3."Taal"4."Spreken tijdens spraakuitvoer"
Volume aanpassenVolumeknop tijdens de gesproken aanwijzin‐
gen draaien tot de gewenste volume is inge‐
steld.
▷Volume blijft behouden, ook wanneer het
volume van andere audioapparatuur wordt
gewijzigd.▷Het volume wordt opgeslagen voor het
momenteel gebruikte bestuurdersprofiel.
Noodoproepen
Spraakgestuurd systeem niet gebruiken voor
noodoproepen. In stresssituaties kunnen taal
en stemniveau wijzigen. Daardoor wordt de
opbouw van een telefoonverbinding onnodig
vertraagd.
In plaats daarvan de SOS-toets, zie pa‐
gina 311, bij de binnenspiegel gebruiken.
Omgevingsomstandigheden
▷Commando's, cijfers en letters vloeiend en
met normaal volume, klemtonen en snel‐
heid uitspreken.▷Commando's altijd in de taal van het
spraakgestuurd systeem spreken.▷Bij de keuze van de radiozender de gebrui‐
kelijke uitspraak van de zendernaam ge‐
bruiken, het beste zoals de naam in het
Control Display wordt weergegeven.
›[...] Zender ...,‹ bijv. zender Classic Radio.▷Portieren, ruiten en schuifdak gesloten
houden, om storende geluiden te vermij‐
den.▷Nevengeluiden in de auto tijdens het spre‐
ken vermijden.Seite 33Spraakgestuurd systeemOverzicht33
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Soort verbindingFunctieBMW Touch
Command via
WiFi direct.Voertuigfuncties bedie‐
nen.USB-geheugen
via USB‐aanslui‐
ting.Rijdersprofielen exporte‐
ren en importeren.
Software-actualiseringen
uitvoeren.
Opgeslagen reizen ex‐
porteren en importeren.
Muziek weergeven.
Algemeen
Alle met de auto gekoppelde of verbonden ap‐
paraten worden in de apparatenlijst weergege‐
ven.
Via iDrive:
1."Mijn auto"2."Systeeminstellingen"3."Mobiele apparaten"
Een symbool geeft aan, voor welke functie een
apparaat wordt gebruikt.
SymboolFunctie"Telefoon""Tweede telefoon""Bluetooth-audio""Apps""Screencast""Internet-hotspot""Touch Command"
Aanwijzingen
WAARSCHUWING
De bediening van geïntegreerde informa‐
tiesystemen en communicatieapparatuur tij‐
dens het rijden kan de aandacht van het ver‐
keer afleiden. U kunt de controle over de auto
verliezen. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
De systemen en apparatuur alleen bedienen
als de verkeerssituatie het toelaat. Zo nodig
stoppen en de systemen resp. apparatuur bij
stilstaande auto bedienen.◀
Bluetooth‐verbinding
Geschikte apparaten Algemeen
Nauwkeurige informatie over welke mobiele
telefoons ondersteund worden met de Blue‐
tooth-interface vindt u onder www.bmw.com/
bluetooth.
Bij niet aangegeven apparaten of bij afwijkende
softwareversies kunnen storingen optreden.
Chassisnummer en software-
onderdeelnummer weergeven
Om te controleren welke apparaten worden
ondersteund, zijn chassisnummer en software-
onderdeelnummer nodig. Eventueel wordt ook
de software-versie van de mobiele telefoon
gevraagd.
Via iDrive:1."Mijn auto"2."Systeeminstellingen"3."Mobiele apparaten"4."Instellingen"5."Bluetooth-informatie"6."Systeeminformatie"
Het is mogelijk om een software-actualisering,
zie pagina 45, uit te voeren.
Voorwaarden voor een correcte
werking
▷Geschikt apparaat, zie pagina 40.▷Apparaat gebruiksklaar.▷Bluetooth op het apparaat en in de auto
geactiveerd, zie pagina 41.Seite 40OverzichtAlgemene instellingen40
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
7."OK"8.Wachten op het uitvoeren van de bewer‐
king.9.Opnieuw starten van het systeem bevesti‐
gen.
Wat moet u doen als ...
