door een Service Partner of een gekwalifi‐
ceerde specialist te laten uitvoeren.
Een doos met reservelampen is verkrijgbaar bij
een Service Partner of een gekwalificeerde
specialist.
WAARSCHUWING
Ingeschakelde lampen kunnen heet wor‐
den. De lampen niet aanraken om verbrandin‐
gen te voorkomen. Er bestaat kans op letsel.
Lampen alleen vervangen als ze zijn afge‐
koeld.◀
WAARSCHUWING
Bij werkzaamheden aan ingeschakelde
verlichting kan er kortsluiting ontstaan. Er be‐
staat kans op letsel of schade. Bij werkzaam‐
heden aan de verlichting de betreffende lam‐
pen uitschakelen. De eventueel bijgevoegde
gebruiksaanwijzing van de fabrikant van de
lamp in acht nemen.◀
GEVAAR
Bij de verlichting kunnen hoge spannin‐
gen aanwezig zijn. Er bestaat levensgevaar.
Werkzaamheden aan de verlichtingsinstallatie
met inbegrip van het vervangen van lampen
door een Service Partner of een gekwalifi‐
ceerde specialist laten uitvoeren.◀
ATTENTIE
Verontreinigde lampen hebben een kor‐
tere levensduur. Er bestaat gevaar voor
schade. Het glas van nieuwe lampen niet met
de blote hand vastpakken. Gebruik een schone
doek, papieren servet e.d. pak de lamp bij de
fitting.◀
LED-lampen
Sommige uitrustingsvarianten hebben achter
een afdekking LED-lampen als lichtbron.
Deze zijn verwant met de gewone lasers en
worden als lichtemitterende diode van klasse 1
gekenmerkt.WAARSCHUWING
Te intensieve helderheid kan het netvlies
van de ogen irriteren of beschadigen. Er be‐
staat kans op letsel. Nooit gedurende langere
tijd direct in de koplamp of andere lichtbron‐
nen kijken. Afdekkingen van LED's niet verwij‐
deren.◀
Koplampglazen Bij koel of vochtig weer kunnen de voertuigver‐
lichtingsunits aan de binnenzijde beslaan. Bij
rijden met ingeschakeld licht verdwijnt de
wasem na korte tijd. Het koplampglas hoeft
niet te worden vervangen.
Als de koplampen ondanks rijden met inge‐
schakeld licht niet ontdooien en er zich in toe‐
nemende mate vocht vormt, bijv. waterdrup‐
pels in de lamp, deze door een Service Partner
of een gekwalificeerde specialist laten contro‐
leren.
Koplampinstelling
De instellingen van de koplampen kunnen wor‐
den beïnvloed door het vervangen van lampen.
Na vervanging de koplampinstelling laten con‐
troleren en eventueel laten corrigeren door een
Service Partner of een gekwalificeerde specia‐
list.
Frontlampen, lamp vervangen
Xenon-koplamp Aanwijzingen GEVAAR
Bij de verlichting kunnen hoge spannin‐
gen aanwezig zijn. Er bestaat levensgevaar.
Werkzaamheden aan de verlichtingsinstallatie
met inbegrip van het vervangen van lampen
door een Service Partner of een gekwalifi‐
ceerde specialist laten uitvoeren.◀
Op grond van de hoge levensduur van de lam‐
pen is de waarschijnlijkheid van een uitval zeerSeite 221Vervangen van onderdelenMobiliteit221
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
Koplampen1Bochtlicht2Dimlicht / Lichtsignaal3Grootlicht/lichtsignaal4Stadslicht / Dagrijlicht5Richtingaanwijzers6Zijlicht
Neem bij een defect contact op met de servi‐
cedienst.
Halogeen-mistlampAlgemene aanwijzingen in acht nemen, zie pa‐
gina 220.
Gloeilamp 35 watt, H8.
