Page 49 of 252

47
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE EN COMFORT
3
Expert-VU_nl_Chap03_Ergonomie et confort_ed01-2014
Mistlampen vóór (groen)
en mistachterlicht
(amberkleurig, draai
de ring 2 standen naar
voren).
Draai de ring twee standen naar
achteren om achtereenvolgens het
mistachterlicht en de mistlampen vóór te
doven.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts, is
het mistachterlicht verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra het niet meer nodig is.
De automatische verlichting schakelt het
mistachterlicht uit, maar de mistlampen vóór
blijven branden.
Verlichting overdag
Afhankelijk van het land van bestemming,
kan de auto zijn uitgerust met verlichting
overdag. Als de auto wordt gestart, wordt
het dimlicht ingeschakeld.
De verlichting van de cockpit
(instrumentenpaneel, display,
bedieningspaneel airconditioning, ...)
gaat niet branden, behalve wanneer de
automatische stand van de verlichting wordt
ingeschakeld of wanneer de verlichting
handmatig wordt ingeschakeld.
Mistlampen vóór/mistachterlicht
Deze worden ingeschakeld door de ring B naar
voren te draaien en uitgeschakeld door de ring
naar achteren te draaien. Het branden van
de mistlampen wordt aangegeven door een
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel.
Deze branden in combinatie met parkeer- en
dimlicht.
Mistlampen vóór (groen, draai de
ring 1 stand naar voren). Dit verklikkerlampje gaat branden
op het instrumentenpaneel.
Page 50 of 252

48
Stuurkolomschakelaars
Expert-VU_nl_Chap03_Ergonomie et confort_ed01-2014
Automatisch inschakelen van de verlichting Inschakelen
Draai de ring in de stand AUTO . Bij het
inschakelen van de functie verschijnt een
melding op het display.
Bij een storing in de lichtsensor gaat de
verlichting branden en wordt het pictogram
service weergegeven in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op het
display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
KOPLAMPVERSTELLING
Afhankelijk van de belading van de auto kan
het noodzakelijk zijn om de koplampen in
hoogte te verstellen.
0 - Geen belading.
1 - Gedeeltelijke belading.
2 - Gemiddelde belading.
3 - Maximaal toegestane belading.
Dek de lichtsensor, die zich achter
de binnenspiegel op de voorruit
bevindt, niet af. Deze sensor dient voor de
regeling van de automatische verlichting en
ruitenwissers.
Het parkeerlicht en het dimlicht worden automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is en als de ruitenwissers wissen. De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of het wissen is gestopt.
Deze functie is niet mogelijk in combinatie
met verlichting overdag.
Uitschakelen
Draai de ring naar voren of naar achteren.
Bij het uitschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld als
de verlichting met de lichtschakelaar wordt
bediend.
Stand 0: basisinstelling.
Bij mist of sneeuwval kan de
lichtsensor voldoende licht waarnemen,
waardoor de lichten niet automatisch zullen
worden ingeschakeld. Schakel indien nodig
het dimlicht handmatig in.
Reizen naar het buitenland
Wanneer u uw auto gaat gebruiken in
een land waarin het verkeer aan de andere
kant van de weg rijdt, moet de afstelling
van de dimlichten worden gewijzigd om te
voorkomen dat tegemoetkomend verkeer
wordt verblind.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Page 51 of 252

49
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE EN COMFORT
3
Expert-VU_nl_Chap03_Ergonomie et confort_ed01-2014
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Handbediende ruitenwissers vóór
2 Hoge snelheid (hevige neerslag).
1 Normale snelheid (matige regenval).
I Interval.
0 Uit.
Eén keer wissen
(omlaag duwen).
Dek de regensensor, die zich
achter de binnenspiegel op de
voorruit bevindt, niet af.
Ruiten- en koplampsproeiers
Trek de hendel naar u toe, de ruitensproeiers
treden in werking in combinatie met het
tijdelijk inschakelen van de ruitenwissers.
De koplampsproeiers treden gelijktijdig
met de ruitensproeiers in werking als de
dimlichten zijn ingeschakeld.
In de I ntervalstand wordt de snelheid van de
wissers aangepast aan de rijsnelheid. Raadpleeg voor het bijvullen van het
reservoir in de rubriek 6 het gedeelte
“Niveaus”.
De ruitenwissers werken automatisch in de
stand AUTO , waarbij de snelheid van de
wissers aan de hoeveelheid neerslag wordt
aangepast.
De werking van de ruitenwissers in andere
standen dan de stand AUTO komt overeen
met die van de handbediende ruitenwissers.
Als het contact langer dan één minuut is
afgezet terwijl de schakelaar in de
stand 2, 1 of I stond, dient de schakelaar
weer geactiveerd te worden:
- zet de schakelaar in een willekeurige
stand,
- zet de schakelaar vervolgens in de gewenste stand.
Automatische ruitenwissers
Page 52 of 252

50
Stuurkolomschakelaars
Expert-VU_nl_Chap03_Ergonomie et confort_ed01-2014
Onderhoudsstand ruitenwissers vóór
Als de ruitenwisserschakelaar binnen één
minuut nadat het contact is afgezet wordt
bediend, bewegen de ruitenwissers naar de
voorruitstijlen.Deze stand moet worden gebruikt
voor ‘s winters parkeren en het vervangen of
reinigen van de ruitenwisserbladen.
Zie in de rubriek 7 het gedeelte
“Ruitenwisserbladen vervangen”.
Zet het contact uit als de auto gewassen wordt in een wasstraat, om te voorkomen dat de automatische ruitenwissers worden ingeschakeld.
Wacht ‘s winters met het inschakelen van het automatisch wissen tot de voorruit ontdooid is.
Ruitenwisser achter
Draai de ring tot de eerste stand.
Ruitensproeier achter
Draai de ring voorbij de eerste
stand, zodat de ruitensproeier in
werking treedt en vervolgens de ruitenwisser
enige tijd wordt ingeschakeld.
Wacht 's winters, als de ruit met
sneeuw of ijs bedekt is, met het
inschakelen van de ruitenwisser achter. Zet
eerst de achterruitverwarming aan, wacht
tot de sneeuw of het ijs begint te smelten en
veeg de ruitenwisser achter schoon. Zet dan
pas de ruitenwisser achter aan. Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers
na de werkzaamheden weer in de ruststand
te zetten.
Inschakelen
Duw de hendel omlaag. Bij het inschakelen van de automatische ruitenwissers verschijnt een melding op het display.
Als het contact meer dan 1 minuut afgezet is geweest, moet de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw worden geactiveerd door de schakelaar één keer omlaag te bewegen.
Deactiveren/Uitschakelen
Zet de schakelaar in de stand I , 1 of 2 . Als
de functie wordt uitgeschakeld, verschijnt er
een melding op het display.
In het geval van een storing in de werking van de automatische ruitenwissers werken de ruitenwissers in de intervalstand.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.
Page 53 of 252
51
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE EN COMFORT
3
Expert-VU_nl_Chap03_Ergonomie et confort_ed01-2014
SNELHEIDSREGELAAR "CRUISE"
Deze voorziening werkt alleen bij snelheden
boven 40 km/h, vanaf de 4e versnelling.
Functie geselecteerd,
weergave van
het symbool
"Snelheidsregelaar".
Functie uitgeschakeld,
OFF .
Functie ingeschakeld,
Wagensnelheid hoger
dan ingestelde snelheid,
de weergegeven
ingestelde snelheid
knippert.
Storing in de werking
van het systeem,
OFF - de streepjes
knipperen.
Op het controledisplay wordt aangegeven
of de functie is geselecteerd. Ook de
ingestelde snelheid wordt hier weergegeven:
Voor het instellen van de gewenste
wagensnelheid.
Met dit systeem kan de bestuurder - bij
normaal doorstromend verkeer - met een
constante, zelf ingestelde snelheid rijden,
behalve op steile hellingen.
Page 54 of 252

