Page 81 of 271

Instrumenten en bedieningsorganen79Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................80
Stuurwielverstelling ...................80
Stuurbedieningsknoppen ...........80
Verwarmd stuurwiel ...................80
Claxon ....................................... 81
Wis-/wasinstallatie voorruit ........81
Buitentemperatuur .....................83
Klok ........................................... 83
Elektrische aansluitingen ...........85
Aansteker .................................. 86
Asbakken ................................... 86
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................86
Instrumentengroep ....................86
Snelheidsmeter ......................... 86
Kilometerteller ........................... 87
Dagteller .................................... 87
Toerenteller ............................... 87
Brandstofmeter .......................... 88
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 88
Service-display .......................... 88
Controlelampen ......................... 89
Richtingaanwijzer ......................91Gordelverklikker ........................92
Airbags, gordelspanners en rolbeugels ................................. 92
Airbag-deactivering ...................92
Laadsysteem ............................. 92
Storingsindicatielamp ................92
Rem- en koppelingssysteem .....93
Pedaal intrappen .......................93
Elektrische handrem ..................93
Storing elektrische handrem ......93
Antiblokkeersysteem (ABS) .......94
Opschakelen ............................. 94
Stuurbekrachtiging ....................94
Lane Departure Warning ...........94
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ..............94
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....95
Traction Control-systeem UIT ...95
Voorverwarming ........................95
Roetfilter .................................... 95
AdBlue ....................................... 95
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 95
Motoroliedruk ............................. 96
Te laag brandstofpeil .................96
Startbeveiliging .......................... 96
Rijverlichting .............................. 96
Grootlicht ................................... 96
Grootlichtassistentie ..................97Adaptive Forward Lighting .........97
Mistlamp .................................... 97
Mistachterlicht ........................... 97
Cruise control ............................ 97
Voorligger gedetecteerd ............97
Portier open ............................... 97
Informatiedisplays ........................98
Driver Information Center ..........98
Graphic-Info-Display, Color-Info-Display .................. 102
Boordinformatie ......................... 104
Geluidssignalen .......................105
Batterijspanning .......................106
Persoonlijke instellingen ............107
OnStar ....................................... 111
Page 82 of 271
80Instrumenten en bedieningsorganenBedieningsorganenStuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
U kunt het infotainment-systeem, be‐
paalde bestuurdersondersteunings‐
systemen en een aangesloten mo‐
biele telefoon bedienen met de knop‐ pen op het stuurwiel.
Meer informatie staat in de handlei‐
ding van het infotainment-systeem.
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men 3 162.
Verwarmd stuurwiel
Druk op * om verwarming te active‐
ren. De activering wordt aangeduid
door de LED in de toets.
Page 83 of 271
Instrumenten en bedieningsorganen81De gedeelten van het stuurwiel die
specifiek gemarkeerd zijn voor plaat‐
sing van de handen zijn sneller warm
en worden warmer dan de overige ge‐ deelten.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en tijdens een Autostop.
Stop-startsysteem 3 143.
Claxon
j indrukken.
Wis-/wasinstallatie voorruit
VoorruitwissersHI:snelLO:langzaamINT:intervalwissen
of
automatische wisfunctie met
regensensorOFF:uit
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐
keld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand INT.
Draai aan het stelwiel om het gewen‐
ste wisinterval in te stellen:
kort interval:draai het stelwiel
omhooglang interval:draai het stelwiel
omlaag
Page 84 of 271
82Instrumenten en bedieningsorganenAutomatische wisfunctie met
regensensorINT:automatische wisfunctie met
regensensor
De regensensor registreert de hoe‐
veelheid neerslag op de voorruit en
stuurt automatisch de wissnelheid
van de voorruitwisser aan.
Als de wisfrequentie hoger is dan 20 seconden beweegt de ruitenwis‐serarm lichtjes naar beneden tot de
uitgangsstand.
Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Draai aan het stelwiel om de gevoe‐
ligheid in te stellen:
lage gevoelig‐
heid:draai het stelwiel
omlaaghoge gevoelig‐
heid:draai het stelwiel
omhoog
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Voorruit- en koplampsproeiers
Page 85 of 271
Instrumenten en bedieningsorganen83Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit ge‐
spoten en de ruitenwisser maakt en‐
kele slagen.
Als de koplampen branden, wordt er
ook sproeiervloeistof op de koplam‐
pen gesproeid als u lang genoeg aan
de hendel trekt. Daarna kan het was‐
systeem van de koplampen niet wor‐
den gebruikt gedurende 5 wascycli of tot de motor of de koplampen uit- en
opnieuw worden aangezet.
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt on‐
middellijk aangeduid, een stijgende
temperatuur met enige vertraging.
Op de afbeelding ziet u het Graphic-
Info-Display
Op de afbeelding ziet u het Colour-
Info-Display
Als de buitentemperatuur tot 3 °C
daalt, verschijnt er een waarschu‐ wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
9 Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het weg‐
dek al beijzeld zijn.
Klok
Datum en tijd worden op het
Info-Display weergegeven.
Page 86 of 271

