als de gordelspanning niet automatisch losser
wordt, moet u stoppen en de gordel met de
rode toets in het slot openen. Alvorens verder
te rijden, de gordel opnieuw sluiten.
Beschadiging van de
veiligheidsgordels
WAARSCHUWING
De beschermende werking van de veilig‐
heidsgordels kan in de volgende situaties be‐
perkt zijn of uitvallen:
▷Gordels zijn beschadigd, vervuild of op een
andere manier gewijzigd.▷Gordelslot is beschadigd of sterk vervuild.▷Gordelspanner of gordelautomaat is gewij‐
zigd.
De veiligheidsgordel kunnen bij een ongeval
onmerkbaar worden beschadigd. Er bestaat
kans op letsel of levensgevaar. Veiligheidsgor‐
dels, gordelsloten, gordelspanners, gordelau‐
tomaten en gordelverankeringen niet wijzigen
en schoon houden. Na een ongeval de veilig‐
Seite 59InstellenBediening59
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Er bestaat gevaar voor ongevallen of kans op
letsel. Kinderen of dieren niet zonder toezicht
in de auto laten. Bij het verlaten van de auto de
afstandsbediening meenemen en de auto ver‐
grendelen.◀
WAARSCHUWING
Een onbeveiligde auto kan vanzelf in be‐
weging komen en wegrollen. Er bestaat gevaar
voor ongevallen. De auto voor het verlaten te‐
gen wegrollen beveiligen.
Om ervoor te zorgen dat de auto tegen wegrol‐
len beveiligd is, het volgende in acht nemen:▷Parkeerrem bedienen.▷Op hellingen de voorwielen in de richting
van de stoeprand draaien.▷Op hellingen de auto extra beveiligen, bijv.
met een wielkeg.◀
Voor het binnenrijden van de
wasstraat
Om ervoor te zorgen dat de auto in de was‐
straat kan rollen, de informatie over Wassen in
automatische wasinstallaties of wasstraten, zie
pagina 285, in acht nemen.
Steptronic versnellingsbak
Motor afzetten
1.Bij stilstaande auto de keuzehendelstand P
inschakelen.2.Start/stop-knop indrukken.
De motor wordt afgezet.
De standby-modus van de radio wordt in‐
geschakeld.3.Parkeerrem bedienen.Automatische start-stop-
functie
Principe
De automatische start-stop-functie helpt
brandstof te besparen. Het systeem schakelt
daarvoor de motor tijdens een stop uit, bijv. in
een file of bij verkeerslichten. Het contact blijft
ingeschakeld. Voor het wegrijden start de mo‐
tor automatisch.
Opmerking
Na elke motorstart met de start-/stopknop is
de automatische start-stop-functie in werking.
De functie wordt vanaf ca. 5 km/h geactiveerd.
Afzetten van de motor
De motor wordt tijdens stilstaan onder de vol‐
gende omstandigheden automatisch uitge‐
schakeld:
Steptronic versnelling:▷Keuzehendel in keuzehendelstand D.▷Het rempedaal blijft tijdens de stilstand van
de auto ingedrukt of de auto wordt door
Automatic Hold tegengehouden.▷Veiligheidsgordel bestuurder is omgegespt
of het bestuurdersportier is gesloten.
Bij afgezette motor wordt de luchthoeveelheid
van de airconditioning gereduceerd.
Weergaven op het
instrumentenpaneel
De weergave geeft aan dat de
automatische start-stop-functie
klaar is voor het automatisch
starten van de motor.
De weergave geeft aan dat niet
voldaan is aan de voorwaarden
voor het automatisch stoppen
van de motor.
Seite 75RijdenBediening75
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Keuzehendelstanden
D Drive
Keuzehendelstand voor normaal rijden. Alle
versnellingen voor het vooruitrijden worden
automatisch geschakeld.
R Achteruit
Alleen bij stilstaande auto inschakelen.
N Neutraal, Stationair Bij keuzehendelstand N kan het voertuig rollen,
bijv. in wasstraten.
Bij Contact uit, zie pagina 73, wordt automa‐
tisch de keuzehendelstand P ingeschakeld.
P Parkeren
Alleen bij stilstaande auto inschakelen. De aan‐
gedreven wielen worden geblokkeerd.