52
Stuurkolomschakelaars
Expert-VU_nl_Chap03_Ergonomie et confort_ed01-2014
Selecteren van de functie
- Zet de draaiknop in de stand CRUISE .
De snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar nog niet geactiveerd en er is nog
geen snelheid ingesteld.
Eerste keer activeren/instellen van een snelheid
- Breng uw auto met het gaspedaal op de
gewenste snelheid.
Tijdelijk overschrijden van de ingestelde snelheid
Het is mogelijk gas te geven en tijdelijk
met een hogere snelheid dan de ingestelde
snelheid te rijden.
De ingestelde snelheid zal dan knipperen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt
de ingestelde snelheid weer aangenomen.
Opnieuw activeren
- Druk na het onderbreken van de snelheidsregelaar op deze toets.
De auto neemt de laatst ingestelde snelheid
weer aan.
U kunt ook de procedure "eerste keer
activeren" herhalen.
Uitschakelen (OFF)
- Druk op deze toets of trap op het rem- of
koppelingspedaal.
Ingestelde snelheid wijzigen
De ingestelde snelheid
kunt u op twee manieren
verhogen:
Zonder het gaspedaal:
- druk op de toets Set + .
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5 km/h te verhogen.
- Druk op de toets SET- of SET+ .
De snelheid is nu in het geheugen
opgeslagen/geactiveerd en deze snelheid
wordt door de auto gehandhaafd.
Page 55 of 252

53
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE EN COMFORT
3
Expert-VU_nl_Chap03_Ergonomie et confort_ed01-2014
Uitschakelen van de functie
- Draai de knop in de stand 0 of zet het
contact af om het systeem volledig uit te
schakelen.
Gebruiksvoorschrift
Let bij het wijzigen van de ingestelde snelheid door het ingedrukt houden van de toets goed op omdat de snelheid zeer snel kan worden verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Houd uw voeten bij de pedalen.
Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en vast aan de bevestigingen op de vloer,
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Ingestelde snelheid annuleren
Als bij stilstaande auto het contact wordt
afgezet, wordt de ingestelde snelheid uit het
geheugen gewist.
Met het gaspedaal:
- trap het gaspedaal in tot de gewenste snelheid is bereikt,
- druk op de toets Set + of Set - .
Verlagen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set - .
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5 km/h te verlagen.
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en in
plaats daarvan verschijnen drie streepjes
op het display. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
om het systeem te laten controleren.
VASTE SNELHEIDSBEGRENZER
De vaste snelheidsbegrenzer (volgens
uitvoering) begrenst de maximumsnelheid
van de auto op 90, 100, 110 of 130 km/h.
Een sticker in het interieur geeft aan
dat deze functie aanwezig is. De vaste
maximumsnelheid kan niet worden gewijzigd.
Deze vaste snelheidsbegrenzer
werkt niet volgens het principe
van een snelheidsregelaar. De functie
kan niet tijdens het rijden worden in- en
uitgeschakeld.
Page 56 of 252

54
Stuurkolomschakelaars
Expert-VU_nl_Chap03_Ergonomie et confort_ed01-2014
SNELHEIDSBEGRENZER "LIMIT"
Als het gaspedaal tot voorbij het zware
punt wordt ingetrapt, wordt de ingestelde
snelheid echter overschreden. Als het
gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt
losgelaten en de wagensnelheid onder de
ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
Functie geselecteerd,
weergave van
het symbool
"Snelheidsbegrenzer".
Functie uitgeschakeld,
laatst ingestelde
snelheid - OFF.
Functie ingeschakeld.
Wagensnelheid hoger
dan de ingestelde
snelheid.
de weergegeven
ingestelde snelheid
knippert.
Storing in de werking
van het systeem,
OFF - de streepjes
knipperen.
Op het controledisplay wordt aangegeven
of de functie is geselecteerd. Ook de
ingestelde snelheid wordt hier weergegeven:
Het systeem kan worden bediend bij
stilstaande auto met draaiende motor, of
tijdens het rijden.
"Dit is de gekozen snelheid die de
bestuurder niet wil overschrijden".
Het instellen van de maximumsnelheid is
mogelijk bij stilstaande auto met draaiende
motor, of tijdens het rijden. De ingestelde
snelheid dient minimaal 30 km/h te
bedragen.
De snelheid wordt verhoogd naarmate het
gaspedaal dieper wordt ingetrapt tot aan het
zware punt van het gaspedaal, waarbij de
ingestelde snelheid is bereikt.