Informatie over geschikte mobiele telefoons,zie pagina 40.
Er is aan alle voorwaarden voldaan en alle
noodzakelijke stappen zijn in de aangegeven
volgorde uitgevoerd. Desondanks werkt het
mobiele apparaat niet zoals verwacht.
In dit geval kan de volgende informatie verder
helpen:
De mobiele telefoon kon niet worden gekop‐
peld of verbonden.
▷Is WLAN in de auto geactiveerd? WLAN in
de auto activeren.▷Is Miracast op de mobiele telefoon geacti‐
veerd? Miracast op de mobiele telefoon
activeren.▷Er zijn te veel Bluetooth-apparaten met de
mobiele telefoon of met de auto verbon‐
den.
Eventueel verbinding met andere appara‐
ten wissen.▷Voor de verbinding alle bekende Blue‐
tooth‐verbindingen uit de apparatenlijst in
de mobiele telefoon wissen.
Zoeken naar apparaten opnieuw starten.▷Mobiele telefoon bevindt zich in de ener‐
giespaarstand of heeft nog slechts weinig
accuspanningstijd.
Mobiele telefoon in snap-in-adapter, Wire‐
less Charging-houder of via laadkabel op‐
laden.▷Evt. kan er slechts één mobiele telefoon
met de auto worden verbonden, afhankelijk
van de mobiele telefoon.Verbonden mobiele telefoon ontkoppelen
van de auto en slechts één mobiele tele‐
foon koppelen en verbinden.
Mobiele telefoon reageert niet meer.
▷Mobiele telefoon uitschakelen en weer in‐
schakelen.▷Te hoge of lage omgevingstemperaturen.
Mobiele telefoon niet blootstellen aan ex‐
treme omgevingsomstandigheden.
Telefoonfuncties niet mogelijk.
▷Mobiele telefoon configureren en met de
functie Telefoon of Extra telefoon verbin‐
den.
Er worden niet alle, geen of onvolledige tele‐
foonboekinvoeren getoond.
▷Overdracht van de telefoonboekinvoeren is
nog niet afgesloten.▷Eventueel worden alleen de telefoonboe‐
kinvoeren van de mobiele telefoon of de
SIM-kaart overgedragen.▷Telefoonboekvermeldingen met speciale
tekens kunnen evt. niet worden weergege‐
ven.▷Aantal telefoonboekinvoeren dat opgesla‐
gen moet worden is te hoog.▷Gegevenshoeveelheid van het contact te
groot, bijv. door opgeslagen informatie
zoals notities.
Gegevenshoeveelheid van het contact re‐
duceren.▷Een mobiele telefoon kan alleen als audio‐
bron of als telefoon worden verbonden.
Mobiele telefoon configureren en met de
functie Telefoon of Extra telefoon verbin‐
den.
Kwaliteit van de telefoonverbinding is slecht.
▷Afhankelijk van de mobiele telefoon kan de
sterkte van het Bluetooth-signaal worden
ingesteld.Seite 47Algemene instellingenOverzicht47
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
werd gebruikt met een andere afstandsbedie‐
ning.
Wijzigingen aan de instellingen worden auto‐
matisch opgeslagen in het op dat moment ge‐
bruikte bestuurdersprofiel.
Als via iDrive een ander bestuurdersprofiel
wordt geselecteerd, worden de daarin opge‐
slagen instellingen automatisch uitgevoerd.
Het nieuwe bestuurdersprofiel wordt toegewe‐
zen aan de momenteel gebruikte afstandsbe‐
diening.
Bovendien is er een gastprofiel beschikbaar
dat niet aan een afstandsbediening wordt toe‐
gekend: "Gewoon gaan rijden (gast)". Dit kan
worden gebruikt om instellingen aan de auto te
kunnen uitvoeren zonder de persoonlijke be‐
stuurdersprofielen te wijzigen.
Momenteel gebruikt
bestuurdersprofiel
Na het inschakelen van het Control Display
verschijnt de naam van het momenteel ge‐
bruikte bestuurdersprofiel.
