Actief rijden displayí
Combiner
Optische ontvangerSpiegel
WAARSCHUWING
Stel de helderheid of de displaypositie af terwijl u daarbij de verkeersveiligheid in acht
blijft nemen:
Als u de verkeersveiligheid niet acht neemt terwijl u probeert afstellingen te maken,
kan dit een onvoorzien ongeval veroorzaken.
OPGELET
lProbeer niet handmatig de hoek van de actief rijden display af te stellen of deze te
openen of te sluiten. Vingerafdrukken op de display maken deze moeilijk zichtbaar en
het overmatig kracht uitoefenen tijdens de bediening kan beschadiging veroorzaken.
lPlaats geen voorwerpen in de buurt van de actief rijden display. De kans bestaat dat
de actief rijden display niet functioneert of beschadigd wordt wanneer deze tijdens
zijn werking gehinderd wordt.
lPlaats geen dranken in de buurt van de actief rijden display. Als water of andere
vloeistoffen op de actief rijden display worden gemorst, kan dit beschadiging
veroorzaken.
lPlaats geen voorwerpen bovenop het scherm op de actief rijden display en plak geen
stickers op de combiner aangezien deze storing veroorzaken.
lEr is een sensor ingebouwd die de helderheid van de display regelt. Als de optische
ontvanger wordt afgedekt, zal de displayhelderheid verminderen waardoor deze
moeilijk zichtbaar wordt.
lStel de optische ontvanger niet bloot aan sterke lichtinval. Anders kan dit
beschadiging veroorzaken.
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
4-37íBepaalde modellen.
Voorpassagierszitting
Hetveiligheidsgordelwaarschuwingslampje
gaat branden als de bestuurdersstoel of
voorpassagierszitting bezet is en de
veiligheidsgordel niet vastgemaakt is
terwijl het contact op ON staat.
Veiligheidsgordelwaarschuwing
Voorzitting
Als er met de auto wordt gereden terwijl
de veiligheidsgordel van de bestuurder of
voorpassagier niet is vastgemaakt, gaat
het
veiligheidsgordelwaarschuwingslampje
branden en klinkt er een
waarschuwingszoemer.
Als de veiligheidsgordel van de
bestuurder of de voorpassagier niet
aangegespt is (alleen wanneer de
voorpassagierszitting bezet is) en de
snelheid van de auto hoger is dan
ongeveer 20 km/h, gaat het
waarschuwingslampje knipperen en wordt
er een zoemtoon gegeven. Na een korte
tijd stopt het waarschuwingslampje met
knipperen. Dit blijft echter branden en de
zoemtoon stopt. Als een veiligheidsgordel
niet aangegespt blijft, gaat het
waarschuwingslampje knipperen en wordt
de zoemtoon weer voor een bepaalde tijd
geactiveerd.De zoemtoon stopt niet totdat de
veiligheidsgordel wordt aangegespt of een
bepaalde tijd is verstreken, ook niet als de
rijsnelheid afneemt tot minder dan 20
km/h.
OPMERKING
lAls de veiligheidsgordel van de
bestuurder of de voorpassagier niet
aangegespt wordt nadat de zoemtoon
gestopt is (waarschuwingslampje
blijft branden) en de rijsnelheid
hoger is dan 20 km/h, gaat het
waarschuwingslampje knipperen en
wordt de zoemtoon opnieuw
geactiveerd.
lDoor het plaatsen van zware
voorwerpen op de
voorpassagierszitting kan de
veiligheidsgordelwaarschuwingsfunctie
van de voorpassagierszitting
geactiveerd worden, afhankelijk van
het gewicht van het voorwerp.
lGeen extra zitkussen op de
voorpassagierszitting plaatsen en
gebruiken om er voor te zorgen dat
de voorpassagiergewichtsensor juist
kan functioneren. De kans bestaat dat
de sensor niet goed functioneert
omdat het extra zitkussen de werking
van de sensor zou kunnen hinderen.
lWanneer een klein kind op de
voorpassagierszitting zit, is het
mogelijk dat het
waarschuwingslampje niet werkt.
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
4-61
qIndikatielampje voor lage
motorkoelvloeistoftemperatuur
(Blauw)
Het lampje brandt continu wanneer de
motorkoelvloeistoftemperatuur laag is en
gaat uit nadat de motor warmgedraaid is.