1.Met de handgreep van de schroeven‐
draaier uit het boordgereedschap de drie
schroeven, pijl 1, van de wielkastbekleding
losdraaien. Wielkastbekleding voorzichtig
wegtrekken, pijl 2.2.Stekker van de lamp lostrekken, pijl 1.
Lamp draaien, pijl 2.
Linker voertuigzijde: met de klok mee
draaien.Rechter voertuigkant: tegen de klok in
draaien.
Lamp verwijderen.3.Nieuwe lamp plaatsen, stekker aansluiten
en wielkastbekleding vastschroeven.
LED-mistlamp
De mistlampen zijn van LED-techniek voor‐
zien. Bij een defect contact opnemen met een
Service Partner of een gekwalificeerde specia‐
list.
Knipperlicht in de buitenspiegelDe knipperlichten in de buitenspiegels maken
gebruik van LED-techniek. Bij een defect con‐
tact opnemen met een Service Partner of een
gekwalificeerde specialist.
Achterlichten, lamp vervangen
Overzicht
1Richtingaanwijzers2Achteruitrijlicht3MistachterlichtSeite 223Vervangen van onderdelenMobiliteit223
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
4Achterlichtlampen5Remlicht
Lampvervanging buitenste
achterverlichting
Algemeen
Algemene aanwijzingen in acht nemen, zie pa‐
gina 220.
Knipperlicht: lamp 21 watt, P21WLL.
Remlicht: Lamp 21 watt, H21WLL.
De achterlichten maken gebruik van LED-tech‐
niek. Bij een defect contact opnemen met een Service Partner of een gekwalificeerde specia‐
list.
Buitenste achterlicht uitbouwen
1.Kofferdeksel openen.2.Bevestigingspin van de afscherming, pijl 1,
losmaken met de schroevendraaier uit het
boordgereedschap en uittrekken.3.De vergrendeling met de schroevendraaier
uit het boordgereedschap indrukken, pijl 2,
en de afscherming wegnemen, pijl 3.4.Met de handgreep van de schroeven‐
draaier de twee moeren, pijlen, losdraaien.5.Achterlicht aan de binnenkant vastpakken,
pijl 1, en voorzichtig achterwaarts naar bui‐
ten trekken, pijl 2. Daarbij met de vrije hand
tegenhouden, zodat het achterlicht niet
plotseling loskomt. Controleren of de
schuimrubberen afdichtring zich op de tap
van de centrering bevindt.6.Vergrendeling boven op de stekker van de
aansluitkabel losmaken en de stekker van
de lamphouder lostrekken.
Lampen vervangen
1.De drie bevestigingen, pijlen 1, van de
lamphouder losmaken en de lamphouder
van het achterlicht wegnemen, pijl 2.Seite 224MobiliteitVervangen van onderdelen224
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
2.Defecte lamp licht in de fitting drukken, te‐
gen de klok in draaien en verwijderen.3.Ga voor het plaatsen van de nieuwe lamp
en het aanbrengen van de lamphouder in
omgekeerde volgorde te werk. Erop letten
dat de lamphouder vastklikt in alle bevesti‐
gingen.
Achterlicht inbouwen
1.Aansluitkabel op het achterlicht aansluiten
en in de klem op de lamphouder bevesti‐
gen.2.Ervoor zorgen, dat de schuimrubberen af‐
dichtring zich op de tap van de centrering,
pijl 2, bevindt en niet beschadigd is.3.Achterlicht aan buitenzijde op rubberrand,
pijl 1, en aan binnenzijde op de centrering,
pijl 2, aanzetten en vastdrukken. Let erop
dat het achterlicht in het rubberframe vast‐
klikt.4.Achterlicht met de beide moeren vast‐
schroeven.5.Paneel plaatsen en bevestigen. Daarbij
erop letten dat de afdichtslang niet inge‐
klemd wordt.
Lichten in het kofferdeksel
Algemeen
Algemene aanwijzingen in acht nemen, zie pa‐
gina 220.