84Instrumenten en bedieningsorganenDatum- en tijdinstellingenCD 400plus/CD 400/CD300
Druk op CONFIG . Nu verschijnt het
menu Instellingen .
Selecteer Tijd en datum .
Te selecteren instellingsopties:
● Tijd instellen: Wijzigt de op het
display weergegeven tijd.
● Datum instellen: Wijzigt de op het
display weergegeven datum.
● Tijdopmaak instellen : Wijzigt de
urenindicatie tussen 12 uur en 24
uur .
● Datumopmaak instellen : Wijzigt
de datumindicatie tussen MM/
DD/JJJJ en DD.MM.JJJJ .
● Klok weergeven : Schakelt de
tijdsindicatie op het display in/uit.
● Kloksynchr. RDS-signaal : Het
RDS-signaal van de meeste
VHF-zenders stelt automatisch
de tijd in. De RDS-tijdsynchroni‐
satie kan enkele minuten in be‐
slag nemen. Sommige zenders
zenden geen correct tijdsignaal
uit. Het is dan raadzaam de au‐
tomatische tijdsynchronisatie uit te schakelen.
Persoonlijke instellingen 3 107.
Datum- en tijdinstellingen Navi 950/Navi 650/CD 600
Druk op Config en selecteer dan de
menuoptie Tijd en datum om het be‐
treffende submenu weer te geven.
Let op
Als Kloksynchr. RDS-signaal geac‐
tiveerd is, worden tijd en datum au‐
tomatisch door het systeem inge‐
steld.
Zie voor meer informatie de handlei‐
ding bij het infotainment-systeem.
Tijd instellen
Selecteer de menuoptie Tijd
instellen om de tijdsinstellingen aan
te passen. Draai aan de multifunctio‐ nele knop om de eerste instelling aan
te passen.
Page 87 of 271

Instrumenten en bedieningsorganen85Druk op de multifunctionele knop om
de invoer te bevestigen. De ge‐
kleurde achtergrond gaat naar de vol‐
gende instelling.
Pas alle instellingen aan.
Datum instellen
Selecteer de menuoptie Datum
instellen om de tijdsinstellingen aan
te passen. Draai aan de multifunctio‐ nele knop om de eerste instelling aan
te passen.
Druk op de multifunctionele knop om
de invoer te bevestigen. De ge‐
kleurde achtergrond gaat naar de vol‐ gende instelling.
Pas alle instellingen aan.
Tijdweergave
Selecteer Tijdnotatie instellen om de
gewenste tijdweergave te kiezen. Ac‐ tiveer 12 uur of 24 uur .
Persoonlijke instellingen 3 107.Elektrische aansluitingen
Er zit een 12 volt-aansluiting in de
voorste console.
Er zit een extra 12 volt-aansluiting in
de achterconsole. Klap de afdekking
neer.
Het maximaal opgenomen vermogen mag niet meer bedragen dan
120 watt.
Wanneer de ontsteking is uitgescha‐
keld, zijn de stekkerdozen gedeacti‐
veerd. De stekkerdozen worden ook
gedeactiveerd wanneer de accu‐
spanning te laag is.
Aangesloten elektrische accessoires
moeten wat betreft de elektromagne‐
tische compatibiliteit voldoen aan de
DIN-norm VDE 40 839.
Geen accessoires aansluiten die
stroom leveren, zoals laadtoestellen
of accu's.
Aansluiting niet beschadigen door het
gebruik van ongeschikte stekkers.
Stop-startsysteem 3 143.
Page 88 of 271
86Instrumenten en bedieningsorganenAansteker
De aansteker bevindt zich in de voor‐ste console.
Aansteker induwen. Zodra de spiraal
gloeit, wordt de aansteker automa‐
tisch uitgeschakeld. Aansteker uit‐
trekken.
Asbakken
Voorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
De verplaatsbare asbak kan in de be‐
kerhouders worden aangebracht.
Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Instrumentengroep Bij sommige uitvoeringen draaien de
naalden van de instrumenten even tot tegen de eindaanslag wanneer hetcontact wordt ingeschakeld.
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.