Als het indikatielampje voor lage
motorkoelvloeistoftemperatuur blijft
branden nadat de motor voldoende is
opgewarmd, bestaat de kans dat de
temperatuursensor defect is. Raadpleeg
een deskundige reparateur, bij voorkeur
een officiële Mazda reparateur.
qSchakelstandindikatie
De stand van de keuzehendel wordt
aangegeven wanneer het contact op ON
wordt gezet.
OPMERKING
(Bepaalde modellen)
Als een van de onderstaande
handelingen wordt uitgevoerd, wordt de
stand van de keuzehendel gedurende 5
minuten getoond ook als de
contactschakelaar in een andere stand
dan ON staat.
lHet contact is op OFF gezet.
lHet bestuurdersportier wordt
geopend.
Versnellingspositie-indikatielampje
In de handbediende overschakelfunctie
gaat de“M”van het
schakelstandindikatielampje branden en
wordt het nummer van de gekozen
versnelling getoond.
qKeuzemodusindikatieí
Wanneer de sportstand wordt
geselecteerd, gaat de keuzemodusindikatie
in de instrumentengroep branden.
OPMERKING
Als de modus niet overgeschakeld kan
worden naar de drive-stand, gaat de
keuzemodusindikatie knipperen om de
bestuurder te attenderen.
4-74
Tijdens het rijden
íBepaalde modellen.
Instrumentengroep en display
qDodehoekmonitor (BSM) OFF
indikatie/indikatielampjeí
Type A
De dodehoekmonitor (BSM) OFF
indikatie gaat branden wanneer de
dodehoekmonitor (BSM) schakelaar
wordt ingedrukt om de systemen van
dodehoekmonitor (BSM) en
achteruitrijwaarschuwing (RCTA) uit te
schakelen.
Als de indikatie na bediening van de
dodehoekmonitor (BSM) schakelaar blijft
verschijnen, duidt dit op een probleem in
het systeem. Laat uw auto bij een
deskundige reparateur, bij voorkeur een
officiële Mazda reparateur controleren.
Type B
Wanneer het contact op ON wordt gezet,
gaat dit indikatielampje gedurende enkele
seconden branden.
Het dodehoekmonitor (BSM) OFF
indikatielampje gaat branden wanneer de
dodehoekmonitor (BSM) schakelaar
wordt ingedrukt om de systemen van
dodehoekmonitor (BSM) en
achteruitrijwaarschuwing (RCTA) uit te
schakelen.
De volgende gevallen kunnen duiden op
een storing in het systeem. Laat uw auto
bij een deskundige reparateur, bij
voorkeur een officiële Mazda reparateur
controleren.
lHet lampje gaat niet branden wanneer
het contact op ON wordt gezet.
lWanneer het lampje blijft branden, ook
al is de dodehoekmonitor (BSM)
schakelaar uitgezet.
lWanneer dit tijdens het rijden gaat
branden.
OPMERKING
Als er op wegen wordt gereden met
minder verkeer en de radarsensoren
weinig voertuigen kunnen detecteren,
bestaat de kans dat het systeem pauzeert
(de dodehoekmonitor (BSM) OFF
indikatie/indikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden). Dit
duidt echter niet op een defect.
qVerlichting-aan indikatielampje
Dit indikatielampje gaat branden wanneer
de buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting
ingeschakeld zijn.
Het lampje blijft knipperen als er een
defect in het verlichtingssysteem is.
Raadpleeg een deskundige reparateur, bij
voorkeur een officiële Mazda reparateur.
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
4-77íBepaalde modellen.
Schakelaarstand
Contactstand ONACC of
OFFONACC of
OFFONACC of
OFFONACC of
OFF
Dagverlichting
í×*2―Automa-
tisch*1―――――
Achterlichten
Positielampen
Kentekenplaatlampen
Instrumentenpaneelverlichting――
Automa-
tisch*1×*3/―*4××××*5
×: Aan
―: Uit
*1 De koplampen en overige verlichting worden automatisch ingeschakeld afhankelijk van de helderheid van de
omgeving zoals afgetast door de sensor.
*2 Wanneer dit tijdens het rijden gaat branden.
*3 Wanneer de verlichting is ingeschakeld, zal deze blijven branden ook als het contact in een andere stand dan
ON wordt gezet. Als de koplampen branden en het bestuurdersportier wordt geopend of 30 sec. zijn
verstreken, worden de koplampen uitgeschakeld.