Achteruitrijlichten: lamp 16 watt, PW16W.
Mistachterlichten: gloeilamp 21 watt, H21W.
Alle andere lampen in het kofferdeksel zijn van LED-techniek voorzien. Bij een defect contact
opnemen met een Service Partner of een ge‐
kwalificeerde specialist.
Toegang tot de lampen1.Evt. gevarendriehoek weghalen, zie pa‐
gina 231, en houder met de schroeven‐
draaier uit het boordgereedschap, zie pa‐
gina 220, verwijderen.2.Noodontgrendeling afnemen en de draad‐
kabel demonteren van de handgreep.3.De bevestigingen van de bekleding met de
schroevendraaier uit het boordgereed‐
schap losmaken en helemaal uittrekken.4.Scharnierbekleding samendrukken, zie pij‐
len, om de clipverbindingen los te maken.
Bekleding vasthouden en de scharnierbe‐
kleding naar onderen trekken en afnemen.5.De bekleding voorzichtig van het koffer‐
deksel losmaken, eerst aan de rand en dan
in het bereik van de handgreepkommen.
Erop letten dat de bekleding niet vast‐
haakt.6.De bekleding voorzichtig uitklappen.Seite 225Vervangen van onderdelenMobiliteit225
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
Wielbouten met slot
De adapter van de wielbouten met slot bevindt
zich in het boordgereedschap of in een op‐
bergvak bij het boordgereedschap.▷Wielbout, pijl 1.▷Adapter, pijl 2.
Verwijderen
1.Adapter op de wielbout plaatsen.2.Wielbout losschroeven.
Na het vastschroeven de adapter weer verwij‐
deren.
Accu Onderhoud De accu is onderhoudsvrij.
Het zuur waarmee de accu gevuld is volstaat
voor de volledige levensduur van de accu.
Meer informatie over de accu kan bij een Ser‐
vice Partner of een gekwalificeerde specialist
worden opgevraagd.
Vervangen van de accu ATTENTIE
Accu's die door de fabrikant van de auto
als niet geschikt zijn beoordeeld, kunnen sys‐
temen beschadigen of functies kunnen niet
meer worden uitgevoerd. Er bestaat gevaar
voor schade. Alleen accu's gebruiken die door
de fabrikant van de auto als geschikt zijn aan‐
gemerkt.◀
De voertuigaccu na het vervangen door een
Service Partner of een gekwalificeerde specia‐
list bij de auto laten aanmelden, zodat alle
comfortfuncties onbeperkt beschikbaar zijn en
evt. betreffende Check-Control-meldingen
niet meer worden weergegeven.
Accu opladen
Algemeen
Erop letten dat de accu voldoende opgeladen
is, om de volle levensduur van de accu te ga‐
randeren.
In de volgende gevallen kan het opladen van
de accu noodzakelijk zijn:▷Bij frequente korte trajecten.▷Bij lange standtijden van meer dan een
maand.
Aanwijzingen
ATTENTIE
Bij acculaders voor de voertuigaccu kun‐
nen hoge spanningen en stromen optreden,
waardoor het 12V-boordnet overbelast of be‐
schadigd kan raken. Er bestaat gevaar voor
schade. Acculaders voor de voertuigaccu al‐
leen op de starthulp-aanklempunten in de mo‐
torruimte aansluiten.◀
Aanklempunten starthulp Alleen met afgezette motor via de starthulp-
aanklempunten, zie pagina 232, in de motor‐
ruimte laden.
Acculader
Speciaal voor de auto ontwikkelde en op het
boordnet afgestemde boordnet afgestemde
acculaders zijn verkrijgbaar bij een Service
Partner of een gekwalificeerde specialist.