Er kan direct naar het profielbeheer, zie pa‐
gina 59, worden gesprongen, bijv. om het ei‐
gen bestuurdersprofiel te selecteren. Hiermee
kunnen de persoonlijke instellingen voor de
auto worden opgeroepen als de auto niet met
de eigen sleutel is ontgrendeld.1."Best.profiel wisselen"2.Bestuurdersprofiel selecteren, zie pa‐
gina 59.
Zodra de motor is gestart of een willekeurige
toets wordt ingedrukt, verschijnt op het Con‐
trol Display de laatst geselecteerde weergave.
Om het welkomstscherm via iDrive te beëindi‐
gen:
"OK"
Instellingen
De instellingen van de volgende systemen en
functies worden opgeslagen in het momenteel
gebruikte bestuurdersprofiel. De omvang van
de instellingen die worden opgeslagen is af‐
hankelijk van land en uitvoering.▷Ontgrendelen en vergrendelen.▷Licht.▷Klimaatregeling.▷Radio.▷Instrumentenpaneel.▷Voorkeuzetoetsen.▷Volume, klank.▷Control Display.▷Navigatie.▷Tv.▷Park Distance Control PDC.▷Achteruitrijcamera.▷Panorama View.▷Head-Up Display.▷Rijbelevingsschakelaar.▷Stoelpositie, spiegelpositie, stuurwiel‐
stand.▷Snelheidsregeling.▷Intelligent Safety.▷Night Vision.
Profielbeheer
Bestuurdersprofiel selecteren Ongeacht de momenteel gebruikte afstands‐bediening kan een ander bestuurdersprofiel
worden opgeroepen.
Via iDrive:
1."Mijn auto"2."Bestuurdersprofielen"3.Bestuurdersprofiel selecteren.4."OK"▷De in het opgeroepen bestuurdersprofiel
opgeslagen instellingen worden automa‐
tisch uitgevoerd.Seite 59Openen en sluitenBediening59
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Passagiersstoel vanuit het
achtercompartiment instellen
Principe De passagiersstoel kan vanaf de achterbank
bediend worden, bijv. om de beenruimte ach‐
terin te vergroten.
Algemeen
Via de toets voor instelling van de schouder‐
steun, zie pagina 81, kan de hellingshoek van
het beeldscherm achterin aan passagierszijde
worden ingesteld.
Instellen1. Toets indrukken.2.Passagiersstoel instellen, bv. lengterich‐
ting.3. Toets indrukken om functie te
deactiveren.
De functie wordt na enige tijd ook automatisch
gedeactiveerd.
Basisstand instellen
Toets indrukken om naar de basis‐
stand terug te keren.
De wordt afgebroken als de toets opnieuw in‐
gedrukt wordt.
Veiligheidsgordels Aantal veiligheidsgordelsVoor de veiligheid van de inzittenden is de auto
uitgerust met vier of vijf veiligheidsgordels.
Deze kunnen hun beschermende werking ech‐
ter pas vervullen, als zij correct zijn omgegespt.
De beide buitenste gordelsloten die in de ach‐
terzitbank zijn geïntegreerd, zijn bedoeld voor
passagiers links en rechts.
Het binnenste gordelslot van de achterbank is
uitsluitend bedoeld voor de passagier in het
midden.
Algemeen
Veiligheidsgordels voor elke rit op alle bezette
plaatsen omdoen.
Om de inzittenden te beschermen, wordt de
gordelblokkering vroegtijdig geactiveerd. De
gordel bij het omdoen langzaam uit de houder
halen.
Airbags vormen een aanvullende veiligheids‐
voorziening op de veiligheidsgordels, maar
vervangen deze niet.
Het punt van de gordelbevestiging past voor
volwassenen van elke lichaamslengte bij een
correcte stoelinstelling.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Als meer dan een persoon van dezelfde
gordel gebruikmaakt, is de beschermende
werking van de veiligheidsgordel niet meer ge‐
waarborgd. Er bestaat kans op letsel of levens‐
gevaar. Eén veiligheidsgordel slechts voor
één persoon gebruiken. Baby's en kinderen
niet op schoot nemen, maar in de daarvoor be‐Seite 82BedieningInstellen82
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
stemde kinderveiligheidssystemen zetten en
overeenkomstig beveiligen.◀
WAARSCHUWING
De beschermende werking van de veilig‐
heidsgordels kan beperkt zijn of wegvallen als
deze verkeerd worden gedragen. Een verkeerd
gedragen veiligheidsgordel kan extra letsel
veroorzaken, bijv. bij een ongeval of bij rem- en
uitwijkmanoeuvres. Er bestaat kans op letsel of
levensgevaar. Erop letten dat de veiligheids‐
gordels bij alle inzittenden correct zijn omge‐
daan.◀
Correct gebruik van
veiligheidsgordels▷De gordel niet verdraaid en zo strak moge‐
lijk over het bekken en de schouder aan‐
brengen.▷De gordel in de bekkenzone laag over de
heup aanbrengen. De gordel mag niet te‐
gen het onderlichaam drukken.▷De veiligheidsgordel mag niet tegen de
hals aanliggen, langs scherpe randen
schuren, over harde of breekbare voorwer‐
pen in de kleding lopen of worden inge‐
klemd.▷Dikke kleding vermijden.▷De gordel ter hoogte van het bovenlichaam
meerdere keren naar boven toe straktrek‐
ken.Veiligheidsgordel sluiten
Algemeen
Het gordelslot moet bij het sluiten hoorbaar
vastklikken.
Veiligheidsgordel automatisch strak
trekken
Bij gesloten gordel wordt na het wegrijden de
gordelband van de bestuurder en de voorpas‐
sagier eenmalig automatisch strak aangetrok‐
ken.
Veiligheidsgordel openen
1.Veiligheidsgordel vasthouden.2.Rode toets in het slot indrukken.3.Veiligheidsgordel naar het oprolmecha‐
nisme geleiden.
Gordelherinnering voor bestuurders-
en passagiersstoel
Er wordt een Check-Control-melding
weergegeven. Controleren of de veilig‐
heidsgordel correct is omgedaan.
De gordelherinnering wordt geactiveerd als de
veiligheidsgordel aan bestuurderszijde niet is
omgegespt.
Bij enkele landuitvoeringen wordt de gordel‐
herinnering vanaf ca. 10 km/h ook geactiveerd
als de passagiersgordel niet is omgegespt en
als zware voorwerpen op de passagiersstoel
liggen.
Seite 83InstellenBediening83
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Gordelherinnering voor de achterbankControlelampje op het instrumenten‐
paneel gaat branden nadat de motor
gestart is.▷Groen: de veiligheidsgordel van de betref‐
fende zitplaats op de achterbank is vastge‐
maakt.▷Rood: de veiligheidsgordel van de betref‐
fende zitplaats op de achterbank is niet
vastgemaakt.
De gordelwaarschuwing wordt ook geactiveerd
wanneer een veiligheidsgordel op de achter‐
bank tijdens de rit wordt losgemaakt.
Veiligheidsfunctie In kritieke rij-omstandigheden, bijv. een nood‐
stop, worden de voorste gordels automatisch
voorgespannen.
Wordt de rijsituatie afgesloten zonder ongeluk‐
ken, dan ontspant de gordel weer.
Als de gordelspanning niet automatisch losser
wordt, moet u stoppen en de gordel met de
rode toets in het slot openen. Alvorens verder
te rijden, de gordel opnieuw sluiten.
Beschadiging van de
veiligheidsgordels
WAARSCHUWING
De beschermende werking van de veilig‐
heidsgordels kan in de volgende situaties be‐
perkt zijn of uitvallen:
▷Gordels zijn beschadigd, vervuild of op een
andere manier gewijzigd.▷Gordelslot is beschadigd of sterk vervuild.▷Gordelspanner of gordelautomaat is gewij‐
zigd.
De veiligheidsgordel kunnen bij een ongeval
onmerkbaar worden beschadigd. Er bestaat
kans op letsel of levensgevaar. Veiligheidsgor‐
dels, gordelsloten, gordelspanners, gordelau‐
tomaten en gordelverankeringen niet wijzigen
en schoon houden. Na een ongeval de veilig‐
heidsgordels bij een Service Partner van de fa‐
brikant of een andere gekwalificeerde Service
Partner of specialist laten controleren.◀
Hoofdsteunen voorin
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Een ontbrekende beschermende werk‐
ing door uitgebouwde of niet correct inge‐
stelde hoofdsteunen kan letsel aan hoofd en
nek veroorzaken. Er bestaat kans op letsel.