*4 Wanneer het contact in een andere stand dan ON wordt gezet, gaat ook als de verlichtingsschakelaar op
wordt gezet, de verlichting niet branden
*5 Als de koplampen branden en het bestuurdersportier wordt geopend of 30 sec. zijn verstreken, worden de
koplampen uitgeschakeld.
4-96
Tijdens het rijden
íBepaalde modellen.
Schakelaars en regelaars
Automatische verlichtingsregeling
Wanneer de koplampschakelaar in de stand
staat en het contact op ON gezet is, tast
de lichtsensor de lichtheid of donkerte van de omgeving af en schakelt deze automatisch de
koplampen, andere buitenverlichting en de instrumentenpaneelverlichting in of uit (zie
bovenstaande tabel).
OPGELET
lDe lichtsensor niet afdekken door een sticker of een label op de voorruit te plakken.
Anders zal de lichtsensor niet correct functioneren.
lDe lichtsensor functioneert ook als een regensensor voor de automatische
ruitenwisserregeling. Houd handen en ruitenkrabbers uit de buurt van de voorruit
wanneer de ruitenwisserhendel in de stand
staat en het contact op ON gezet is,
aangezien vingers beklemd kunnen raken of de ruitenwissers en wisserbladen
beschadigd kunnen worden wanneer de ruitenwissers automatisch in werking gesteld
worden. Als u de voorruit gaat reinigen, er op letten dat de ruitenwissers volledig zijn
uitgeschakeld―dit is vooral belangrijk bij het verwijderen van ijs en sneeuw―
wanneer het bijzonder verleidelijk is om de motor te laten draaien.
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-97
OPMERKING
lDe koplampen, overige buitenverlichting en instrumentenpaneelverlichting gaan
mogelijk niet onmiddellijk uit in het geval de omgeving ineens helder verlicht wordt,
aangezien de lichtsensor bepaalt dat het avond is als de omgeving gedurende enkele
minuten continu donker is, zoals bijvoorbeeld in lange tunnels, bij files in tunnels of
in parkeergarages.
In dit geval wordt de verlichting uitgeschakeld als de verlichtingsschakelaar naar de
stand
gedraaid wordt.
lDe instrumentenpaneelverlichting kan afgesteld worden door het draaien van de knop
in de instrumentengroep. Ook kan de dag/nachtstand veranderd worden door de knop
te draaien totdat er een pieptoon gegeven wordt. Afstellen van de helderheid van de
instrumentenpaneelverlichting:
Zie Instrumentenpaneelverlichting op pagina 4-28.
lDe gevoeligheid van de AUTO verlichting kan veranderd worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina 9-15.
qKoplampen grootlicht-dimlicht
Druk de hendel naar voren voor het
inschakelen van grootlicht.
Trek de hendel terug naar zijn
uitgangspositie voor het inschakelen van
dimlicht.
Het grootlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
het grootlicht ingeschakeld is.
Grootlicht
Dimlicht
qKoplamplichtsignaal
Kan worden gebruikt wanneer het contact
op ON gezet is.
Voor het geven van een lichtsignaal met
de koplampen, de hendel volledig naar u
toe trekken (de koplampschakelaar hoeft
niet ingeschakeld te zijn). Het
grootlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat tegelijkertijd
branden. Wanneer u de hendel loslaat, zal
deze naar de normale stand terugkeren.
UIT
Knipperen
4-98
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
OPMERKING
Naarmate de rijsnelheid toeneemt,
wordt de interval korter.
Met automatische ruitenwisserregeling
Schakelaarstand
Bediening van de
ruitenwissers
Nr.Type
AType
B
Eén enkele wiscyclus (mist)
Automatische regeling
Lage snelheid
Hoge snelheid
Automatische ruitenwisserregeling
Wanneer de ruitenwisserhendel in de
stand
staat, tast de regensensor de
hoeveelheid regenval op de voorruit af en
schakelt deze de ruitenwissers
automatisch in of uit (uit―interval―lage
snelheid―hoge snelheid).De gevoeligheid van de regensensor kan
afgesteld worden door de schakelaar op
de ruitenwisserhendel te draaien.
De schakelaar vanuit de middenpositie
(normaal) omlaag draaien voor een hogere
gevoeligheid (snellere respons) of de
schakelaar omhoog draaien voor minder
gevoeligheid (langzamere respons).
Hogere gevoeligheid
Minder gevoeligheidSchakelaar
Middenpositie
OPGELET
lDe regensensor niet afdekken door
een sticker of een label op de
voorruit te plakken. Anders zal de
regensensor niet correct
functioneren.
4-108
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars