Page 209 of 329

Rijden en bediening207
Verkeersborden die worden herkend,zijn:
Verkeersborden met beperkingen en
geen doorgang ■ maximumsnelheid
■ inhaalverbod
■ einde maximumsnelheid
■ einde inhaalverbodBewegwijzering
begin en eind van:
■ snelwegen
■ A-wegen
■ speelstratenOnderborden ■ bijkomende hints bij verkeersbor‐ den
■ verbod op aanhanger trekken
■ waarschuwing bij nat wegdek■ waarschuwing bij ijzel
■ richtingspijlen
Snelheidsbeperkingsborden worden
in het Driver Information Center ge‐
toond tot het volgende snelheidsbe‐ perkingsbord of het einde van de
snelheidsbeperking wordt gedetec‐
teerd, of totdat een bepaalde time-out
van het verkeersbord is verstreken.
In het display zijn combinaties van
meerdere borden mogelijk.
Een uitroepteken in een kader bete‐
kent dat er een bijkomende borden
werden gedetecteerd die niet door
het systeem kunnen worden herkend.
Het systeem is actief tot een snelheid
van 200 km/u, afhankelijk van de
lichtomstandigheden. 's Nachts is het systeem actief tot een snelheid van
160 km/u.
Zodra de snelheid onder 55 km/u
komt, wordt het display gereset en
wordt de inhoud van de pagina met
verkeersborden gewist, bijv. bij het
betreden van een stadsgebied. De
volgende herkende snelheidsindica‐
tie zal worden weergegeven.
Displayweergave
Verkeersborden worden weergege‐
ven op de pagina
Verkeersbordherkenning op het Dri‐
ver Information Center.
Page 210 of 329
208Rijden en bediening
Selecteer op het Baselevel-display
Instellingen X met de toets Menu
en selecteer de op‐
tie Verkeersbordherkenning via het
stelwiel op de richtingaanwijzer
3 112.Selecteer op het Midlevel- en Uple‐
vel-display het menu Info en druk op
P om Verkeersbordherkenning te
selecteren 3 112.
Wanneer u een andere functie op het Driver Information Cent er-menu hebt
gekozen en u daarna weer de pagina Verkeersbordherkenning kiest, wordt
het laatst herkende verkeersbord ge‐
toond.
Na het wissen van de verkeersbor‐
denpagina door het systeem ver‐
schijnt het volgende symbool:
De inhoud van de pagina met ver‐
keersborden wordt ook gereset wan‐
neer u tijdens het rijden de toets SET/
CLR of de toets 9 ingedrukt houdt.
Pop-upfunctie
Maximumsnelheden en inhaalverbo‐
den verschijnen als pop-up op elke
pagina van het Driver Information
Center.
Page 211 of 329

Rijden en bediening209
De popup-functie kan worden uitge‐
zet op de verkeersbordenpagina door op de knop SET/CLR van de rich‐
tingaanwijzerhendel of de knop 9 op
het stuurwiel te drukken.Illustratie toont Baselevel-DIC.
Illustratie toont Midlevel- of Uplevel-
DIC.
Selecteer wanneer de pagina Instel‐ lingen verschijnt Uit of stel waarschu‐
wingen I in om de pop-upfunctie te
deactiveren. Activeer deze weer
door Aan of waarschuwingen J te se‐
lecteren.
Wanneer u het contact aanzet, wordt
de pop-upfunctie uitgeschakeld.
Het pop-upvenster wordt gedurende
ca. 8 seconden in het Driver Informa‐
tion Center weergegeven.
Storing
De verkeersbordherkenning werkt
eventueel niet goed wanneer:
■ de voorruit ter hoogte van de front‐ camera niet schoon is
■ verkeersborden geheel of gedeel‐ telijk bedekt zijn of lastig waar‐neembaar zijn
■ de omgevingsomstandigheden on‐ gunstig zijn, bijv. harde regen,
sneeuw, direct zonlicht of schadu‐
wen. In dat geval verschijnt Geen
verkeersbordherk. door het weer
op het display
Page 212 of 329