Voor het wegrijden de hoofdsteunen op de be‐
zette stoelen aanbrengen en ervoor zorgen dat
het midden van de hoofdsteun het achterhoofd
op ooghoogte ondersteunt.◀
WAARSCHUWING
Door voorwerpen op de hoofdsteunen
wordt de beschermende werking van hoofd en
nek negatief beïnvloed. Er bestaat kans op let‐
sel.▷Geen stoel- of hoofdsteunovertrekken ge‐
bruiken.▷Geen voorwerpen, zoals kleerhangers, di‐
rect aan de hoofdsteunen hangen.▷Alleen accessoires gebruiken die als veilig
zijn beoordeeld om aan de hoofdsteun te
kunnen worden bevestigd.▷Tijdens het rijden geen accessoires, bijv.
een kussen, gebruiken.◀
Correct ingestelde hoofdsteunen
Algemeen
Een correct ingestelde hoofdsteun verkleint bij
een aanrijding de kans op beschadiging van de
nekwervels.
Hoogte Hoofdsteun zodanig instellen, dat het midden
ongeveer op oorhoogte zit.
Seite 84BedieningInstellen84
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
Rijden-stand-by uitschakelen
Steptronic versnellingsbak1.Bij stilstaande auto de keuzehendelstand P
inschakelen.2.Start/stop-knop indrukken.
De motor wordt afgezet.3.Parkeerrem bedienen.
Voor het binnenrijden van de
wasstraat
Om ervoor te zorgen dat de auto in de was‐
straat kan rollen, de informatie over Wassen in
automatische wasinstallaties of wasstraten, zie
pagina 317, in acht nemen.
Automatische start-stop- functie
Principe De automatische start-stop-functie helpt
brandstof te besparen. Het systeem schakelt
daarvoor de motor tijdens een stop uit, bijv. in
een file of bij verkeerslichten. De rijden-stand-
by blijft ingeschakeld. Voor het wegrijden start
de motor automatisch.
Opmerking Na elke motorstart met de start-/stopknop is
de automatische start-stop-functie in werking.
De functie wordt vanaf ca. 5 km/h geactiveerd.
Afhankelijk van de gekozen rijmodus, zie pa‐
gina 115, wordt het systeem automatisch ge‐
activeerd resp. gedeactiveerd.
Afzetten van de motor De motor wordt tijdens stilstaan onder de vol‐
gende omstandigheden automatisch uitge‐
schakeld:
▷Keuzehendel in keuzehendelstand D.▷Het rempedaal blijft tijdens de stilstand van
de auto ingedrukt of de auto wordt door
Automatic Hold tegengehouden.▷Veiligheidsgordel bestuurder is omgegespt
of het bestuurdersportier is gesloten.
Bij afgezette motor wordt de luchthoeveelheid
van de airconditioning gereduceerd.
Weergaven op het
instrumentenpaneel
De weergave in de toerenteller
geeft aan dat de automatische start-stop-functie klaar is voor
het automatisch starten van de
motor.
De weergave geeft aan dat niet
voldaan is aan de voorwaarden
voor het automatisch stoppen
van de motor.
Beperkte werking
De motor wordt in de volgende situaties niet
automatisch afgezet:
▷Op steile hellingen.▷Rempedaal niet krachtig genoeg ingedrukt.▷Hoge buitentemperatuur en airconditio‐
ning ingeschakeld.▷Interieur nog niet zoals gewenst verwarmd
of gekoeld.▷Als de ruiten dreigen te beslaan.▷Motor of andere componenten niet op be‐
drijfstemperatuur.▷Motorkoeling is nodig.▷Sterke stuuruitslag of stuurhandeling.▷Accu is zwaar ontladen.▷Op grotere hoogten.▷Motorkap is ontgrendeld.▷Inparkeersysteem is geactiveerd.Seite 103RijdenBediening103
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15