104Instrumenten en bedieningsorganenChronometer
Met behulp van de pijltjestoetsen:
Starten: met pijltje naar links menu‐
optie Start selecteren en op de knop
OK drukken voor starten/stoppen. Te‐
rugzetten: met pijltje naar links menu‐
optie Reset selecteren en op de knop
OK drukken.
Met het linker kartelwiel op het stuur‐
wiel:
Starten: menuoptie Start selecteren
en indrukken voor starten/stoppen.
Terugzetten: menuoptie Reset selec‐
teren en indrukken om opdracht te bevestigen.
Onderbreking van de voeding
Als de voeding werd onderbroken of
de accuspanning te laag is gezakt,
zullen de waarden opgeslagen in de
boordcomputer verloren gaan.
Boordcomputer op Graphic-
Info-Display of Colour-Info- Display
De boordcomputer verstrekt rijgege‐
vens die voortdurend worden verza‐
meld en elektronisch verwerkt. De
hoofdpagina van de boordcomputer
geeft informatie over rijbereik, gemid‐ deld verbruik en momentaan ver‐
bruik.
Andere boordcomputergegevens
weergeven: De BC-toets op het "In‐
fotainment"-systeem indrukken en
het menu Boordcomputer op het
beeldscherm selecteren.
U kunt de informatie van de twee trip‐
computers onafhankelijk van elkaar
resetten, waardoor u de afstanden
van verschillende trips kunt bekijken.
Graphic-Info-Display,
Colour-Info-Display 3 96.
Actieradius
106Instrumenten en bedieningsorganen
Voor het resetten van alle informatie
van een boordcomputer, de menu‐
optie Alle waarde selecteren. Na het
terugzetten verschijnt "- - -" voor de geselecteerde boordcomputerinfor‐
matie. Na korte tijd verschijnen de op‐ nieuw berekende waarden.
Chronometer
Selecteer de menuoptie Timer in het
menu Boordcomputer . Het menu
Timer wordt weergegeven.
Om te starten, de menuoptie Start se‐
lecteren. Voor het terugzetten de me‐
nukeuzemogelijkheid Reset kiezen.
In het menu Opties kan de gewenste
weergave voor de chronometer wor‐
den geselecteerd:
Rijtijd zonder stops : de tijd dat de auto
in beweging is, wordt gemeten. Met
stilstandtijden wordt geen rekening
gehouden.
Rijtijd met stops : de tijd dat de auto in
beweging is, wordt gemeten. Dit is in‐ clusief de tijd dat de auto met de sleu‐
tel in het contactslot stilstaat.
Reisduur : tijd meten tussen het hand‐
matig inschakelen met behulp van
Start en het handmatig uitschakelen
met behulp van Reset.
Onderbreking van de voeding Als de voeding werd onderbroken ofde accuspanning te laag is gezakt,
zullen de waarden opgeslagen in de
boordcomputer verloren gaan.
Klimaatregeling117x:uit1:minimumsnelheid4:maximumsnelheid
Ontwasemen en ontdooien● Luchtverdelingsschakelaar op l of J zetten
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten
● Ventilator op hoogste stand zet‐ ten
● Middelste ventilatieopeningen sluiten
● Zijdelingse luchtroosters openen en op de zijruiten richten
Achterruitverwarming Ü 3 32.
Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐ systeem kunnen de volgende functiesvia het airconditioningssysteem wor‐
den geregeld:
n:koeling4:luchtrecirculatieÜ:ontwasemen en ontdooien
Verwarmde stoelen ß 3 40.
Koeling n
Druk op n
om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de led in de toets brandt. Koeling werkt alleen bij een
draaiende motor en ingeschakelde
aanjager van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een bui‐
tentemperatuur die iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan con‐
dens vormen en onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, ter besparing van brandstof de
koeling uitschakelen.
Geactiveerde koeling kan een Auto‐
stop verhinderen. Stop/Start-systeem 3 128.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met 4 in‐
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de led in de toets brandt.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op 4 te drukken.9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
118KlimaatregelingWanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant beslaat,
activeert u de ruitenwisser en scha‐
kelt u l uit.
Maximale koeling Ruiten en zonnedak kortstondig ope‐
nen zodat de warme lucht snel kan
ontsnappen.
● Airco met n inschakelen.
● Luchtrecirculatie met 4 inscha‐
kelen.
● Luchtverdelingsschakelaar op M
zetten.
● Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
● Ventilator op hoogste stand zet‐ ten.
● Alle ventilatieopeningen openen.Ontwasemen en ontdooien
● Luchtverdelingsschakelaar op l of J zetten.
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Ventilator op hoogste stand zet‐ ten.
● Middelste ventilatieopeningen sluiten.
● Zijdelingse luchtroosters openen en op de zijruiten richten.
● Verwarming achterruit Ü 3 32 in‐
schakelen.
De airconditioning n en de luchtre‐
circulatie 4 worden automatisch in‐
geschakeld om het ontdooien effi‐
ciënter te maken wanneer stand l of
J wordt geselecteerd.
Ingeschakeld ontwasemen en ont‐
dooien kan autostops in de weg
staan. Stop/Start-systeem 3 128.
Elektronisch
klimaatregelsysteem
Dankzij de twee zones van de kli‐
maatregeling kunt u de temperatuur
aan de bestuurders- en passagiers‐
kant voorin afzonderlijk regelen.
In de automatische modus worden
temperatuur, luchtdebiet en luchtver‐
deling automatisch geregeld.
120KlimaatregelingLet op
Als A/C wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde
temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of een Autostop worden belemmerd.
Stop/Start-systeem 3 128.