210Rijden en bediening
■ de verkeersborden incorrect ge‐monteerd of beschadigd zijn
■ verkeersborden voldoen niet aan de Conventie van Venetië over ver‐keersborden (Wiener Übereinkom‐men über Straßenverkehrszei‐chen)Voorzichtig
Het systeem is bedoeld om de be‐ stuurder binnen een vast snel‐
heidsbereik te helpen bij de waar‐
neming van bepaalde verkeers‐
borden. Negeer geen verkeers‐
borden die het systeem niet weer‐
geeft.
Het systeem herkent geen andere
verkeersborden dan de conventi‐
onele versies die een maximum‐
snelheid aangeven of beëindigen.
Laat u door dit speciale systeem
niet verleiden tot een roekeloze rij‐ stijl.
Pas uw snelheid altijd aan de staat
van het wegdek aan.
De hulpsystemen ontnemen de
bestuurder niet zijn verantwoorde‐ lijkheid voor het besturen van de
auto.
Lane Departure Warning
Het Lane Departure Warning-sys‐
teem houdt via een frontcamera de
belijning in het oog van de rijstrook
waarop u rijdt. Het systeem herkent
veranderingen van rijstrook en waar‐
schuwt u met visuele en akoestische
signalen wanneer u onbedoeld van
rijstrook verandert.
De criteria voor een onbedoelde ver‐
andering van rijstrook zijn:
■ geen gebruik van de richtingaan‐ wijzers
■ geen gebruik van het rempedaal ■ geen gebruik van het gaspedaal of snelheidsverhoging
■ geen actieve stuurbeweging
Wanneer de bestuurder actief is,
waarschuwt het systeem niet.
Activering
U activeert het Lane Departure War‐
ning System door de toets ) in te
drukken. De brandende LED in de
toets geeft aan dat het systeem is in‐
geschakeld. Wanneer de controle‐ lamp ) in de instrumentengroep
groen brandt, is het systeem klaar
voor gebruik.
Het systeem werkt alleen bij snelhe‐
den van meer dan 56 km/u en wan‐ neer een wegbelijning aanwezig is.
Page 213 of 329

Rijden en bediening211
Wanneer het systeem een onbe‐
doelde verandering van rijstrook her‐
kent, dan wordt de controlelamp )
geel en knippert deze. Tegelijkertijd
hoort u een geluidssignaal.
Deactivering
U deactiveert het systeem door de
toets ) in te drukken: de LED in de
knop gaat dan uit.
Bij snelheden van minder dan
56 km/u werkt het systeem niet.
Storing
Het Lane Departure Warning-sys‐ teem werkt mogelijkerwijs niet goed
wanneer:
■ de voorruit niet schoon is
■ de omgevingsomstandigheden on‐ gunstig zijn, bijv. harde regen,
sneeuw, direct zonlicht of schadu‐
wen
Het systeem werkt niet als geen weg‐ belijning wordt gedetecteerd.Brandstof
Brandstof voor
benzinemotoren Gebruik uitsluitend ongelode brand‐
stof die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of E DIN 51626-1 of
gelijkwaardig.
Uw motor is geschikt voor E10 brand‐
stof die aan deze normen voldoet.
E10 brandstof bevat maximaal 10 %
bioethanol.
Brandstof met het aanbevolen oc‐ taangetal gebruiken 3 280. Het ge‐
bruik van brandstof met een te laag
octaangetal resulteert mogelijk in een
lager motorvermogen en motorkop‐
pel en kan een lichte stijging van het
brandstofverbruik tot gevolg hebben.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen be‐
standdelen bevatten, zoals addi‐
tieven op mangaanbasis. Dat kan
motorschade veroorzaken.
Page 214 of 329

212Rijden en bedieningVoorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐doet aan EN 228 of E DIN 51626-1
of soortgelijk, kan leiden tot neer‐ slag of motorschade en kan vaninvloed zijn op de garantie.
Voorzichtig
Het gebruik van brandstof met een te laag octaangetal kan ongecon‐
troleerde verbranding en daarmee
motorschade tot gevolg hebben.
Brandstof voor
dieselmotoren Alleen loodvrije dieselbrandstof ge‐
bruiken die voldoet aan EN 590.
In landen buiten de Europese Unie
Euro dieselbrandstof met een zwa‐ velgehalte van minder 50 ppm gebrui‐ ken.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐ doet aan EN 590 of soortgelijk,kan leiden tot een verminderd mo‐ torvermogen, meer slijtage of mo‐
torschade en kan van invloed zijn
op de garantie.
Gebruik geen scheepsdieseloliën,
lichte stookoliën, Aquazole en soort‐
gelijke diesel-water emulsies. Het is
niet toegestaan om dieseloliën aan te lengen met brandstoffen voor benzi‐nemotoren.
Brandstof voor rijden op
LPG Vloeibaar gas staat bekend als LPG
(Liquefied Petroleum Gas ofwel vloei‐
baar petroleumgas) of onder de
Franse naam GPL (Gaz de Pétrole
Liquéfié). LPG staat ook bekend als
autogas.
LPG bestaat voornamelijk uit propaan
en butaan. Het octaangetal ligt tussen 105 en 115, afhankelijk van de pro‐
paanverhouding. LPG wordt vloei‐
baar opgeslagen bij een druk van 5 -
10 bar.
Het kookpunt hangt af van de druk en
mengverhouding. Bij omgevingsdruk
ligt deze tussen -42 °C (zuiver pro‐
paan) en -0,5 °C (zuiver butaan).Voorzichtig
Het systeem werkt bij een omge‐
vingstemperatuur van ong. -8 °C
tot 100 °C.
De volledige werking van het LPG-
systeem kan alleen worden gegaran‐ deerd met vloeibaar gas dat aan de
minimale eisen van DIN EN 589 vol‐
doet.
Page 215 of 329