De keuzehendelstand P wordt in de volgende
situaties automatisch ingeschakeld:▷Na het afzetten van de motor in standby-
modus van de radio, zie pagina 73, of con‐
tact uit, zie pagina 73, als keuzehendel‐
stand R of D ingeschakeld is.▷Bij contact uit, als de keuzehendelstand N
ingeschakeld is.▷Als tijdens stilstand bij geselecteerde keu‐
zehendelstand D of R de gordel van de be‐
stuurdersstoel wordt afgedaan, het be‐
stuurdersportier wordt geopend en de rem
niet ingedrukt wordt.
Kickdown
Met kickdown wordt een maximale rijprestatiebereikt. Gaspedaal tot voorbij de weerstand
van de volgasstand indrukken.
Keuzehendelstanden inschakelen
Algemeen
Het rempedaal ingedrukt houden tot wordt
weggereden, anders komt de auto bij een in‐
geschakelde versnelling in beweging.▷De keuzehendelstand P kan pas bij draai‐
ende motor en ingedrukt rempedaal wor‐
den verlaten.▷Bij stilstaande auto het rempedaal indruk‐
ken alvorens vanuit P of N te schakelen,
omdat anders de schakelblokkering niet
wordt gedeactiveerd en het schakelver‐
zoek niet wordt uitgevoerd.
Keuzehendelblokkering
Een blokkering verhindert het per ongeluk
schakelen naar keuzehendelstand R en het per
ongeluk schakelen uit keuzehendelstand P.
Vergrendeling opheffen: Unlock-toets indruk‐
ken, pijl.
Keuzehendelstand D, N, R inschakelen
Keuzehendel in de gewenste richting drukken,
resp. over drukpunt duwen.
Seite 85RijdenBediening85
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Shift Lights inschakelenSteptronic Sport versnellingsbak:1.SPORT+ selecteren via de rijbelevings‐
schakelaar.2.Handbediening M/S van de transmissie ac‐
tiveren.
Weergave op het instrumentendisplay
▷Het huidige toerental wordt op de toeren‐
teller weergegeven.▷Pijl 1: achter elkaar geel brandende velden
wijzen op de verhoging van het toerental.▷Pijl 2: achter elkaar oranje brandende
velden wijzen op het aanstaande schakel‐
tijdstip.▷Pijl 3: velden branden rood. Uiterlijk op dat
moment schakelen.
Bij het bereiken van het toegestane maximale
toerental knippert de gehele weergave. Bij het
overschrijden van het maximale toerental
wordt ter bescherming van de motor de brand‐
stoftoevoer verminderd.
Check-Control
Principe Check-Control controleert functies in de auto
en geeft een melding als in de bewaakte syste‐ men een storing is opgetreden.
Op het instrumentenpaneel en op het Head-
Up Display wordt een Check-Control-melding
weergegeven als een combinatie van controle-
of waarschuwingslampjes en textuele meldin‐
gen.
Tevens klinkt er evt. een akoestisch signaal en
verschijnt er een tekstbericht op het Control
Display.
Controle- en waarschuwingslampjes
Algemeen Controle- en waarschuwingslampjes op het in‐
strumentenpaneel kunnen in verschillende
combinaties en kleuren gaan branden.
Van sommige lampen wordt bij het starten van
de motor of inschakelen van het contact de
werking gecontroleerd, waarbij deze even kort
branden.
Rode lampjes
Gordelherinnering De veiligheidsgordel aan de bestuur‐
derszijde is niet omgedaan. Bij som‐
mige landuitvoeringen: passagiersgor‐
del niet omgegespt of voorwerpen herkend op
de passagiersstoel.
Knipperen of continu brandend: veiligheids‐
gordel aan de bestuurders- of passagierszijde
is niet omgedaan. De gordelherinnering kan
ook in werking treden als er voorwerpen op de
passagiersstoel liggen.
Controleren of de veiligheidsgordel correct is
omgedaan.
Gordelwaarschuwing voor de achterbank Rood: de veiligheidsgordel van de be‐
treffende zitplaats op de achterbank is
niet vastgemaakt.
Groen: de veiligheidsgordel van de betreffende
zitplaats op de achterbank is vastgemaakt.Seite 94BedieningWeergaven94
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Waarschuwing met remfunctie
Weergave
Als er een botsing met een waargenomen an‐
der persoon dreigt, wordt in het instrumenten‐
paneel en in het Head-Up Display een waar‐
schuwingssymbool weergegeven.