Stroomonderbreking
Na een tijdelijke stroomonderbreking moeten
sommige modellen opnieuw geïnitialiseerd
Seite 227Vervangen van onderdelenMobiliteit227
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
en/of individuele instellingen worden geactuali‐
seerd, bijv.:▷Stoel- en spiegelgeheugen: posities op‐
nieuw opslaan.▷Tijd: instellen.▷Datum: instellen.▷Glazen dak en schuifpaneel: systeem initia‐
liseren, zie pagina 47.
Oude accu verwerken
Oude batterijen door een Service Part‐
ner of een gekwalificeerde specialist la‐ ten afvoeren of op een verzamelpunt
afgeven.
Gevulde accu's moeten tijdens het vervoer en
de opslag rechtop staan. Tijdens het transport
tegen omvallen beveiligen.
Zekeringen Aanwijzingen WAARSCHUWING
Door verkeerde of gerepareerde zekerin‐
gen kunnen elektrische kabels en onderdelen
overbelast worden. Er bestaat brandgevaar.
Doorgebrande zekeringen niet repareren of
door een zekering met een andere kleur of am‐
perage vervangen.◀
Een kunststofpincet en gegevens betreffende
de zekeringtoewijzing vindt u bij de zekeringen
in de bagageruimte.
In de motorruimte1.Met het boordgereedschap de drie schroe‐
ven, pijl 1, van de afdekking losdraaien.2.Bevestiging naar boven trekken, pijl 2.3.Afdekking zijdelings wegnemen, pijl 3.4.De vier bevestigingen indrukken en deksel
wegnemen.
Afdekkingen aanbrengen
1.Bij het aanbrengen van het deksel erop let‐
ten, dat alle vier bevestigingen worden
vastgeklikt.2.Afdekking onder rubberlip aanbrengen en
vervolgens tussen de verbindingsstukken
steken.Seite 228MobiliteitVervangen van onderdelen228
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
ATTENTIE
Bij het slepen van de auto met alleen een
opgetilde voor- of achteras kan de auto wor‐
den beschadigd. Er bestaat gevaar voor
schade. De auto alleen laten transporteren op
een oprijwagen.◀
ATTENTIE
Bij het omhoogbrengen van de auto aan
het sleepoog en delen van de carrosserie of
het onderstel kunnen beschadigingen optre‐
den. Er bestaat gevaar voor schade. De auto
met geschikt gereedschap omhoogbrengen.◀
Steptronic versnellingsbak: transporteren van uw auto
Opmerking Uw auto mag niet worden weggesleept.
Daarom in geval van pech contact opnemen
met een Service Partner of een gekwalifi‐
ceerde specialist.
ATTENTIE
Bij het slepen van de auto met alleen een
opgetilde voor- of achteras kan de auto wor‐
den beschadigd. Er bestaat gevaar voor
schade. De auto alleen laten transporteren op
een oprijwagen.◀
Takelwagen
De auto alleen laten transporteren op een op‐
rijwagen.
ATTENTIE
Bij het omhoogbrengen van de auto aan
het sleepoog en delen van de carrosserie of
het onderstel kunnen beschadigingen optre‐
den. Er bestaat gevaar voor schade. De auto
met geschikt gereedschap omhoogbrengen.◀
Het sleepoog aan de voorkant alleen voor het
manoeuvreren gebruiken.
Slepen van andere auto's
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het toelaatbare totaalgewicht van de
trekkende auto mag niet lager zijn dan dat van
de te slepen auto, anders kunt u de controle
over de voertuigen verliezen. Er bestaat gevaar
voor ongevallen! Erop letten dat het totaalge‐
wicht van de trekkende auto hoger is dan het
gewicht van de gesleepte auto.◀
ATTENTIE
Bij een verkeerde bevestiging van de
sleepstang of de sleepkabel kunnen andere
onderdelen van de auto worden beschadigd.