Handmatige instellingen
Instellingen voor de klimaatregeling
kunnen worden gewijzigd met A/C of
door de aanjagersnelheid of de lucht‐ verdeelschakelaar anders te zetten.
Wanneer u een instelling verandert,
wordt Automatische modus gedeacti‐ veerd.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: AUTO indrukken.
Koeling A/C 3 117.
Luchtdebiet x
Activeer Automatische modus door
het luchtdebiet handmatig te wijzigen
of de ventilator in de stand uit x te
zetten.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Schakel de ventilator in en
druk op AUTO.
Luchtverdeling Druk op de betreffende knop voor de
gewenste afstelling. De activering
wordt aangeduid doordat de led in de
toets brandt.M:naar hoofdhoogte via de ver‐
stelbare luchtroostersL:naar de hoofdruimte via regel‐
bare ventilatieopeningen en
naar de voetruimtesK:naar de voetenruimtes en naar
de voorruitJ:naar de voorruit, de zijruiten
vooraan en de voetenruimtesV:naar de voorruit, de zijruiten
vooraan en de hoofdruimte via
regelbare ventilatieopeningen
Alle combinaties zijn mogelijk.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: AUTO indrukken.
Automatische luchtrecirculatie t
De automatische luchtrecirculatie
heeft een luchtkwaliteitsensor die bij
registratie van schadelijke gassen in
de omgeving automatisch wordt inge‐
schakeld.
Klimaatregeling121Om in te schakelen t indrukken. De
activering wordt aangeduid doordat
de led in de toets brandt.
De automatische luchtrecirculatie
werkt alleen als de motor draait.9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Ontwasemen en ontdooien
● Druk op V. De activering wordt
aangeduid doordat de led in de toets brandt.
● Aanjager op de gewenste snel‐ heid zetten.
Luchtrecirculatiemodus 4
wordt automatisch uitgescha‐
keld. Koeling A/C gaat werken.
● Verwarming achterruit RÜ in‐
schakelen.
Ontwasemen en ontdooien van de
ruiten uitschakelen: V opnieuw in‐
drukken, AUTO indrukken, aan de
schakelaar voor de aanjager of de
luchtverdeling draaien.
Ingeschakeld ontwasemen en ont‐
dooien kan autostops in de weg
staan. Stop/Start-systeem 3 128.
124Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 124
Economisch rijden ...................124
Controle over de auto ..............125
Sturen ...................................... 126
Starten en bediening .................126
Nieuwe auto inrijden ................126
Contactslotstanden ..................127
Motor starten ........................... 127
Uitrol-brandstofafsluiter ...........128
Stop/Start-systeem ..................128
Parkeren .................................. 130
Uitlaatgassen ............................. 131
Roetfilter .................................. 131
Katalysator .............................. 132
AdBlue ..................................... 133
Automatische versnellingsbak ...137
Versnellingsbakdisplay ............137
Keuzehendel ........................... 138
SPORT-modus ........................ 139
Handmatige modus .................139
Elektronische rijprogramma's ..140
Storing ..................................... 140
Stroomonderbreking ................140
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 141Rijsystemen............................... 142
All-wheel drive ......................... 142
Remmen .................................... 144
Antiblokkeersysteem ...............144
Handrem .................................. 145
Remassistentie ........................146
Hellingrem ............................... 146
Rijregelsystemen .......................147
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 147
Systeem voor gecontroleerde afdaling ................................... 148
Automatische niveauregeling ..149
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 149
Cruise control .......................... 149
Parkeerhulp ............................. 151
Brandstof ................................... 152
Brandstof voor dieselmotoren . 152
Tanken .................................... 153
Brandstofverbruik - CO 2-
uitstoot ................................... 154
Trekhaak .................................... 154
Algemene informatie ...............154
Rijgedrag en aanhangertips ....154
Aanhanger trekken ..................155
Aanhangerstabilisatie ..............158Rijtips
Economisch rijden
Zuinige stand
De brandstofbesparingsmodus is een functie voor een optimaal brandstof‐
verbruik. Deze beïnvloedt o.a. het
motorvermogen en -koppel, het acce‐
lereren en het aangegeven schakel‐
punt.
Handgeschakelde versnellingsbak
Rijden en bediening125Activering
Druk op s op het instrumentenpa‐
neel. De led in de knop brandt om ac‐ tivering aan te geven.Deactivering
Druk nogmaals op s; led in de
toets dooft.
Stop/Start-systeem 3 128.
Automatische versnellingsbak
Zuinige stand inschakelen, opdat de
versnellingsbak zodanig anders
schakelt dat de auto zuiniger rijdt.
Activering
Druk in de automatische modus op
s .
Controlelamp s op de instrumen‐
tengroep gaat branden 3 91.
De instellingen van bepaalde elektro‐
nische systemen worden aangepast, opdat de auto zuiniger rijdt:
● De motor reageert minder snel op bewegingen van het gaspe‐
daal.
● Het systeem schakelt eerder op en later terug.
● Bij een constante snelheid ver‐ grendelt de versnellingsbak zich‐
zelf op de motor. Zo rijdt deze
zuiniger en levert deze meer ver‐ mogen en koppel.
● Bij het vertragen wordt de brand‐
stoftoevoer sneller uitgescha‐
keld. Afsluiting brandstoftoevoer
bij overtoeren 3 128.
Zuinige stand niet inschakelen bij trekken, bijv. van een aanhanger.Deactivering
Druk nogmaals op s; controle‐
lamp s dooft op de instrumenten‐
groep.
Controle over de auto
Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd
tijdens Autostop)
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar voor uzelf en anderen. Tijdens een