Rood symbool wordt weergegeven en
er klinkt een signaal.
Met instrumentendisplay: rood sym‐
bool wordt weergegeven en er klinkt
een signaal.
Direct zelf ingrijpen door remmen of uitwijken.
Remingreep De waarschuwing is een dringend verzoek om
zelf in te grijpen. Tijdens een waarschuwing
wordt de maximale remkracht toegepast. Een
voorwaarde voor de ondersteuning van de
rembekrachtiging is het snel en krachtig in‐
trappen van het rempedaal. Daarnaast kan het
systeem bij botsingsgevaar ondersteuning bie‐
den door een beperkte remingreep. De auto
kan bij lage snelheid afgeremd worden tot stil‐
stand.
De remingreep volgt alleen wanneer de rijst‐
abiliteit niet beperkt werd, bijv. door deactive‐
ring van de dynamische stabiliteitscontrole
DSC.
De remingreep kan door het indrukken van het
gaspedaal of door een actieve stuurbeweging
worden afgebroken.
Het herkennen van objecten kan beperkt zijn.
Houd rekening met de grenzen van het detec‐
tiegebied en de functionele beperkingen.Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Detectiegebied
Het detectievermogen van de camera is be‐
perkt.
Daarom kan het gebeuren dat er niet of te laat
wordt gewaarschuwd.
Het volgende wordt bijv. mogelijkerwijs niet
herkend:▷Deels niet-zichtbare voetgangers.▷Voetgangers die wegens de gezichtshoek
of contour niet als zodanig herkend wor‐
den.▷Voetgangers buiten het detectiegebied.▷Voetgangers kleiner dan ca. 80 cm.
Beperkte werking
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt of niet beschikbaar zijn:
▷Bij dichte mist en hevige regen, opspat‐
tend water of sneeuwval.▷In scherpe bochten.▷Bij deactivering van de rijstabiliteitsregel‐
systemen, bijv. DSC OFF.▷Wanneer het gezichtsveld van de camera
resp. de voorruit vervuild of afgedekt is.▷Tot 10 seconden na het starten van de mo‐
tor via de start-/stopknop.▷Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na aflevering van de auto.▷Bij aanhoudende verblindende werking
door tegenlicht, bijv. door laaghangende
zon.Seite 137VeiligheidBediening137
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Deze procedure houdt rekening met de vol‐
gende criteria:▷Persoonlijke rijstijl, bijv. stuurgedrag.▷Rijomstandigheden, bijv. tijdstip, duur van
de rit.
Het systeem is vanaf ca. 70 km/h actief en kan
een aanbeveling voor pauze weergeven.
Aanbeveling voor pauze Bij groter wordende onoplettendheid of ver‐
moeidheid van de bestuurder wordt een op‐
merking op het Control Display weergegeven,
met de aanbeveling om een pauze in te lassen.
Een aanbeveling voor een pauze wordt maar
één keer tijdens een ononderbroken rit weer‐
gegeven.
Na een pauze kan op z'n vroegst na ca. 45 mi‐ nuten weer een aanbeveling voor pauze wor‐
den weergegeven.
Grenzen van het systeem
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn en wordt er geen of een verkeerde
waarschuwing gegeven:
▷Als de tijd verkeerd is ingesteld.▷Als de gereden snelheid overwegend on‐
der ca. 70 km/h ligt.▷Bij sportieve rijstijl, bijv. bij sterke accelera‐
tie of snel rijden door bochten.▷In actieve rijsituaties, bijv. vaak veranderen
van rijbaan.▷Bij slechte toestand van het wegdek.▷Bij sterke zijwind.
Het systeem wordt ca. 45 minuten na het af‐
zetten van het voertuig teruggezet, bijv. bij een
pauze op een langere snelwegrit.
PreCrash
Principe Met het systeem kunnen vanaf 30 km/h kriti‐
sche rijsituaties herkend worden die tot een
ongeval zouden kunnen leiden. In deze situ‐
aties worden automatisch preventieve veilig‐
heidsmaatregelen getroffen, om de risico's bij
een ongeval zo gering mogelijk te houden.