Rijden en bediening213
Brandstofkeuzeschakelaar
Druk op de knop LPG om te schake‐
len tussen rijden op benzine en rijden op LPG zodra de vereiste parameters
(koelvloeistoftemperatuur, gastem‐
peratuur en minimaal motortoerental) zijn bereikt. Er wordt gewoonlijk aan
de vereisten voldaan na ongeveer
60 seconden (afhankelijk van de bui‐
tentemperatuur) en de eerste keer
dat stevig op het gaspedaal wordt ge‐
drukt. De LED-status toont de huidige werkingsmodus.
1 uit=rijden op benzine1 brandt=rijden op vloeibaar
gas1 knippert=omschakelen is niet
mogelijk, een van de
brandstofsoorten is
op
Zodra de LPG-tank leeg is, wordt tot aan het uitschakelen van het contact
automatisch op benzine overgescha‐
keld.
De benzinetank om de zes maanden
leegrijden totdat controlelamp i of
Y oplicht en daarna bijtanken. Dit
helpt de brandstofkwaliteit en sys‐
teemwerking voor rijden op benzine
in stand houden.
De auto regelmatig voltanken om cor‐ rosie in de tank tegen te gaan.
Verhelpen van storingen
Als de gasmodus niet mogelijk is,
controleer dan het volgende:
■ Is er voldoende vloeibaar gas aan‐ wezig?
■ Is er voldoende benzine aanwezig om te starten?
Vanwege extreme temperaturen in
combinatie met de samenstelling van
het gas kan het iets langer duren
voordat het systeem van de benzine-
naar de gasmodus omschakelt.
In extreme situaties kan het systeem
ook terugschakelen naar de benzine‐ modus als niet aan de minimale eisen wordt voldaan.
Bij alle andere storingen de hulp van
een werkplaats inroepen.Voorzichtig
Reparaties en bijstellingen mogen alleen door getrainde specialisten
worden uitgevoerd om de veilig‐
heid en garantie op het LPG-sys‐
teem te handhaven.
Aan vloeibaar gas is een speciale
geur gegeven zodat alle lekken ge‐
makkelijk ontdekt kunnen worden.
Page 216 of 329

214Rijden en bediening9Waarschuwing
Als u gas in de auto of in de on‐
middellijke omgeving ruikt, scha‐
kel dan onmiddellijk naar benzine‐
modus. Niet roken. Geen open
vlammen of ontstekingsbronnen.
Als er nog wel gaslucht is, start de
motor dan niet. Sluit zo mogelijk de
handbediende afsluiter op de meer‐
wegklep. De meerwegklep bevindt
zich op de vloeibaar-gastank in de ba‐ gageruimte onder de afdekking van
de vloer achterin.
Draai het duimwiel met de klok mee.
Als u geen gaslucht meer waarneemt wanneer de handbediende afsluiter
gesloten is, kan de auto in de benzi‐
nemodus worden gebruikt. Als er nog
wel gaslucht is, start de motor dan niet. Oorzaak van de storing onmid‐
dellijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Bij gebruik van ondergrondse gara‐
ges de instructies van de beheerder
en plaatselijke wetgeving volgen.
Let op
In geval van een ongeluk moeten het contact en de lichten worden uitge‐
schakeld. Sluit de handbediende af‐
sluiter op de meerwegklep.Tanken9 Gevaar
Zet voor het tanken de motor en
alle hulpverwarmingen met ver‐
brandingskamers uit. Zet alle mo‐
biele telefoons uit.
Bij het tanken de gebruiks- en vei‐ ligheidsvoorschriften van het tank‐station in acht nemen.