Er bestaat gevaar voor schade. Sleepstang of
sleepkabel correct aan het sleepoog bevesti‐
gen.◀▷Afhankelijk van de wettelijke bepalingen de
waarschuwingsknipperlichtinstallatie in‐
schakelen.▷Als de elektrische installatie is uitgevallen,
de weg te slepen auto herkenbaar maken
door bijv. een waarschuwingsbord of geva‐
rendriehoek achter de achterruit te plaat‐
sen.
Sleepstang
De sleepogen moeten bij beide auto's aan de‐
zelfde kant zitten.
Wanneer de sleepstang alleen schuin kan wor‐
den aangebracht moet op het volgende wor‐
den gelet:
Seite 234MobiliteitHulp in geval van pech234
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
Frequentie en omvang van het onderhoud
daarop afstemmen.
Agressieve stoffen, zoals gemorste brandstof,
olie, vet of vogeluitwerpselen direct verwijde‐
ren, om lakveranderingen of -verkleuringen te
voorkomen.
Lederonderhoud
Het leder geregeld met een doek of stofzuiger
reinigen.
Stof en straatvuil schuren anders in de poriën
en plooien en leiden tot een sterke slijtage als‐
mede tot een vroegtijdige verharding van het
lederoppervlak.
Om verkleuringen door bijv. kleding te vermij‐
den, leder ongeveer om de twee maanden ver‐
zorgen.
Lichtgekleurd leder vaker reinigen omdat vuil
daarop duidelijker zichtbaar is.
Lederverzorgingsmiddel gebruiken, omdat vuil
en vet anders langzaam de beschermende laag
van het leder aantasten.
Geschikte verzorgingsmiddelen zijn verkrijg‐
baar bij een Service Partner of een gekwalifi‐
ceerde specialist.
BekledingsstofonderhoudRegelmatig met een stofzuiger afzuigen.
Bij sterke verontreinigingen, bijv. drankvlekken,
een zachte spons of een microvezeldoek met
geschikte interieurreiniger gebruiken.
Grote bekledingsvlakken tot aan de naden rei‐
nigen. Krachtig wrijven vermijden.
ATTENTIE
Geopende klittenbandsluitingen van kle‐
dingstukken kunnen de stoelbekleding be‐
schadigen. Er bestaat gevaar voor schade. Let
op dat alle klittenbandsluitingen gesloten
zijn.◀Onderhoud van speciale delen
Lichtmetalen velgen Bij reiniging van de auto alleen neutraal reini‐
gingsmiddel voor velgen met een pH-waarde
van 5 tot 9 gebruiken. Geen bijtende reini‐ gingsmiddelen of stoomreinigers boven 60 ℃
gebruiken. Aanwijzingen van de fabrikant in
acht nemen.
Agressieve, zuurhoudende of alkalische reini‐
gingsmiddelen kunnen de beschermlaag van
naburige onderdelen zoals bijv. remschijven
aantasten.
Chroomachtige oppervlakken
Onderdelen zoals bijv. radiatorgrille of portier‐
grepen vooral bij contact met strooizout met voldoende water en evt. shampoo zorgvuldig
reinigen.
Rubberdelen Door milieu-invloeden kunnen bij rubberdelen
vervuiling van het oppervlak en verlies van
glans optreden. Voor het reinigen alleen water
en geschikte verzorgingsmiddelen gebruiken.
De fabrikant van uw auto adviseert originele
BMW verzorgingsproducten.
In het bijzonder zwaarbelaste rubberdelen re‐
gelmatig met onderhoudsmiddel voor rubber
behandelen. Voor het onderhoud van afdicht‐
rubbers geen siliconenhoudend onderhouds‐
middel gebruiken, om beschadigingen of wind‐
geruis te voorkomen.
Edelhouten delen Houten panelen en van hout vervaardigde de‐
len mogen uitsluitend met een vochtige doek
worden gereinigd. Vervolgens met een zachte
doek drogen.
Kunststof onderdelen
Daartoe behoren:▷Oppervlakken van kunstleer.▷Dakhemel.Seite 239VerzorgingMobiliteit239
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15