Page 249 of 307
Verzorging van de auto247
Nr.Stroomkring1Motorregelmodule2Lambdasonde3Brandstofinspuiting, ontste‐
kingssysteem4Brandstofinspuiting, ontste‐
kingssysteem5–6Spiegelverwarming, diefstala‐
larmsysteem7Ventilatorregeling, motorregel‐
module, transmissieregelmo‐
dule8Lambdasonde, motorkoeling9Achterruitsensor10Accusensor11Ontgrendeling kofferruimte12Adaptief rijlicht (AFL), automati‐
sche verlichting13ABS14Achterruitwisser15MotorregelmoduleNr.Stroomkring16Startmotor17Transmissieregelmodule18Verwarmbare achterruit19Elektrische ruitbediening voorin20Elektrische ruitbediening
achterin21Relais- en zekeringhouder
achter22Grootlicht links (halogeen)23Koplampsproeiers24Rechter dimlicht (xenon)25Linker dimlicht (xenon)26Mistlampen27Verwarming dieselbrandstof28Stop-startsysteem29Elektrische handrem30ABS31Adaptieve cruise control32Airbag
Page 250 of 307

248Verzorging van de auto
Nr.Stroomkring33Adaptief rijlicht (AFL), automati‐
sche verlichting34Uitlaatgasrecirculatie35Buitenspiegel, regensensor36Verwarming en ventilatie37Magneetklep koolstofreservoir38Vacuümpomp39Centrale regelmodule40Voorruitsproeier, achterruits‐
proeier41Grootlicht rechts (halogeen)42Koelventilator43Voorruitwissers44Voorruitwissers45Koelventilator46–47Claxon48Koelventilator49BrandstofpompNr.Stroomkring50Koplamphoogteregeling, adap‐
tief rijlicht (AFL)51Ventilatieklep52Hulpverwarming, dieselmotor53Transmissieregelmodule,
motorregelmodule54Vacuümpomp, instrumenten‐
groep, verwarming, ventilatie en
airco
Klik na het vervangen van doorge‐
brande zekeringen het deksel van het
zekeringenkastje weer vast.
Wanneer u het deksel van het zeke‐
ringenkastje niet goed sluit, kan een
storing optreden.
Zekeringenkast
instrumentenpaneel
Bij auto's met het stuurwiel links zit
het zekeringenkastje achter het op‐
bergvak in het instrumentenbord.
Open het opbergvak en druk het naar links om het te ontgrendelen. Klap het
opbergvak omlaag en verwijder het.
Page 251 of 307
Verzorging van de auto249
Bij rechtsgestuurde auto's zit de ze‐
keringenkast achter een deksel in het
handschoenenkastje. Open het
handschoenenkastje, open daarna de afdekking en klap die omlaag.
Nr.Stroomkring1Cruise control, snelheidsbe‐
grenzer, adaptieve cruise
control, stuurbedienings‐
knoppen2Rijverlichting, carrosserieregel‐
module3Rijverlichting, carrosserieregel‐
module4Infotainmentsysteem5Infotainmentsysteem, instru‐
ment612 V-aansluiting, aanstekerNr.Stroomkring712 V-aansluiting8Dimlicht links, carrosserieregel‐
module9Dimlicht rechts, carrosseriere‐
gelmodule, airbagmodule10Portiersloten, carrosserieregel‐
module11Aanjager12–13–14Diagnosestekker15Airbag1612 V-aansluiting17Airconditioningssysteem18Logistiek19Carrosserieregelmodule20Carrosserieregelmodule21Instrumentengroep, diefstala‐
larmsysteem22Contactsensor23Carrosserieregelmodule
Page 252 of 307
250Verzorging van de auto
Nr.Stroomkring24Carrosserieregelmodule25–26–
Zekeringenkast in
bagageruimte
De zekeringenkast zit links in de ba‐
gageruimte achter een deksel.
Verwijder het deksel.
Indien voorzien van bandenreparatie‐ set, gehele box verwijderen.
Toewijzingen van de zekeringen
Page 253 of 307
Verzorging van de auto251
Nr.Stroomkring1–2Aanhangeraansluiting3Park Pilot4Systeem voor selectieve kataly‐
satorreductie5–6–7Elektrisch verstelbare stoel8–9Systeem voor selectieve kataly‐
satorreductie10Stikstofoxidesensor11Aanhangermodule, aanhanger‐
aansluiting12Aanhangermodule13Aanhangeraansluiting14–15–16Achteruitkijkspiegel, achteruit‐
kijkcameraNr.Stroomkring1712 V-aansluiting18–19Stuurwielverwarming20Zonnescherm21Verwarmde voorstoelen22–23–24Systeem voor selectieve kataly‐
satorreductie25–26–27–28–29–30–31–32Actief dempingssysteem, Lane
Departure WarningBoordgereedschap
Gereedschap
Sommige gereedschappen, het
sleepoog en (alleen bij voertuigen
met reservewiel) de krik bevinden
zich in de opbergruimte achter in de
vloer van de bagageruimte.
Open de afdekking vóór de achter‐
klep.
Page 254 of 307

252Verzorging van de autoVelgen en bandenConditie van banden en velgen
Zo langzaam mogelijk en onder een
rechte hoek over obstakels. Het rijden over scherpe randen kan schade aan
banden en velgen tot gevolg hebben. Banden niet tegen de stoeprand
klemmen.
De wielen regelmatig op beschadi‐
ging controleren. Bij beschadigingen
of abnormale slijtage de hulp van een werkplaats inroepen.
Winterbanden
Winterbanden verhogen bij tempera‐
turen onder 7 °C de rijveiligheid en
dienen daarom om alle wielen gelegd te worden.
De sticker met de maximumsnelheid
in overeenstemming met de geldende
wetgeving in uw land in het gezichts‐
veld van de bestuurder aanbrengen.Aanduidingen op banden
Bijv. 215/60 R 16 95 H215=Bandbreedte in mm60=Hoogte-breedteverhouding
(bandhoogte t.o.v. band‐
breedte) in %R=Type koordlagen: RadiaalRF=Type: RunFlat16=Velgdiameter in inches95=Kengetal voor draagvermo‐
gen, 95 komt bijv. overeen met 690 kgH=Kenletter voor snelheid
Kenletter voor snelheid:
Q=Maximaal 160 km/uS=Maximaal 180 km/uT=Maximaal 190 km/uH=Maximaal 210 km/uV=Maximaal 240 km/uW=Maximaal 270 km/uDraairichtingsgebonden
banden
Draairichtingsgebonden banden zo
monteren dat ze in de rijrichting afrol‐ len. De draairichting is herkenbaar
aan een symbool (bijv. een pijl) op de
zijwand van de band.
Bandenspanning
De bandenspanning minstens om de 14 dagen en vóór elke lange rit bij
koude banden controleren. Het reser‐
vewiel niet vergeten. Dit geldt ook
voor auto's met een bandenspan‐ ningscontrolesysteem.
Draai het ventieldopje los.
Page 255 of 307

Verzorging van de auto253
Bandenspanning 3 293.
De bandenspanningsinformatiestic‐
ker in de linker of rechter voorportier‐ opening vermeldt de originele ban‐
denmaat en de bijbehorende banden‐
spanningswaarden.
De voorgeschreven bandenspanning
geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Reservewiel altijd oppompen tot de
bandenspanning bij maximale bela‐
ding.
De ECO-bandenspanning dient om
een zo laag mogelijk brandstofver‐
bruik te bereiken.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de ban‐
denslijtage.
De bandenspanningswaarden ver‐
schillen afhankelijk van de diverse
opties. Ga voor de juiste banden‐ spanningswaarde als volgt te werk:
1. Bepaal de code van de motor-ID. Motorgegevens 3 283.
2. Bepaal de betreffende band.
De bandenspanningswaardetabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties 3 293.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐
verklaring die bij uw auto is geleverd, of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.
De bestuurder is verantwoordelijk voor het juist instellen van de ban‐
denspanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
Wanneer u de bandenspanning van
een auto met bandenspanningscon‐
trolesysteem moet verhogen of verla‐
gen, schakel dan de ontsteking uit.
Schakel na het aanpassen van de
bandenspanning het contact in en se‐
lecteer de betreffende instelling op de pagina Draagvermogen band op het
Driver Information Center, 3 119.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem (TPMS, Tyre Pressure Monito‐
ring System) controleert vanaf een
bepaalde snelheid eenmaal per mi‐
nuut de bandenspanning in alle vier
de banden.
Page 256 of 307

254Verzorging van de autoVoorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een spanningssensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk ver‐
eist is, wordt de typegoedkeuring
van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
U kunt de actuele bandenspannings‐
waarden bekijken in Informatie- menu
voertuig op het Driver Information
Center (DIC).
U selecteert het menu met de knop‐
pen op de richtingaanwijzerhendel.
Druk op de knop MENU om
Informatie- menu voertuig X te kie‐
zen.
Draai aan het stelwiel om het ban‐
denspanningscontrolesysteem te se‐ lecteren.
De systeemstatus en bandenspan‐
ningswaarschuwingen herkent u aan een bericht waarbij de desbetreffende
band knippert op het DIC.
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning brandt het controle‐
lampje w 3 116.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 293.