Kritieke rijsituaties zijn bijv.:▷Noodstops.▷Sterk ondersturen.▷Sterk oversturen.
Bij uitrusting met botsingswaarschuwing met
of zonder remfunctie kunnen, binnen de sys‐
teemgrenzen, bovendien dreigende botsingen
met voorliggende of stilstaande voertuigen
herkend worden.
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem ontslaat u niet van uw eigen
verantwoording. Vanwege systeembeperkin‐
gen is het mogelijk dat kritieke situaties niet
betrouwbaar of tijdig herkend worden. Er be‐
staat gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de
verkeerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie
observeren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen.◀
Functie Na het sluiten van de gordel worden de voorste
gordels na het wegrijden eenmalig automa‐
tisch strakgetrokken.
In kritische rijsituaties worden de volgende af‐
zonderlijke functies actief, afhankelijk van de
behoefte:
▷De voorste gordels worden automatisch
voorgespannen.▷Automatisch sluiten van de ruiten.▷Automatisch sluiten van het glazen dak.▷Bij comfortstoel: automatische positione‐
ring van de rugleuning van de passagiers‐
stoel.
Na een kritieke rijsituatie zonder ongeval wor‐
den de voorste gordels weer losser gemaakt.
Seite 149VeiligheidBediening149
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
vaar. Bij het gebruik van de interieurvoorver‐
warming erop letten dat geen brandbare mate‐
rialen in contact met onderdelen van de auto
kunnen komen.◀
Bij buitentemperaturen onder 0 ℃ ontstaat
waterdamp, die onder de auto wordt afge‐
voerd.
Voorwaarden voor een correcte
werking
Interieurvoorventilatie▷Bij vooraf geselecteerde starttijd: afhanke‐
lijk van de binnen-, buiten- en ingestelde
gewenste temperatuur.▷Bij directe bediening via iDrive: bij elke bui‐
tentemperatuur.▷Bij directe bediening via afstandsbedie‐
ning: buitentemperatuur boven ca. 15 ℃.▷Accu is voldoende opgeladen.
Bij ingeschakelde interieurvoorventilatie
wordt de accu ontladen. Daarom is de
maximale inschakeltijd begrensd, om de
accu te ontzien. Na het starten van de mo‐
tor resp. een korte rit is het systeem weer
beschikbaar.▷Ervoor zorgen dat datum en tijd van de
auto juist zijn ingesteld.
Uitstroomopeningen van de ventilatie openen
zodat lucht kan uitstromen.
Interieurvoorverwarming
▷Bij vooraf geselecteerde starttijd: afhanke‐
lijk van de binnen-, buiten- en ingestelde
gewenste temperatuur.▷Bij directe bediening via iDrive: bij elke bui‐
tentemperatuur.▷Bij directe bediening via afstandsbedie‐
ning: buitentemperatuur onder ca. 15 ℃.▷Accu is voldoende opgeladen.
Bij ingeschakelde interieurvoorverwarming
wordt de accu ontladen. Daarom is de
maximale inschakeltijd begrensd, om deaccu te ontzien. Na het starten van de mo‐
tor resp. een korte rit is het systeem weer
beschikbaar.▷Tankinhoud ligt boven de reservevoorraad.
Bij een kleine tankinhoud en schuin gepar‐
keerde auto kan de functie van de interi‐
eurvoorverwarming beperkt zijn.▷Ervoor zorgen dat datum en tijd van de
auto juist zijn ingesteld.
Uitstroomopeningen van de ventilatie openen
zodat lucht kan uitstromen.
Werd de interieurvoorverwarming meerdere
maanden niet gebruikt, dan kan het nodig zijn
na enkele minuten het systeem nogmaals in te
schakelen.
Direct in-/uitschakelen
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Klimaatbediening"3."Meteen activeren"
Symbool op de airconditioning knippert bij
ingeschakeld systeem.
Na het uitschakelen blijft het systeem nog
enige tijd in werking.
Starttijd instellen Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Klimaatbediening"3.Vertrektijd selecteren.
Aan controller draaien, totdat het gewenste
vertrektijdveld is geselecteerd en controller
indrukken.4.Tijd instellen.
Controller draaien tot het gewenste tijdstip
is ingesteld en controller indrukken.Seite 197KlimaatregelingBediening197
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16